4.1.1.Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat alleen bewezen kan worden verklaard dat de verdachte een persoon met de Albanese nationaliteit behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en België. Ten aanzien van Groot-Brittannië is dat niet bewezen omdat Groot-Brittannië sinds 31 januari 2020 geen lidstaat van de Europese Unie meer is.
Evenmin kan worden bewezen verklaard dat de verdachte genoemde persoon behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijk
verblijf. De feitelijke handelingen die in de tenlastelegging worden genoemd zijn slechts gericht op de binnenkomst en de doorreis door Nederland en België, niet op het verkrijgen van verblijf. Voorts bestond bij de verdachte geen winstbejag ten aanzien van de ten laste gelegde reis. Zij werd daartoe gedwongen. Tot slot heeft de verdediging bepleit dat de verdachte geen beroep of gewoonte heeft gemaakt van het ten laste gelegde feit. Zij heeft slechts in een tijdsbestek van nog geen maand een aantal keer een enkele persoon vervoerd.
4.1.2.Beoordeling
Op 2 november 2019 ontvingen medewerkers van de marechaussee in Hoek van Holland een melding van medewerkers van de ticketbalie bij het autocontrolestation dat er net twee personen op het laatste moment een ticket hadden gekocht om met de ferry de oversteek te maken naar Groot-Brittannië. Verbalisanten van de marechaussee hebben de twee personen in het voertuig vervolgens aan een controle onderworpen. Bij die controle bleek dat de bijrijder een Duits identiteitsdocument had overhandigd dat niet van hem was. Toen daarna aan de bestuurder van de auto – de verdachte – werd gevraagd of zij hiervan op de hoogte was, verklaarde zij dat zij weinig met de man had gesproken omdat hij geen Duits en slecht Engels spreekt. Zij zou de man voor een vriend meenemen naar Engeland. Hierop is zij aangehouden op verdenking van mensensmokkel.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft aanvankelijk ontkend maar ten overstaan van de rechter-commissaris en daarna ook bij de marechaussee een deels bekennende verklaring afgelegd. Tevens heeft zij de code van haar telefoon verstrekt zodat die uitgelezen kon worden. In essentie heeft zij verklaard dat zij heeft gereageerd op een oproep via Snapchat van een persoon genaamd [naam 1] waarin om vrouwelijke chauffeurs werd gevraagd. Via [naam 1] is zij in contact gekomen met de oom van [naam 1] , die later niet zijn oom bleek te zijn, maar de organisator die [naam 2] werd genoemd. Haar werd verteld dat zij iemand in Luik (België) moest ophalen en vervolgens naar Engeland moest brengen. Tussen 10 en 11 oktober 2019 heeft de verdachte de eerste rit gemaakt naar Engeland. Voor die reis heeft zij € 800,- ontvangen. Toen haar werd verteld dat zij de identiteitskaart van de passagier weer mee terug moest nemen op haar terugreis, werd voor de verdachte duidelijk dat het illegaal was. Toen de verdachte er ter zitting mee werd geconfronteerd dat zij blijkens de apps vóór haar eerste vertrek al probeerde van een vriend een ID te leen te krijgen, gaf zij echter toe dat zij al voor aanvang van de reis wist dat het niet in orde was wat zij deed. De verdachte heeft verklaard dat zij het werk na de eerste reis niet meer wilde doen, maar dat [naam 2] haar dwong om toch te rijden. Hij hield haar voor dat zij al had toegezegd om te rijden en daar had men op gerekend. Als zij niet zou rijden, dan zou zij een schuld bij de organisatie opbouwen. Een schuld die, als zij die niet zelf kon betalen, zou worden geïnd bij de vader van de verdachte.
Een dag later, tussen 12 en 13 oktober reed zij voor de tweede keer een persoon naar Engeland. Zij heeft daarvoor € 600,- betaald gekregen.
Voor een derde reis zou de vriend van de verdachte ook meerijden en hij zou geld krijgen als hij een legitimatiebewijs aan de organisatie zou leveren dat dan door iemand anders zou kunnen worden gebruikt om mee naar Engeland te reizen. Toen de verdachte op 18 oktober 2019 meldde dat het niet lukte om het legitimatiebewijs te leveren kreeg zij een deadline. Als het haar niet zou lukken om een legitimatiebewijs voor 22:00 uur dezelfde dag te regelen, dan zou zij € 5.000,- moeten betalen. Zij heeft uiteindelijk op 19 oktober 2019 een legitimatiebewijs van een kennis ( [naam 3] ) van haar vriend gebracht, maar zo laat dat de derde reis toch is geannuleerd.
