ECLI:NL:RBROT:2020:2524

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
10/701030-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor uitgaansgeweld met zware mishandeling en vrijspraak poging doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een gewelddadig voorval in een café in Rotterdam op 8 december 2019. De verdachte heeft twee personen met stukgeslagen flessen in het gezicht geslagen, wat resulteerde in zware mishandeling. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van poging doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat het geweld plaatsvond in een uitgaanssituatie en dat de slachtoffers nog steeds last ondervinden van hun verwondingen. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die materiële en immateriële schade vorderden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor deze schade en legde de verplichting op om deze te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701030-19
Datum uitspraak: 19 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman: mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. V.A.M.G. van de Bilt, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapportage van 19 februari 2020.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte bevond zich, net als de aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , in café [naam café] in Rotterdam. Op enig moment is er tussen de verdachte en [naam slachtoffer 1] een discussie ontstaan. Tijdens die discussie heeft de verdachte [naam slachtoffer 1] met zijn vuist in het gezicht geslagen. De verdachte is daarna het café uit gerend. [naam slachtoffer 1] , zijn zwager [naam slachtoffer 2] en andere mensen hebben het café vervolgens ook verlaten. Buiten het café heeft de verdachte flessen gepakt. Deze flessen heeft de verdachte op enig moment stukgeslagen. Met de stukgeslagen flessen heeft hij geslagen en daarbij [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] geraakt. Beide aangevers hebben door het handelen van de verdachte letsel opgelopen.
Onder 1 primair is de verdachte ten aanzien van [naam slachtoffer 2] een poging doodslag ten laste gelegd. De handelingen zijn onder 1 subsidiair ten laste gelegd als het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en onder 1 meer subsidiair als een poging opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De handelingen die betrekking hebben op [naam slachtoffer 1] zijn onder 2 primair ten laste gelegd als het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, onder 2 subsidiair als een poging opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en onder 2 meer subsidiair als een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
4.2.
Feit 1
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onder 1 primair tenlastegelegde kan worden bewezen. De verdachte heeft met kracht een kapotte fles in het gezicht van slachtoffer [naam slachtoffer 2] gestoken. [naam slachtoffer 2] heeft daardoor fors letsel in zijn gezicht opgelopen, omdat daarbij zijn wang, neus, mond en kaak zijn geraakt. De halsregio ligt vlak onder het gezicht. Als iemand in zijn hals wordt gestoken met een scherp voorwerp, is de kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk dat hij daarbij dodelijk letsel oploopt als de halsslagader wordt geraakt. Door met kracht uit te halen met een kapotte fles naar het gezicht, heeft de verdachte daarom willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [naam slachtoffer 2] in zijn hals zou raken en dodelijk letsel zou veroorzaken.
4.2.2.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte buiten het café een fles heeft stukgeslagen en met die stukgeslagen fles in het gezicht van [naam slachtoffer 2] heeft geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank levert die handeling van de verdachte echter geen poging doodslag op. Daartoe dient immers te worden vastgesteld dat de verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij dodelijk letsel zou veroorzaken, waarvan sprake kan zijn indien de halsslagader wordt doorgesneden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat – gelet op de wijze waarop en de plaats waar de verdachte heeft gestoken – niet kan worden gesproken van een handeling die naar algemene ervaringsregels altijd, of in de meeste gevallen, leidt tot de dood. Dat de halsstreek zich in de buurt van het gezicht bevindt maakt dit niet anders. Nu daarmee niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel, dient de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
4.2.3.
Vrijspraak feit 1 primair
Het onder 1 primair tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.4.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en het bij [naam slachtoffer 2] geconstateerde letsel, zal dit feit zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Feit 2
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 2 primair tenlastegelegde kan naar de mening van de officier van justitie worden bewezen. De verdachte heeft slachtoffer [naam slachtoffer 1] met een vuist in het gezicht geslagen. De verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en drugs terwijl hij sloeg en [naam slachtoffer 1] is door de klap op de grond gevallen. Op basis van die omstandigheden kan worden vastgesteld dat de verdachte met veel kracht in het gezicht van [naam slachtoffer 1] heeft geslagen. Op een later moment heeft de verdachte met een gebroken fles op het hoofd en de arm van [naam slachtoffer 1] geslagen. De verdachte heeft op beide momenten willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
4.3.2.
Beoordeling
Het primair tenlastegelegde kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen. Vast staat weliswaar dat de verdachte [naam slachtoffer 1] met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen, maar een enkele vuistslag in het gezicht levert niet per definitie, of in de meeste gevallen, zwaar lichamelijk letsel op. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld hoe hard de klap is geweest, mede in aanmerking genomen dat het slachtoffer ook onder invloed was van alcohol.
Ten aanzien van het slaan met de fles geldt dat ten laste is gelegd het slaan met een fles. Anders dan bij feit 1 is dus niet ten laste gelegd het slaan met een
stukgeslagenfles. Ook het slaan met een fles in het gezicht en tegen de arm levert naar het oordeel van de rechtbank niet per definitie, of in de meeste gevallen, zwaar lichamelijk letsel op, zodat de verdachte daarmee niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij bij [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde.
Onder 2 subsidiair is de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [naam slachtoffer 1] moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, nu sprake is van een breuk in en een mogelijk blijvende scheefstand van de neus, waarbij in ieder geval ook nog een latere operatieve correctie noodzakelijk is, alsmede een ontsierend litteken in het gezicht en op de arm. Daaruit volgt dat de ten laste gelegde poging eveneens niet worden bewezen, nu dit letsel daadwerkelijk is toegebracht.
4.3.3.
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair
Het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.4.
Bewezenverklaring feit 2 meer subsidiair
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte zal dit feit zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:

