ECLI:NL:RBROT:2020:2447

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
10/811055-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot verkrachting en veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte, geboren op Curaçao en niet ingeschreven in de basisadministratie, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen in een hotel in Rotterdam op 30 juli 2019. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de poging tot verkrachting en een gevangenisstraf voor de aanranding. De rechtbank oordeelde dat de poging tot verkrachting niet wettig en overtuigend was bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de feitelijke aanranding wel bewezen, gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer en getuigen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanranding door de aangeefster tegen haar wil te omhelzen, op te tillen en te kussen, en door andere ontuchtige handelingen te verrichten. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uren, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het blanco strafblad. De rechtbank overwoog dat de verdachte weliswaar de signalen van het slachtoffer had genegeerd, maar uiteindelijk was gestopt toen de situatie escaleerde. De uitspraak benadrukt de impact van dergelijk gedrag op de slachtoffers en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/811055-19
Datum uitspraak: 18 maart 2020
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Curaçao) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisadministratie personen,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
(laatstelijk) wonende te [woonplaats verdachte] Curaçao), aan de [adres verdachte] .

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde (poging tot verkrachting) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering subsidiair ten laste gelegde
Vast staat dat de verdachte op 30 juli 2019 in [naam hotel] te Rotterdam met de aangeefster, die daar werkt als schoonmaakster, in de toiletruimte op de eerste etage is geweest en hij haar daar heeft vastgepakt, opgetild, omhelst en gekust op haar wangen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de aangeefster dit aanvankelijk vrijwillig onderging. Hij heeft verklaard dat hij in de week voor dit voorval de aangeefster al meerdere keren in het hotel had gesproken. Hij vond haar leuk en dacht dat zij hem ook leuk vond. Op 30 juli 2019 raakte hij in de buurt van de toiletruimte weer met haar in gesprek en vervolgens heeft hij haar omhelsd, opgetild en gekust op de wangen.
De aangeefster heeft verklaard dat het niet vrijwillig is gebeurd. Ook heeft zij verklaard dat de verdachte haar heeft betast, heeft geprobeerd om haar broek uit te trekken, een wc in te duwen, en dat dit met geweld gepaard is gegaan. De verdachte is pas opgehouden nadat de aangeefster haar diensttelefoon had gepakt, en had gedreigd om hulp te bellen.
De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar. Zij heeft consistent verklaard en daarbij in detail beschreven wat er is gebeurd. Dit betreffen onder meer details die de verdachte zelf ook heeft bekend, onder meer dat zij meerdere keren tegen hem zei dat hij haar niet op haar mond mocht kussen en dat zij ook steeds haar hoofd wegdraaide om te voorkomen dat hij dat deed. Ook heeft de verdachte verklaard dat zij tegen hem zei dat hij haar weer op de grond moest zetten en los moest laten en dat hij is opgehouden nadat de aangeefster had gedreigd om hulp te bellen. Bovendien wordt de verklaring van de aangeefster ook ondersteund door getuigenverklaringen. De aangeefster heeft direct na dit voorval haar vriend, de getuige [naam getuige 1] , gebeld en is vervolgens naar haar leidinggevende, de getuige [naam getuige 2] , gegaan. Zij heeft aan hen verteld wat er is gebeurd. Hetgeen deze getuigen hierover hebben verklaard komt nagenoeg geheel overeen met wat de aangeefster hierover heeft verklaard in haar aangifte. Ook hebben de getuigen verklaard dat de aangeefster behoorlijk van slag was, bibberde en moest huilen. Dit zijn emoties die passen bij iemand die kort daarvoor is aangerand. De verdachte moet hebben geweten dat de aangeefster niet van deze handelingen was gediend.
Gelet op het voorgaande is de onder subsidiair ten laste gelegde aanranding wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 juli 2019 te Rotterdam door geweld en andere feitelijkheden iemand, te weten [naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, namelijk het
  • zoenen van die [naam slachtoffer] , en
  • het betasten van en knijpen in de billen van die [naam slachtoffer] ,
het geweld en een andere feitelijkheden hebben bestaan uit het
  • die [naam slachtoffer] (met kracht) tegen een muur duwen, en
  • met zijn, verdachtes handen in de broek van die [naam slachtoffer] gaan, en
  • vervolgens de blote billen van die [naam slachtoffer] betasten, en
  • knijpen in de blote billen van die [naam slachtoffer] , en
  • trachten de broek van die [naam slachtoffer] uit te trekken, en
  • zijn beklede onderlichaam tegen het onderlichaam van die [naam slachtoffer] duwen, en
  • trachten die [naam slachtoffer] in een wc te duwen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding. Hij heeft zich in een hotel vergrepen aan een vrouw die daar aan het werk was. Hij heeft hierbij vergaande ontuchtige handelingen verricht. Dit is gebeurd in een toiletruimte en dus buiten het zicht van anderen, waardoor zij niet direct hulp kon inroepen. Uiteindelijk heeft zij wel haar telefoon kunnen pakken en gedreigd de receptie te bellen, waarna hij stopte. Door zijn handelen heeft hij op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank kan goed begrijpen dat het hele gebeuren een grote impact op het slachtoffer heeft gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank een gevangenisstraf niet passend. Daarbij overweegt de rechtbank dat de verdachte weliswaar een volstrekt onjuiste interpretatie heeft gegeven aan zijn ontmoetingen met de aangeefster en haar signalen dat zij niet van lijfelijk contact was gediend aanvankelijk heeft genegeerd, maar wel uit eigen beweging is gestopt toen die signalen sterker werden en vóór dat het verder uit de hand liep. Gelet op het blanco strafblad houdt de rechtbank rekening met een éénmalige misstap. Zij ziet daarom reden voor oplegging van een forse taakstraf. Alles afwegend wordt een taakstraf van 200 uren passend en geboden geacht.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
194 (honderdvierennegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
97 (zevenennegentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en J.J. Kuipers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 maart 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 juli 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer] , te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
  • die [naam slachtoffer] (met kracht) tegen een muur heeft geduwd, en/of
  • met zijn, verdachtes hand(en) in de broek van die [naam slachtoffer] is gegaan, en/of
  • (vervolgens) de (blote) billen van die [naam slachtoffer] heeft betast, en/of
  • heeft getracht de broek van die [naam slachtoffer] uit te trekken, en/of
  • zijn (beklede onder)lichaam tegen het (onder)lichaam van die [naam slachtoffer] heeft geduwd, en/of
  • heeft getracht die [naam slachtoffer] in een wc/toiletruimte te duwen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 242 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 242 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2019 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het
  • zoenen van die [naam slachtoffer] , en/of
  • het betasten van en/of knijpen in de billen van die [naam slachtoffer] ,
het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
  • die [naam slachtoffer] (met kracht) tegen een muur duwen, en/of
  • met zijn, verdachtes hand(en) in de broek van die [naam slachtoffer] gaan, en/of
  • (vervolgens) de (blote) billen van die [naam slachtoffer] betasten, en/of
  • knijpen in de (blote) billen van die [naam slachtoffer] , en/of
  • trachten de broek van die [naam slachtoffer] uit te trekken, en/of
  • zijn (beklede onder)lichaam tegen het (onder)lichaam van die [naam slachtoffer] duwen, en/of
  • trachten die [naam slachtoffer] in een wc/toiletruimte te duwen;
(artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht);