ECLI:NL:RBROT:2020:2463

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
C/10/582147 / HA ZA 19-858
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijkverklaring en doorhaling beslag in civiele procedure tussen aandeelhouders

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben de eiseressen, SARDA INTERNATIONAL B.V., COLUMBA HOLDING B.V. en TRIVESTE BEHEER B.V., een incident aanhangig gemaakt tegen de gedaagde, die in de hoofdzaak als gedaagde optreedt. De eiseressen vorderen in het incident dat de rechtbank de gedaagde niet-ontvankelijk verklaart in zijn vorderingen in de hoofdzaak, alsook dat het conservatoir beslag dat door de eiseressen is gelegd, wordt doorgehaald. De rechtbank heeft op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in dit incident. De rechtbank overweegt dat de eiseressen niet tijdig de dagvaarding ter griffie hebben ingediend, waardoor de aanhangigheid van het geding is vervallen. Dit leidt tot de niet-ontvankelijkheid van de eiseressen in hun vorderingen. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat het conservatoir beslag van rechtswege is vervallen, omdat de eis in de hoofdzaak niet tijdig is ingesteld. De rechtbank heeft de eiseressen veroordeeld tot doorhaling van het beslag binnen zeven dagen na de uitspraak, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagde, die in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker en ondertekend door mr. C. Bouwman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/582147 / HA ZA 19-858
Vonnis in incident van 25 maart 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SARDA INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COLUMBA HOLDING B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRIVESTE BEHEER B.V.,
gevestigd te Bunde,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. M. Bitter te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaten mr. J.P. Koets en mr. M.W.J. Ariëns te Haarlem.
Partijen zullen hierna Sarda c.s. en [gedaagde] worden genoemd. Voor zover Sarda c.s. afzonderlijk worden bedoeld, zullen zij worden aangeduid als Sarda, Columba en Triveste.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 augustus 2018, met productie 5;
  • de producties 1 t/m 4, betekend aan [gedaagde] bij exploot van 10 september 2019;
  • de conclusie in het incident strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring tevens houdende incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord in het incident strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring tevens houdende incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, met producties 6 en 7.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De feiten, voor zover relevant voor het incident

2.1.
Op 1 maart 2017 is door, onder andere, Triveste, Columba en [eiser] een aandeelhoudersovereenkomst ondertekend. Artikel F lid 1 van die overeenkomst luidt:
“ [eiser] zal zorgen dat hij, zoveel mogelijk gelijktijdig met de overdracht van de aandelen Sarda[rechtbank: Sarda B.V., voorheen genaamd Sarda Building Systems B.V.]
door Triveste aan Columba, alle IE rechten op het Sarda Building System, hoe ook genaamd, met inbegrip van het reeds verleende patent en eventueel nog te verlenen patenten, overdraagt aan Sarda of een door deze nog voor dit doel op te richten dochtervennootschap.”
Artikel J lid 2 van die overeenkomst luidt:
“Partijen zullen ernaar streven om hun geschillen voor zoveel mogelijk onderling te regelen. Mocht zulks onverhoopt niet lukken dan is het Nederlands Arbitrage Instituut bevoegd om met uitsluiting van elke andere instantie kennis te nemen van alle geschillen welke tussen partijen ontstaan, direct of indirect voortvloeiend uit onderhavige aandeelhoudersovereenkomst.”
2.2.
Op 14 mei 2018 is door Sarda en Columba ten laste van [eiser] conservatoir beslag tot levering gelegd op het octrooirecht met publicatienummer 2014761. Dit beslag is op verzoek van Sarda en Columba ingeschreven in het Nederlands octrooiregister.
2.3.
Op 10 augustus 2018 is [eiser] door Sarda c.s. gedagvaard tegen de rolzitting van 28 november 2018. Sarda c.s. hebben de dagvaarding niet ter griffie ingediend. Op 11 december 2018 hebben Sarda c.s. een herstelexploot uitgebracht ex artikel 125 lid 5 Rv, waarmee [eiser] is opgeroepen tegen de rolzitting van 8 mei 2019. Sarda c.s. hebben ook die dagvaarding niet voorafgaand aan deze roldatum ter griffie ingediend. Op 10 mei 2019 hebben Sarda c.s. een tweede herstelexploot ex artikel 125 lid 5 Rv uitgebracht, waarmee [eiser] is opgeroepen tegen de rolzitting van 18 september 2019.