1..subsidiair

hij op 08 december 2019 te Rotterdam aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten littekens in het gezicht en op de rechterarm/schouder, heeft toegebracht door met een stukgeslagen (bier)fles in het gezicht en tegen de rechterarm van die [naam slachtoffer 2] te slaan;

2..meer subsidiair

hij op 08 december 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een fles op het hoofd en tegen de linkerarm van die [naam slachtoffer 1] en met zijn vuist in het gezicht van die [naam slachtoffer 1] te slaan, terwijl die mishandeling zwaar lichamelijk letsel, te weten littekens in het gezicht en aan de linkerarm en een gecompliceerde neusfractuur met blijvende scheefstand ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair

zware mishandeling;

2. meer subsidiair

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft één van de aangevers tijdens een discussie in een café een vuistslag in zijn gezicht gegeven. Daarna heeft hij het café verlaten. Gelet op de verklaringen in het dossier is het aannemelijk dat de aangevers en anderen de verdachte naar buiten zijn gevolgd. Over wat zich vervolgens buiten heeft afgespeeld, lopen de verklaringen van de verdachte enerzijds en de verklaringen van de aangevers en getuigen anderzijds, uiteen. De lezing van de verdachte vindt, anders dan die van de aangevers, onvoldoende steun in het dossier. Omdie reden volgt de rechtbank de lezing van de verdachte niet en houdt zij daarmee bij het bepalen van de straf geen rekening.
Nadat de verdachte in het café aangever [naam slachtoffer 1] zonder noemenswaardige aanleiding een vuistslag had gegeven en in zoverre reeds de confrontatie had gezocht en een (eerste) geweldshandeling had verricht, heeft hij het café verlaten en zich bewapend met flessen die hij op enig moment heeft stukgeslagen. Hij heeft vervolgens opnieuw de confrontatie gezocht en beide aangevers met (stukgeslagen) flessen geslagen. Zij hebben daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarvan zij maanden later nog steeds niet (volledig) zijn hersteld. Zij ondervinden nog dagelijks last van hun verwondingen en hebben ontsierende littekens in hun gezicht.
De verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. Het geweld vond bovendien plaats tijdens een uitgaanssituatie, terwijl de verdachte onder invloed van drank en drugs verkeerde. Door het plegen van dergelijk zinloos geweld worden gevoelens van angst, onveiligheid en verontwaardiging in de samenleving versterkt, temeer nu meerdere derden ongewild getuige hebben moeten zijn van het door de verdachte uitgeoefende aanzienlijke geweld.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 februari 2020. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte is de laatste drie jaar drie keer met justitie in aanraking gekomen in verband met een verdenking van een geweldsdelict. Er zijn specifieke aandachtspunten op het gebied van gedrag/agressie in combinatie met alcohol- en drugsgebruik.
De sociaal maatschappelijke situatie van de verdachte is veranderd toen de relatie met zijn partner drie jaar geleden werd verbroken. Hij is daardoor zijn vaste basis kwijtgeraakt. De verdachte maakt de indruk onvoldoende zelfredzaam te zijn om zijn leven op de rit te krijgen. De risico’s op recidive en letselschade worden ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft te kennen gegeven dat hij zou meewerken als er bijzondere voorwaarden zouden worden opgelegd, maar dat hij liever een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten acht de rechtbank enkel het opleggen van een gevangenisstraf passend. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat zij de verdachte – anders dan de officier van justitie heeft geëist – vrijspreekt van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten om zijn medewerking te verlenen aan bijzondere voorwaarden in het kader van een deels voorwaardelijke straf. Daarbij speelt mee dat de reclassering na het afwegen van alle omstandigheden met betrekking tot de risico’s op recidive en letselschade geen ander beeld ziet wanneer er geen interventie wordt ingezet. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte van plan is na zijn detentie voor een periode naar het buitenland te vertrekken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 35.844,37 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade. Tevens vordert hij een vergoeding van € 2.148,- proceskosten.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.526,84 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.250,- aan immateriële schade. Tevens vordert hij een vergoeding van € 1.086,- proceskosten.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 1] geconcludeerd tot toewijzing van de posten voor immateriële schade (€ 10.000,-), reiskosten (€ 10,87), ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 60,-) en het eigen risico van de zorgverzekering over de jaren 2019 en 2020 (€ 770,-), steeds te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het restant van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 2] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de posten voor immateriële schade (€ 3.250,-), reiskosten (€ 28,76) en het eigen risico van de zorgverzekering over de jaren 2019 en 2020 (€ 770,-), steeds te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het restant van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in een groot deel van de vorderingen, wegens onvoldoende onderbouwing daarvan. Alleen de reiskosten en het eigen risico van de zorgverzekeringen in 2019 en ten aanzien van [naam benadeelde 1] één dag vergoeding voor ziekenhuisopname zouden voor vergoeding in aanmerking moeten komen. De posten die zien op vergoeding van immateriële schade moeten flink worden gematigd, omdat de uitspraken waarbij aansluiting wordt gezocht geen vergelijkbare zaken betreffen.