4.1.1.Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is primair aangevoerd dat de doorzoeking van het voertuig van de verdachte onrechtmatig is, wegens het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld bij de politie. Een onrechtmatige doorzoeking van het voertuig levert een onherstelbaar vormverzuim op zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Dit dient tot gevolg te hebben dat al het bewijs dat is voortgevloeid uit het onherstelbare vormverzuim van het bewijs wordt uitgesloten. Het bewijsmateriaal is immers door het vormverzuim verkregen en door de onrechtmatige bewijsgaring is een belangrijk voorschrift, te weten het recht op privacy, in aanzienlijke mate geschonden.
Hiertoe is subsidiair aangevoerd dat bij de verdachte de wetenschap ontbreekt van de aanwezigheid van de vuurwapens en de aangetroffen verdovende middelen. De verdachte was immers niet op de hoogte van de aanwezigheid van de verborgen ruimte. Bij de verdachte is ook geen magneet aangetroffen die noodzakelijk is om de verborgen ruimte te kunnen openen. Ten slotte heeft de verdachte een verklaring voor de aangetroffen sporen op de doos en het patroonmagazijn.
4.1.2.Beoordeling
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
(On)rechtmatige doorzoeking voertuig
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verbalisanten de doorzoeking van het voertuig van de verdachte op grond van artikel 96b Sv rechtmatig hebben verricht. De rechtbank stelt hierbij voorop dat voornoemde doorzoeking gerechtvaardigd is indien sprake is van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit dan wel in geval van een verdenking van een misdrijf waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv.
In het onderhavige geval ontvingen de verbalisanten, die belast waren met opvallende surveillance op en rond de rijkswegen A20 en A13, een melding over een zogenoemde Automatic Numberplate Recognition-hit (ANPR-hit) met betrekking tot het voertuig met kenteken [kentekennummer] . In dit voertuig zou een verborgen ruimte aanwezig zijn die te bereiken is via een luik onder de bijrijdersstoel. De verbalisanten hebben het betreffende voertuig gesignaleerd en de bestuurder daarvan, de verdachte, staande gehouden. Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft de verdachte meegedeeld dat hij zijn voertuig ging doorzoeken. Bij deze doorzoeking trof de verbalisant de verborgen ruimte aan. Hierin bevond zich een parfumdoos met daarin twee vuurwapens en ruim 60 gram cocaïne.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Voertuigen die worden aangeboden op de consumentenmarkt, waaronder de auto waarin de verdachte reed, bevatten niet standaard een verborgen, geprepareerde ruimte. Dergelijke geprepareerde ruimtes moeten nadat de voertuigen uit de fabriek komen, speciaal worden ingebouwd. De ervaring leert dat wanneer personen dit (laten) doen, dit is bedoeld om goederen aan het zicht te onttrekken. In de afgelopen jaren is voldoende gebleken dat in dergelijke verborgen ruimtes veelvuldig drugs, geld en/of vuurwapens worden aangetroffen. De rechtbank is daarom van oordeel dat inmiddels als feit van algemene bekendheid mag worden aangenomen dat dergelijke verborgen ruimtes doorgaans gebruikt worden voor criminele doeleinden en dat de wetenschap van de aanwezigheid van dergelijke ruimtes een verdenking kan opleveren van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank acht de doorzoeking van het voertuig, nadat de politie de ANPR-melding met die concrete kennis over dit voertuig had ontvangen, in dit geval derhalve rechtmatig. Het verweer wordt (dus) verworpen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten
Op 20 november 2019 rijdt de verdachte in Schiedam in een Smart met kenteken
[kentekennummer] . Omdat dit voertuig al eerder in het referentiebestand van het ANPR is geplaatst met de melding dat het voertuig een verborgen ruimte bevindt, wordt de verdachte staande gehouden. Door verbalisant [naam verbalisant 1] wordt het voertuig doorzocht en wordt een verborgen ruimte aangetroffen onder de bijrijdersstoel. In deze verborgen ruimte wordt een parfumdoos aangetroffen met daarin twee vuurwapens. Naast de doos wordt een gele verpakking van M&M aangetroffen. Ook wordt in de verborgen ruimte een transparante zak aangetroffen. In genoemde verpakking en de zak zit een witte, poedervormige substantie.
