1.3.In 2017 heeft verweerder onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte uitkeringen op grond van de WW, ZW, Wet WIA en de TW. De onderzoeksbevindingen zijn vastgelegd in het onderzoeksrapport van 18 mei 2017. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd.
Op basis van het verrichte onderzoek en de stukken van de Inspectie SZW is aannemelijk geworden dat eiser nooit persoonlijk arbeid heeft verricht voor [naam bedrijf 1] , in de periode van 1 september 2011 tot 29 februari 2012, en voor [naam bedrijf 2] in de periode van 1 maart 2012 tot 1 april 2012. Dit en het vermoeden van een gefingeerd dienstverband blijken uit de geconstateerde feiten en het onderzoeksrapport.
Verweerder heeft daarover in het bestreden besluit het navolgende opgemerkt:
“- [naam bedrijf 1] was op 1 september 2011 (de datum dat u in dienst zou zijn getreden) volgens gegevens van de kamer van Koophandel gevestigd op de [adres 1]
. Op uw arbeidsovereenkomst staat [adres 2]
[adres 2] vermeld. U heeft verklaard dat het uitzendbureau achter het Zuidplein zit,
volgens u zou dit de [adres 2] kunnen zijn. Echter deze straat bevindt zich niet
in de buurt van het Zuidplein. Daarnaast herkende u op getoonde foto’s geen van de 3
vestigingsadressen van [naam bedrijf 1]
- In een verklaring die u aflegde bij ISZW zei u dat u bij een uitzendbureau had gewerkt waarvan u de naam niet meer wist en dat u schoonmaakwerkzaamheden en andere diverse werkzaamheden deed. Tegenover het UWV verklaarde u in de hoorzitting dat u tuinwerkzaamheden deed. U zou in de kas werken, helpen met opruimen en schoonmaken en bij het laden en lossen van kisten. Tijdens de hoorzitting in het kader van deze bezwaarprocedures verklaarde u dat u soms opruimwerkzaamheden deed nadat
nieuwbouwprojecten waren afgerond en dat u soms op Turkse boerderijen hielp bij het
opruimen van kisten en pallets. Dit zou u zowel bij [naam bedrijf 1] als bij [naam bedrijf 2] hebben gedaan. In de beschrijving bij de Kamer van Koophandel staat als bedrijfsactiviteit van [naam bedrijf 1] : praktijken van medisch specialisten en medische dagbehandelcentra.
- U heeft zelf verklaard dat u bent aangenomen door een Turk die [naam 1] werd genoemd, u weet niet of dit zijn voor- of achternaam is. U heeft voor hem gewerkt, hij bracht u naar locaties voor werk en liet u zien welke werkzaamheden u moest verrichten. Wij gaan er vanuit dat de man die u kent als [naam 1] , [naam 1] is. Uit het onderzoek van ISZW is vast komen te staan dat er tientallen ondernemingen op zijn naam hebben gestaan waaronder [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] Hij heeft verklaard dat hij niets over deze ondernemingen kan vertellen en dat hij niet weet of er werkzaamheden zijn verricht bij deze ondernemingen. Tevens wist hij niet wie er werkzaam waren bij deze ondernemingen. Toen de arbeidsovereenkomst tussen u en [naam bedrijf 1] én uw loonstroken aan hem werden getoond verklaarde hij dat deze hem niets zeggen. Tevens heeft hij verklaard dat hij zich niets herinnert van het feit dat u loonafspraken met hem zou hebben gemaakt.
- De heer [naam 2] , enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1] in de periode
14 januari 2011 tot en met 16 december 2011, heeft verklaard dat hij denkt dat er
niemand heeft gewerkt voor [naam bedrijf 1] was geen bedrijf maar een leeg kantoor. Hij heeft tevens verklaard dat hij arbeidscontracten van 7 personen (waaronder zijn vrouw) heeft getekend voor [naam bedrijf 1] , dat deze
mensen elke maand geld kwamen brengen naar [naam 1] en dat [naam 1] het ontvangen geld
terugstortte aan die mensen. Dit werd geboekt als salaris. Nadat de heer [naam 2] aan [naam 1]
aangaf dat hij geen bedrijven meer op zijn naam wilde hebben heeft [naam 1] hem voor zijn
vrouw en hem een arbeidsovereenkomst gegeven waarmee zij een uitkering bij het UWV
hebben aangevraagd. Hij heeft verklaard nooit gewerkt te hebben voor en nooit loon
ontvangen te hebben van [naam bedrijf 1]
- Uit de loonaangifte van [naam bedrijf 1] blijkt dat in het jaar 2011 over de periode van 1 september 2011 tot en met 31 december 2011 aangifte is gedaan op uw BSN voor 22 Sv-dagen en 174 verloonde uren. Op 26 januari werd deze aangifte gedaan voor de maanden november en december 2011 en een correctie aangifte voor de maanden
september en oktober 2011. Er is over 2012 op uw naam geen loonaangifte bekend.