3..De vordering in de hoofdzaak

3.1.
De vordering van Sarda c.s. luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
“1. binnen 24 uur na eerste schriftelijk verzoek daartoe en/of per e-mail van/namens eiseressen, na vonniswijzing, aan [gedaagde] en/of diens raadsman, mede te werken en te blijven medewerken, aan het in eigendom overdragen aan Sarda Int., eiseres sub 1 dus, van het recht van octrooi ten name van [gedaagde] als in deze dagvaarding beschreven, alsook in na te noemen akte inclusief bijlage volgens prod. 5, een en ander krachtens het bepaalde in art. 65 ROW, door zijn, [gedaagde] ’, handtekening inclusief dagtekening te plaatsen op drie exemplaren van de akte volgens prod. 5 en een paraaf op pagina 1 te stellen, onder, aansluitend, verstrekking, binnen de 24 uur als hiervoor genoemd, van deze aldus geparafeerde, ondertekende en gedagtekende exemplaren, aan Sarda Int., eiseres sub 1 derhalve, en ook overigens al datgene te doen wat nodig mocht zijn, ter effectuering van eigendomsoverdracht, alles op kosten en voor rekening van [gedaagde] , en te bepalen dat dit vonnis bij gebreke van voldoening aan deze veroordeling, in de plaats treedt van de ex art. 65 lid 1 ROW op te maken akte van levering, in dit verband die volgens prod. 5, en dat inschrijving van het vonnis in het octrooiregister van het Octrooicentrum Nederland, dezelfde kracht heeft als inschrijving van de akte van levering (in dit geval de akte volgens prod. 5) in dat register, zoals bedoeld in lid 3 van artikel ROW 65.
2.
In de proceskosten op deze procedure gevallen, alsook de kosten van het gelegde revindicatoir beslag volgens specificatie sub ranrdnr. 12 hiervóór, aldus € 1.741,44 ter zake van beslagkosten, alsmede in de zogeheten nakosten ad € 138,00, deze laatste voor zover het te wijzen vonnis niet aan de [gedaagde] betekend zal worden, namelijk voor zover de [gedaagde] vrijwillig de proces- en beslagkosten binnen 14 dagen na eerste aanschrijving daarover en vóór betekening mocht hebben voldaan, alsmede in de nakosten ad € 68,00 boven genoemde nakosten ad € 138,00 aldus in dat geval € 205,00 in totaal, voor zover het vonnis wél betekend mocht worden aan [gedaagde] bij gebreke van vrijwillige betaling als in het voorgaande bedoeld en tenslotte de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over de proceskosten, de beslagkosten en de nakosten, voor zover deze niet binnen 21 dagen na eerste schriftelijk verzoek tot betaling ervan zullen zijn voldaan, althans bedoelde wettelijke rente over dat gedeelte van de proces- en/of de beslag- en/of nakosten, dat niet binnen genoemde termijn voldaan mocht zijn, alles te rekenen vanaf de 21e dag na bedoeld schriftelijk verzoek, tot aan die der algehele voldoening.”