Uit onderzoek is gebleken dat deze substantie, een hoeveelheid van in totaal ruim 60 gram cocaïne betreft. Voorts is uit onderzoek gebleken dat aan de zijkant en in de binnenkant van de doos vingerafdrukken van de verdachte zitten en dat op het patroonmagazijn van één van de vuurwapens zijn DNA zit.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het voertuig dat hij bestuurde een aantal maanden vóór de staandehouding ter beschikking heeft gekregen door een persoon van wie hij de naam niet durft te noemen. Volgens de verdachte stond hier zijnerzijds geen tegenprestatie tegenover. Hij heeft ook verklaard dat hij er wel enigszins van op de hoogte was dat deze persoon niet volledig zuiver op de graat was. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn vingerafdrukken mogelijk op de parfumdoos zijn gekomen, omdat hij de parfum cadeau heeft gekregen. Voorts heeft hij verklaard dat zijn DNA op het patroonmagazijn zit, doordat hij dit misschien op een eerder moment aangereikt heeft gekregen door iemand. De verdachte moet dit patroonmagazijn toen weer direct aan diegene hebben teruggegeven. Tijdens zijn staandehouding op 2 september 2019 heeft de verdachte tegen verbalisant [naam verbalisant 2] verklaard dat hij bij een garage van een vriend werkt in Huizen.
Om de verdachte verantwoordelijk te kunnen houden voor de aanwezigheid van de vuurwapens en de aangetroffen verdovende middelen in het voertuig, is vereist dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid daarvan en voorts dat hij beschikkingsmacht daarover heeft gehad. De rechtbank overweegt in dit kader het volgende.
Voorop staat dat de goederen zijn aangetroffen in het voertuig waarvan de verdachte in ieder geval al enige maanden gebruik maakte. Het is een feit van algemene bekendheid dat een langdurige gebruiker van een voertuig in beginsel geacht wordt bekend te zijn met datgene wat zich in het voertuig bevindt. Dit geldt temeer nu de verdachte het voertuig van een - naar eigen zeggen - onbekend persoon zomaar en zonder enige tegenprestatie verschuldigd te zijn ter beschikking zou hebben gekregen, een persoon waarvan hij weigert de naam te noemen. In dat geval had een nader onderzoek van de auto nog eens extra in de rede gelegen, een onderzoek waartoe hij ook in staat moet worden geacht omdat hij nota bene in een garagebedrijf werkt of heeft gewerkt.
Dat de verdachte ook op de hoogte moet zijn geweest van de verborgen ruimte, blijkt volgens de rechtbank uit het feit dat in die ruimte de doos met inhoud is aangetroffen, waarop zijn vingersporen en DNA. Zijn vingerafdrukken zijn op en in de parfumdoos aangetroffen en zijn DNA is aangetroffen op het patroonmagazijn van één van de vuurwapens, die zich weer in die doos bevonden.
De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte niet enkel de beschikking heeft gehad over de verborgen ruimte, maar dat hij deze ruimte ook daadwerkelijk heeft gebruikt om daarin deze goederen te bewaren. Dat bij de verdachte ten tijde van zijn arrestatie geen magneet is aangetroffen waarmee hij de verborgen ruimte had kunnen openen, doet daar niet aan af. Mogelijk heeft de politie niet (goed) gezocht of had hij deze op dat moment niet bij zich.
De kans dat, zoals de verdachte stelt, het DNA van de verdachte enkel bij toeval op het patroonmagazijn terecht is gekomen, dat magazijn vervolgens toevallig met twee vuurwapens is geplaatst in een doos, waarop en waarin zich eveneens zijn vingersporen bevinden en die doos bovendien bij toeval en zonder zijn medeweten is geplaatst in de niet eenvoudig te bereiken verborgen ruimte van een voertuig waarover de verdachte al langere tijd de beschikking heeft, acht de rechtbank dermate klein dat deze als denkbeeldig te verwaarlozen moet worden aangemerkt. De rechtbank acht dit in het licht van het voorgaande dus volstrekt onaannemelijk.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte zowel wetenschap als de beschikkingsmacht heeft gehad over de vuurwapens, evenals over de verdovende middelen die zich in het voertuig bevonden.