Tevens is er van [naam bedrijf 1] geen omzet bij de belastingdienst bekend en
voor u is geen afdracht gedaan.
- Op de loonstrook over de maand maart 2012 staat uw naam en de naam van de werkgever foutief vermeld.
- U heeft verklaard dat uw salaris 1400 euro per maand was maar dat u 1353 euro kreeg. Door [naam 1] zou aan u zijn uitgelegd dat het minder was omdat er transport- en
benzinekosten werden afgehaald. U heeft verklaard dat uw loon per bank werd betaald. Wij hebben op uw bankafschriften echter slechts 4 betalingen aangetroffen in de periode dat u in dienst was bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] Opmerkelijk is dat de betalingen op uw bankrekeningnummer zijn gedaan op 7 december 2011 (€ 1356) o.v.v. [naam bedrijf 1] en op 16-02-2012, 03-02-2012 en 28-02-2012 (€ 1336,83, € 1336,- en € 1353,67) onder vermelding van “Stichting Universeel Rotterdam Stichting”. Er is geen betaling van vakantiegeld bekend of aangetoond.
- Uit de polis-administratie is op uw BSN enkel een dienstverband bij [naam bedrijf 1] bekend over de periode 1 september 2011 tot en met 31 december 2011 en daarnaast bij Actieva Diensten over de periode 1 maart 2012 tot en met 31 maart 2012.”
Hiermee is volgens verweerder voldoende aangetoond dat eiser geen daadwerkelijke arbeid heeft verricht voor [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] Verweerder heeft daarbij voorts opgemerkt dat eiser slechts vier betalingen op zijn bankrekening heeft ontvangen, terwijl hij zes maanden in dienst zou zijn geweest bij [naam bedrijf 1] en één maand bij [naam bedrijf 2] Gezien de verklaring van de heer [naam 2] , gaat verweerder ervan uit dat eiser geld naar de heer [naam 1] bracht dat vervolgens als salaris aan eiser werd gestort. Eiser is er niet in geslaagd om – met objectief en verifieerbaar tegenbewijs - aannemelijk te maken dat er wel sprake is geweest van een dienstbetrekking.
Aldus stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen, hij daarom geen recht had op toekenning van een WW-uitkering per 2 april 2012, noch op een ZW-uitkering per 2 juli 2012 en een Wet WIA-uitkering per 19 mei 2014. Secundair meent verweerder dat eiser niet voldoet aan de referte-eis voor de WW, omdat eiser slechts over vier maanden loon zou hebben gehad en hij voorafgaand aan 1 september 2011 niet werkzaam was in een dienstverband, maar een bijstandsuitkering ontving.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aan. Eiser verwijst allereerst naar het bezwaarschrift met het verzoek de gronden daarvan als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser betwist dat sprake is van een gefingeerd dienstverband. Volgens eiser heeft hij arbeid in loondienst verricht via [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] en heeft hij daarom onverkort aanspraak op de ontvangen uitkeringen op grond van de WW, ZW, Wet WIA en TW. Verweerder heeft de privaatrechtelijke dienstbetrekkingen destijds getoetst en akkoord bevonden, waarna eiser de uitkeringen heeft verkregen. Verweerder heeft de bewijslast nu ten onrechte omgedraaid in het nadeel van eiser. Eiser heeft zijn best gedaan om de stellingen van verweerder te weerleggen door in zijn strafzaak getuigen te horen; meer mogelijkheden heeft eiser niet. Eiser meent dat de behandeling van zijn strafzaak dient te worden afgewacht. Eiser beroept zich op zijn rechten zoals verwoord in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake Schatschaschwili – Duitsland van 15 december 2015 (9154/10) (arrest Schatschaschwili).