De organisatie dwong haar om toch weer een reis te maken ter compensatie van de geannuleerde derde reis. Zij ging op 20 oktober 2019 (tot 21 oktober 2019) wederom naar Engeland. De persoon die zij naar Engeland bracht heeft voor die reis gebruik gemaakt van het door de verdachte meegenomen paspoort van [naam 3] . De reis van 2 november 2019 die in de tenlastelegging wordt genoemd zou de laatste reis voor de organisatie zijn. Zij heeft de in de tenlastelegging genoemde passagier [naam 4] opgehaald bij het hostel in België waar hij verbleef. Vervolgens is zij door België en Nederland naar Hoek van Holland gereden. Zij wilde geen geld ontvangen voor deze reis, maar na de reis zou zij geen schulden meer hebben bij de organisatie.
Brexit?
De rechtbank overweegt dat Groot-Brittannië vooral een geografisch begrip is waarmee het grootste eiland van de Britse eilanden wordt aangeduid waarop de landen Engeland, Wales en Schotland liggen. Deze landen worden samen met Noord-Ierland aangeduid als het Verenigd Koninkrijk.
Het Verenigd Koninkrijk heeft op 31 januari 2020 de Europese Unie verlaten. Tot die tijd, en dus ook op de in de tenlastelegging genoemde datum van 2 november 2019, was het Verenigd Koninkrijk een lidstaat van de Europese Unie. Het verweer dat de verdachte wegens de uittreding uit de Europese Unie van het Verenigd Koninkrijk moet worden vrijgesproken van het behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang tot en doorreis door Groot-Brittannië wordt daarom verworpen. Het is wel duidelijk dat in de tenlastelegging met Groot-Brittannië het EU-lid Verenigd Koninkrijk is bedoeld. Dit wordt hieronder in de bewezenverklaring verbeterd.
Behulpzaam zijn bij verblijf?
Het verweer van de verdediging dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het behulpzaam zijn bij verblijf omdat de in de tenlastelegging genoemde feitelijke handelingen slechts zien op de toegang tot en doorreis door de genoemde lidstaten wordt verworpen. Volgens vaste jurisprudentie is niet vereist dat het verblijf een min of meer duurzaam karakter heeft. Bewezen is daarom dat de verdachte behulpzaam is geweest bij het verblijf van Caushaj in Nederland en België.
Ook is bewezen dat de verdachte behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Groot-Brittannië. Blijkens de bewoordingen van de delictsomschrijving gaat het erom dat de behulpzaamheid gericht op het verblijf is voltooid. Dat is hier het geval. Gelet op de inhoud van het dossier, waaronder de verklaring van [naam 4] , blijkt dat het doel was om in Engeland te gaan verblijven. De handelingen van de verdachte waren hiertoe behulpzaam.
Winstbejag?
De rechtbank acht eveneens bewezen dat de verdachte uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf. Van winstbejag is sprake indien het handelen van de dader is ingegeven door een gerichtheid op verrijking, waarbij het niet noodzakelijk hoeft te gaan om een op geld waardeerbaar voordeel en evenmin bepalend is of het beoogde voordeel daadwerkelijk is behaald. Voldoende is dat de dader op verrijking uit is geweest. De term winstbejag strekt er toe om handelen met zuiver ideële motieven uit de werkingssfeer van artikel 197a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht te houden.
De verdachte was erop gericht om geld te verdienen. Zij heeft voor de eerste twee reizen ook contant geld ontvangen en blijkens haar berichten in haar WhatsApp vriendengroep, vond zij het geboden bedrag (volgens haar app € 1.000,-) te weinig. Gelet op haar eigen verklaring heeft zij de ten laste gelegde reis aangenomen om de schulden die zij volgens [naam 2] bij de organisatie had in te lossen. Ook het inlossen van een schuld kan worden gekwalificeerd als een verrijking.
Medeplegen?
Voor medeplegen is vereist dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van twee of meer deelnemers aan een delict waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De rechtbank stelt vast dat de verdachte met meerdere personen heeft samengewerkt. Zij heeft ten aanzien van de reis op 2 november 2019 contact onderhouden met [naam 2] en heeft samen met [naam 5] – blijkens de verklaring van de verdachte eveneens betrokken bij de organisatie van [naam 2] – voorbereidingen getroffen voor de reis door samen de auto te huren. [naam 5] heeft vervolgens ook online de tickets voor de ferry betaald.
Een gewoonte gemaakt?
De verdachte was in een tijdsbestek van nog geen maand voor de vierde keer onderweg om een persoon naar Engeland te smokkelen. Gelet op de mate van herhaling binnen dat korte tijdsbestek is de rechtbank van oordeel dat daaruit voortvloeit dat de verdachte er een gewoonte van heeft gemaakt om het feit te plegen.