4..Het geschil in het incident

4.1.
[eiser] vordert, zo begrijpt de rechtbank, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: Sarda c.s. niet-ontvankelijk verklaart in hun vorderingen in de hoofdzaak, althans de vorderingen van Sarda c.s. in de hoofdzaak afwijst,
Primair: Sarda c.s. veroordeelt tot doorhaling van het ten laste van [eiser] gelegde conservatoir beslag tot levering op het octrooirecht met publicatienummer 2014761 in het Nederlands octrooiregister binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat Sarda c.s. nalaten aan deze veroordeling gehoor te geven, althans tot betaling van een zodanige dwangsom die de rechtbank in deze gerechtvaardigd acht,
Subsidiair: zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van Sarda c.s. in de hoofdzaak,
Primair en subsidiair: Sarda c.s. veroordeelt in de proceskosten in het incident en in de hoofdzaak, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 157,00 zonder betekening, dan wel € 239,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
Het verweer van Sarda c.s. strekt tot afwijzing van de vorderingen in het incident, , met veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten in het incident, waaronder mede te begrijpen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5..De beoordeling in het incident

Vordering tot niet-ontvankelijkverklaring
5.1.
[eiser] legt aan zijn vordering tot niet-ontvankelijkverklaring het volgende ten grondslag. Sarda c.s. hebben nagelaten om de dagvaarding tijdig, voor de aangezegde roldatum van 28 november 2018, ter griffie in te dienen. Hoewel Sarda c.s. op 11 december 2018 een herstelexploot hebben uitgebracht dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen, komt aan dit herstelexploot volgens [eiser] geen (rechts)gevolg toe, omdat Sarda c.s. zouden hebben nagelaten om dat herstelexploot tijdig, voor 8 mei 2019, ter griffie in te dienen. Sarda c.s. hebben weliswaar een tweede herstelexploot uitgebracht op 10 mei 2019 om laatstgenoemd verzuim te herstellen, maar nu dit tweede herstelexploot niet binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum (28 november 2018) is uitgebracht, is dit tweede herstelexploot niet rechtsgeldig en is de aanhangigheid van het geding vervallen. Daarbij stelt [eiser] zich op het standpunt dat ook het beslag is komen te vervallen, nu het vervallen van de aanhangigheid van het geding tot gevolg heeft dat de eis in de hoofdzaak moet worden geacht niet tijdig te zijn ingesteld en dit, op grond van artikel 700 lid 3 Rv, verval van het beslag tot gevolg heeft. Sarda c.s. zijn op grond van artikel 727 Rv verplicht de inschrijving van het beslag in de openbare registers te doen doorhalen.
5.2.
Sarda c.s. voeren als verweer samengevat het volgende aan. De rechtbank heeft tegen [eiser] verstek verleend, welk verstek door hem is gezuiverd. De rechtbank is aldus kennelijk van oordeel dat de dagvaarding en de herstelexploten geen geldigheid ontberen, anders zou de rechtbank niet tot het verlenen van verstek zijn overgegaan. Daarnaast heeft [eiser] geen belang bij zijn vordering, nu hij in de procedure is verschenen en Sarda c.s., bij toewijzing van de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring, opnieuw dezelfde dagvaarding zullen uitbrengen. [eiser] heeft zijn recht van octrooi waarop het conservatoire beslag rust, inmiddels overdragen aan de stichting ‘ [naam stichting] ’, waarvan [eiser] enig bestuurder is. Het belang van niet-ontvankelijkheid zou er voor [eiser] in kunnen bestaan dat door opheffing van het beslag het recht van octrooi wordt vrijgemaakt van het erop rustende conservatoir beslag, echter, Sarda c.s. zouden opnieuw conservatoir beslag kunnen leggen, waardoor [eiser] feitelijk niets opschiet met zijn vordering, anders dan het vertragen van de procedure en het belasten van de rechterlijke organisatie. Bovendien is het de vraag of [eiser] enig rechtens te respecteren belang heeft bij zijn vordering, nu hij zijn recht van octrooi zou hebben overgedragen en kennelijk niet langer geïnteresseerd is in het octrooi.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Het door de rechtbank op de rol inschrijven van de dagvaarding, zoals in het onderhavige geval naar aanleiding van het herstelexploot van 10 mei 2019 op 18 september 2019 is gebeurd, moet als eindbeslissing worden gekwalificeerd. Op een dergelijke beslissing kan de rechtbank terugkomen in geval bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat zij aan een dergelijke eindbeslissing zou zijn gebonden. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het onderhavige geval aanleiding om op deze beslissing terug te komen. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