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, zullen de posten die namens de verdachte niet (of niet voldoende gemotiveerd) zijn weersproken (deels) worden toegewezen. Het gaat om de posten die zien op reiskosten (€ 10,87), daggeldvergoeding voor ziekenhuisopname (€ 60,-) en het eigen risico van de zorgverzekering in 2019 (€ 385,-). Anders dan door de verdediging is aangevoerd blijkt uit de bewijsstukken voldoende dat [naam benadeelde 1] op 8 en 9 december 2019 in het ziekenhuis verbleef. De vordering is ten aanzien van het eigen risico van de zorgverzekering in 2020 onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de behandeling van de overige posten van de vordering (huishoudelijke hulp, verlies arbeidsvermogen en toekomstige schade huishoudelijke hulp en verlies arbeidsvermogen) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu dit nader onderzoek zou vereisen. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Tevens is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag voor materiële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 maart 2020 en het schadebedrag voor immateriële schade vanaf 8 december 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 2.148,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht zullen de posten die namens de verdachte niet (of niet voldoende gemotiveerd) zijn weersproken (deels) worden toegewezen. Het gaat om de posten die zien op reiskosten (€ 28,76) en het eigen risico van de zorgverzekering in 2019 (€ 385,-). De vordering is ten aanzien van het eigen risico van de zorgverzekering in 2020 onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de overige posten van de vordering (huishoudelijke hulp, verlies arbeidsvermogen en toekomstige schade huishoudelijke hulp en verlies arbeidsvermogen) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu dit nader onderzoek zou vereisen. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Tevens is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag voor materiële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 maart 2020 en het schadebedrag voor immateriële schade vanaf 8 december 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.086,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 2.955,87, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van
€ 1.913,76, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel is gelet op de artikelen 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 2.955,87 (zegge: tweeduizend negenhonderdvijfenvijftig euro en zevenentachtig cent), bestaande uit € 455,87 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 2.148,-, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 2.955,87(hoofdsom,
zegge: tweeduizend negenhonderdvijfenvijftig euro en zevenentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over € 455,87 vanaf 5 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening en de wettelijke rente over € 2.500,- vanaf 8 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
39 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.913.76(
zegge: duizend negenhonderddertien euro en zesenzeventig cent), bestaande uit € 413,76 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.086,-, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 1.913,76(hoofdsom,
zegge: duizend negenhonderddertien euro en zesenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over 413,76 vanaf 5 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening en de wettelijke rente over € 1.500,- vanaf 8 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
29 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een (stukgeslagen) (bier)fles in het gezicht en/of tegen de arm van die [naam slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Rotterdam aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) litteken(s) in het gezicht en/of op de rechterarm/schouder, heeft toegebracht door met een (stukgeslagen) (bier)fles in het gezicht en/of tegen de
rechterarm van die [naam slachtoffer 2] te slaan;
Meer Subsidiair,
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (stukgeslagen) (bier)fles in het gezicht en/of tegen de rechterarm van die [naam slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
2.
Primair
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Rotterdam aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) litteken(s) in het gezicht en aan de linkerarm en/of een gecompliceerde neusfractuur met blijvende scheefstand, heeft toegebracht door met (een) fles(sen) op het hoofd en/of tegen de linkerarm en/of met zijn vuist in het gezicht van die [naam slachtoffer 1] te slaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met (een) fles(sen) op het hoofd en/of tegen de linkerarm van die [naam slachtoffer 1]
en/of met zijn vuist in het gezicht van die [naam slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door met (een) fles(sen) op het hoofd en/of tegen de linkerarm van die [naam slachtoffer 1] en/of met zijn vuist in het gezicht van die [naam slachtoffer 1] te slaan. terwijl die mishandeling zwaar lichamelijk letsel, te weten litteken(s) in het gezicht en/of aan de linkerarm en/of een gecompliceerde neusfractuur met blijvende met blijvende scheefstand ten gevolge heeft gehad te slaan.