ECLI:NL:RBROT:2020:2472

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
10/259617-19 en 10/000894-18 / TUL VV: 09/827210-16 en 10/019683-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal, verduistering en handelen in strijd met de Opiumwet door verdachte met een ISD-maatregel

Op 21 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, verduistering en het handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. van Santbrink. De tenlastelegging omvatte onder andere de diefstal van een ring van zijn zus en het verduisteren van een bankpas, waarmee hij contactloos betalingen heeft verricht. De officier van justitie, mr. A. de Bruijne, eiste een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder diefstal en verduistering, en dat hij in het verleden al vaker met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft erkend de feiten te hebben gepleegd, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

De rechtbank heeft besloten om de verdachte voor de maximale duur van twee jaar te plaatsen in een ISD, zonder aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat toewijzing daarvan het ISD-traject zou doorkruisen. De beslissing is genomen met het oog op de veiligheid van de samenleving en de noodzaak om de verdachte te rehabiliteren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/259617-19 en 10/000894-18
Parketnummers vordering TUL VV: 09/827210-16 en 10/019683-19
Datum uitspraak: 21 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. J.J. van Santbrink, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. de Bruijne heeft gevorderd:
Parketnummers 10/259617-19 en 10/000894-18
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren;
Parketnummers 09/827210-16 en 10/019683-19
Afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde strafdelen.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Parketnummers 10/259617-19 en 10/000894-18
De verdachte heeft het ten laste gelegde bekend – te weten de diefstal van een ring, verduistering van een bankpas en diefstal van een geldbedrag door met die bankpas contactloos te betalen, alsmede het samen met een ander voorhanden hebben van verdovende middelen. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
10/259617-19
1.
hij op 3 oktober 2019 te Capelle aan den IJssel een ring, die toebehoorde aan zijn zus [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 17 juli 2019 te Rotterdam opzettelijk een bankpas op naam van [naam slachtoffer 2] , toebehorende aan [naam slachtoffer 2] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op tijdstippen op 17 juli 2019 te Rotterdam geldbedragen, die toebehoorden, aan [naam slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door contactloos te betalen met een op naam van [naam slachtoffer 2] gestelde bankpas;
10/000894-18
hij op 2 januari 2018 te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10 milliliter, van een materiaal bevattende GHB en ongeveer 1 gram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde GHB en amfetaminetelkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/259617-19
1.
diefstal;
2.
verduistering;
3.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Parketnummer 10/000894-18
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering maatregel

De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een dure witgouden ring van het merk Cartier gestolen van zijn zus. Dit is een ergerlijk feit. De verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Dit zorgt ook voor gevoelens van onveiligheid, aangezien de verdachte en zijn zus bij hun ouders wonen en hij de ring uit de toilettas van zijn zus heeft weggenomen. Voorts heeft hij met een gevonden bankpas van een ander diverse keren contactloos betaald. Hij heeft zich bij deze feiten steeds alleen maar laten leiden door financiële motieven, vermoedelijk om in zijn verslaving te kunnen voorzien.
Ook heeft hij samen met een ander een hoeveelheid GHB en amfetamine voorhanden gehad. Deze drugs zijn gevaarlijk voor de gezondheid van personen. Bovendien lijdt de maatschappij schade doordat drugsgebruikers vaak overgaan tot het plegen van strafbare feiten om in hun verslaving te kunnen voorzien. Tegen het bezit ervan dient daarom streng te worden opgetreden.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het omvangrijke uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 januari 2020 (25 pagina’s) betreffende de verdachte blijkt dat hij zeer regelmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook blijkt uit dit uittreksel dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige feiten meerdere malen (en meer dan driemaal) wegens verschillende misdrijven, onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Uit het rapport van Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering) van 28 januari 2020 blijkt dat de verdachte reeds lang bekend is in de zorg en dat er desondanks nog steeds problemen zijn op vrijwel alle leefgebieden. Zo heeft hij geen eigen inkomen, geen dagbesteding en geen zelfstandige woonruimte. Ook is sprake van verslavingsproblematiek. Het risico dat de verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt, wordt als hoog ingeschat. Aangezien de verdachte (behandel)afspraken niet nakomt en zich de afgelopen jaren niet aan de voorwaarden voor reclasseringstoezicht houdt, ziet de reclassering geen mogelijkheden meer om binnen een voorwaardelijk kader te komen tot blijvende gedragsverandering – en daarmee recidivevermindering – bij de verdachte. De reclassering adviseert daarom de verdachte te plaatsen in een instelling voor stelselmatige daders (hierna: ISD). Dat kader biedt de mogelijkheid voor hernieuwde diagnostiek van de verdachte, waarna behandeling kan plaatsvinden. Uit het onderzoek zal naar voren moeten komen wat voor behandel-, dan wel begeleidingstraject het meest passend is voor betrokkene met het oog op zijn middelengebruik en gedrags- en persoonlijkheidsstructuur. Deze diagnostiek zou, indien noodzakelijk wordt geacht, in een klinisch behandeltraject in de extramurale fase van de maatregel kunnen plaatsvinden. Die behandeling zal zich in ieder geval moeten richten op het vergroten van probleeminzicht, probleemoplossend vermogen en beheersing van de middelenproblematiek. Tevens kan binnen de extramurale fase van de maatregel gezocht worden naar een passende begeleide woonvorm waarbinnen voldoende structuur en begeleiding wordt geboden en zal er aandacht moeten zijn voor dagbesteding. Voorts biedt het ISD-kader de mogelijkheid om de verdachte voor een time-out in een penitentiaire inrichting te plaatsen, waarna behandeling kan worden voortgezet.
De raadsman van de verdachte heeft op de zitting primair bepleit de vordering tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel af te wijzen. De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen volgens de verdediging een dergelijke ingrijpende maatregel niet. Daarnaast is volgens de verdediging geen meerwaarde te verwachten van deze maatregel, gelet op de lange wachtlijsten en nu in het reclasseringsrapport niet is beschreven welke andere hulpverlening zal worden ingezet dan tot nu toe het geval is geweest. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen en daaraan als bijzondere voorwaarde te verbinden een klinische opname voor maximaal 12 maanden. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht bij oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel een tussentijdse toets na een jaar te bepalen en de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht in mindering te brengen op de duur van de ISD-maatregel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de ernst van de thans begane feiten, de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen, de inhoud van het bovengenoemde reclasseringsrapport en het feit dat de verdachte nog steeds verslaafd is, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De aan de verdachte opgelegde vrijheidsstraffen en de hulpverlening, die hem in de afgelopen jaren in een voorwaardelijk kader is geboden, hebben niet ertoe geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is opgehouden.
De rechtbank onderschrijft daarom de conclusie van het reclasseringsrapport dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat thans het belang van de samenleving voorop staat, gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade. De veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen aan de verdachte van een ISD-maatregel en de maatregel strekt er mede toe de maatschappij te beveiligen en de recidive van verdachte te beëindigen.
Bij de bepaling van de aard en de duur van de maatregel heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de ISD-maatregel meer kaders biedt dan tot nu toe het geval is geweest om de verdachte te bewegen mee te werken aan hernieuwde diagnostiek en de daarop aansluitende behandeling. Die behandeling zal gelet op het justitiële verleden van de verdachte en de aard van de problematiek langdurig noodzakelijk zijn. Derhalve zal de rechtbank, anders dan de raadsman op de zitting heeft bepleit, de maatregel voor de maximale duur van twee jaar opleggen, in onvoorwaardelijke vorm en zonder daarop de tijd in mindering te brengen die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal afzien van bepaling van een tussentijdse beoordeling. In hetgeen de raadsman in dat kader op de zitting naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om op dit moment tot een dergelijke tussentijdse beoordeling te beslissen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerp

De zus van de verdachte heeft aangifte gedaan van diefstal van een ring van witgoud van het merk Cartier die aan haar toebehoort. De bewezen verklaarde diefstal onder parketnummer 10/259617-19 is met betrekking tot dit voorwerp begaan. Deze ring is op 15 oktober 2019 te Rotterdam onder beslagene [naam] inbeslaggenomen. De beslagene heeft hiervan geen afstand gedaan.
Nu niet kan worden vastgesteld aan wie de inbeslaggenomen ring thans toebehoort, zal de bewaring daarvan worden gelast ten behoeve van de rechthebbende.

9..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: mevrouw [naam benadeelde] ter zake van de onder parketnummer 10/259617-19 onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 611,80 aan materiële schade, bestaande uit de schade die zij heeft geleden als gevolg van het feit dat haar tas is gestolen (onder andere de kosten van haar tas, haar telefoon, haar bluetooth oortjes).
De benadeelde partij zal, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie en hetgeen de verdediging heeft bepleit, niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De door haar opgevoerde schadeposten hebben geen rechtstreeks verband met de bewezen verklaarde strafbare feiten (de verduistering van de pinpas en daarmee vervolgens contactloos betalen). De schade die is geleden als gevolg van het contactloos betalen met de pinpas van [naam benadeelde] is niet gevorderd.

10..Vorderingen tenuitvoerlegging

Parketnummer 09/827210-16
Bij vonnis van 16 augustus 2016 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan een gedeelte groot twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Parketnummer 10/019683-19
Bij vonnis van 25 januari 2019 van de politierechter in de rechtbank Rotterdam is de verdachte veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van dertig dagen met aftrek, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Beoordeling in beide zaken
De rechtbank overweegt dat de hierboven bewezen verklaarde feiten na het wijzen van de genoemde vonnissen en voor het einde van de proeftijden zijn gepleegd. De verdachte heeft aldus de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke delen van de opgelegde straffen worden gelast. De rechtbank zal de vorderingen echter afwijzen, aangezien toewijzing ervan het voorgenomen ISD-traject zal doorkruisen.
Nu de vorderingen zullen worden afgewezen, behoeft hetgeen de raadsman in het kader van deze vorderingen op de zitting naar voren heeft gebracht, geen bespreking meer.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38m, 38n, 57, 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 aanhef en onder C en 10 van de Opiumwet.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
Parketnummer 10/259617-19
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: Ring (1 stuk);
verklaart de benadeelde partij mevrouw [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
Parketnummer 10/000894-18
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
In beide zaken:
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
Parketnummer 09/827210-16
wijst af de gevorderde tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 16 augustus 2016 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
Parketnummer 10/019683-19
wijst af de gevorderde tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 25 januari 2019 van de politierechter in de rechtbank Rotterdam aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A. Cnossen, voorzitter,
en mrs. L. Daum en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2020.
Bijlage I
Teksten tenlasteleggingen
Parketnummer 10/259617-19
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 3 oktober 2019 te Capelle aan den IJssel een ring, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan (zijn zus) [naam slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 17 juli 2019 te Rotterdam opzettelijk een bankpas (op naam van [naam slachtoffer 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 17 juli 2019 te Rotterdam een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] , (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (telkens) contactloos te betalen met een op naam van [naam slachtoffer 2] gestelde bankpas;
Parketnummer 10/000894-18
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 januari 2018 te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of ongeveer 1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde GHB en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.