5.4.
Ingevolge artikel 125 lid 1 Rv is het geding aanhangig vanaf de dag van de dagvaarding. Op grond van artikel 125 lid 2 Rv wordt het exploot van dagvaarding door de eiser ter griffie ingediend uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum. Wanneer het exploot van dagvaarding niet uiterlijk op de aangezegde roldatum ter griffie is ingediend, kan ingevolge artikel 125 lid 5 Rv herstel van dit verzuim plaatsvinden door binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot uit te brengen. Wordt het herstelexploot niet tijdig ter griffie ingediend in de zin van het tweede lid van artikel 125 Rv dan mist het herstelexploot gevolg, hetgeen ertoe leidt dat de aanhangigheid van het geding vervalt.
5.5.
In de dagvaarding is aan [eiser] de roldatum van 28 november 2018 aangezegd. Op die dag is de zaak, bij gebreke van een tijdige indiening van de dagvaarding als bedoeld in artikel 125 lid 2 Rv, niet ter rolle ingeschreven. Dat betekent dat uit hoofde van artikel 125 lid 5 Rv de aanhangigheid van het geding in beginsel vervalt, tenzij Sarda c.s. binnen twee weken na 28 november 2018 alsnog een geldig herstelexploot zouden hebben uitgebracht. Als herstelexploot kan slechts gelden een exploot dat een nieuwe rechtsdag aanzegt en dat gevolgd wordt door inschrijving op de rol van die aangezegde rechtsdag. Het op 11 december 2018 uitgebrachte herstelexploot bevatte een aanzegging van een nieuwe rechtsdag, te weten 8 mei 2019, maar de zaak is voor 8 mei 2019 niet aangebracht en dus ook niet ter rolle ingeschreven. Aan dit herstelexploot komt dus geen enkel gevolg toe, met als gevolg dat de aanhangigheid van het geding is vervallen, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid.
5.6.
Sarda c.s. hebben weliswaar een tweede herstelexploot aan [eiser] uitgebracht op 10 mei 2019 om voornoemd verzuim te herstellen, maar in artikel 125 lid 5 Rv is slechts de mogelijkheid geboden om binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een herstelexploot in te dienen. Aangezien het tweede herstelexploot niet binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum (28 november 2018) is uitgebracht, is het verzuim van inschrijving niet door dit exploot hersteld. Dit betekent dat de aanhangigheid van het geding is vervallen. Sarda c.s. zijn daarom niet-ontvankelijk.
5.7.
Sarda c.s. hebben een beroep gedaan op het gezichtspunt van proceseconomie en gesteld dat [eiser] er geen belang bij heeft om zich te beroepen op de niet-ontvankelijkheid van Sarda c.s. [eiser] heeft als iedere gedaagde een belang om (in ieder geval vooralsnog) gevrijwaard te blijven van de aanspraken van Sarda c.s. middels het voeren van dit verweer. Het gezichtspunt van proceseconomie kan dat niet anders maken.
5.8.
Conclusie van het voorgaande is dat de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] toewijsbaar is.
Vordering tot doorhaling beslag
5.9.
Als gevolg van de niet-ontvankelijkheid van Sarda c.s., komt de rechtbank toe aan beoordeling van de vordering van [eiser] tot veroordeling van Sarda c.s. tot doorhaling van het ten laste van [eiser] gelegde conservatoir beslag tot levering op het in het petitum genoemde octrooirecht. Dienaangaande stelt de rechtbank voorop dat het hier niet gaat om een in de wet geregeld incident. Bij gebreke van een bijzondere wettelijke regeling geldt op dit punt dan ook de maatstaf van artikel 209 Rv, die inhoudt dat de rechter telkens, aan de hand van de aard en inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering, dient na te gaan of een voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn en niet leiden tot een onredelijke vertraging van het geding.
5.10.
