In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij zijn bezwaar tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. Het oorspronkelijke besluit, dat op 2 juli 2019 werd genomen, betrof de afwijzing van verzoekers bezwaar, en op 2 september 2019 werd dit bezwaar als niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft op 24 september 2019 alsnog een vergoeding voor de kosten van het bezwaar ontvangen, maar trok zijn beroep in op 7 oktober 2019, met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker proceskosten heeft gemaakt en dat het verzoek om vergoeding van deze kosten gegrond is. De rechtbank heeft de kosten van de rechtsbijstand vastgesteld op € 525,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder opgedragen om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. E. Lunenberg, in aanwezigheid van griffier A.M.S.J. Baggerman, en is openbaar gemaakt op 20 maart 2020.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend bij de rechtbank, waarbij de indiener van het verzetschrift kan verzoeken om gehoord te worden over het verzet.