Hiervan uitgaande overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 700 lid 3 Rv wordt, voor zover thans relevant, verlof voor het leggen van conservatoir beslag verleend onder de voorwaarde dat het instellen van een eis in de hoofdzaak geschiedt binnen een door de voorzieningenrechter daartoe te bepalen termijn van ten minste acht dagen na het beslag. De voorzieningenrechter kan de termijn verlengen, indien de beslaglegger dit voor het verstrijken van de termijn verzoekt. Overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak doet het beslag vervallen. Onder het begrip “eis in de hoofdzaak” dient te worden verstaan een vordering die strekt tot het verkrijgen van een voor tenuitvoerlegging vatbare vordering tot voldoening aan de vordering ter verzekering waarvan conservatoir beslag is gelegd. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het herstelexploot van 11 december 2018 geen effect kunnen sorteren, nu het niet (tijdig) ter inschrijving ter griffie is aangeboden, waardoor de aanhangigheid van het geding is vervallen. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat het vervallen van de aanhangigheid van het geding tot gevolg heeft dat de eis in de hoofdzaak moet worden geacht niet tijdig te zijn ingesteld. Gelet op het voorstaande, had het op de weg van Sarda c.s. gelegen om te stellen dat er wel tijdig een eis in de hoofdzaak is ingesteld. Nu zij dit hebben nagelaten, moet het ervoor worden gehouden dat in het onderhavige geval de eis in de hoofdzaak niet (tijdig) is ingesteld. Het beslag is dan ook vanwege termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv van rechtswege vervallen. De beslaglegger dient het beslag derhalve krachtens artikel 727 Rv onverwijld te doen doorhalen. Het gevorderde onder 4.1 sub 2 zal op de wijze als in de beslissing vermeld worden toegewezen. Aangezien Triveste geen beslaglegger is, zal de vordering jegens haar worden afgewezen. De aan de veroordeling gekoppelde dwangsom zal, jegens Sarda en Columba, als onbetwist eveneens worden toegewezen, zij het dat daaraan een maximum zal worden verbonden. De termijn tot doorhaling zal worden gesteld op zeven dagen na de datum van dit vonnis.
Vordering tot onbevoegdverklaring
5.11.
Nu de primaire vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van Sarda c.s. in hun vorderingen in de hoofdzaak slaagt, komt de rechtbank niet toe aan de subsidiair gevorderde onbevoegdverklaring van de rechtbank.
Conclusie
5.12.
De primaire vorderingen van [eiser] in het incident, zoals hiervoor onder 4.1 sub 1) en 2) weergegeven, zullen worden toegewezen. Dit brengt mee dat Sarda c.s. in de hoofdzaak niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen.
5.13.
Sarda c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 543,00 aan salaris advocaat (1 punt × tarief € 543,00). De gevorderde veroordeling in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente, is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
5.14.
Sarda c.s. zullen tevens in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. De kosten aan de zijde van [eiser] in de hoofdzaak worden begroot op € 297,00 aan griffierecht. Voor afzonderlijke toewijzing van de nakosten in de hoofdzaak, ziet de rechtbank geen aanleiding.

6..De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vordering tot niet-ontvankelijkverklaring toe,
6.2.
veroordeelt Sarda en Columba om binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis het ten laste van [eiser] op 14 mei 2018 gelegde conservatoir beslag tot levering op het octrooirecht met publicatienummer 2014761 in het Nederlands octrooiregister te doen doorhalen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of gedeelte daarvan dat Sarda en Columba niet aan deze veroordeling voldoen, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
6.3.
veroordeelt Sarda c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
6.4.
veroordeelt Sarda c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Sarda c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
6.6.
verklaart de veroordeling onder 6.2. tot en met 6.4. uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.7.
verklaart Sarda c.s. niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
6.8.
veroordeelt Sarda c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 297,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
6.9.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 25 maart 2020.
3242/1977/1582