ECLI:NL:RBROT:2020:2399

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19/4625
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij zijn bezwaar tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. Het oorspronkelijke besluit, dat op 2 juli 2019 werd genomen, betrof de afwijzing van verzoekers bezwaar, en op 2 september 2019 werd dit bezwaar als niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft op 24 september 2019 alsnog een vergoeding voor de kosten van het bezwaar ontvangen, maar trok zijn beroep in op 7 oktober 2019, met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker proceskosten heeft gemaakt en dat het verzoek om vergoeding van deze kosten gegrond is. De rechtbank heeft de kosten van de rechtsbijstand vastgesteld op € 525,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder opgedragen om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. E. Lunenberg, in aanwezigheid van griffier A.M.S.J. Baggerman, en is openbaar gemaakt op 20 maart 2020.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend bij de rechtbank, waarbij de indiener van het verzetschrift kan verzoeken om gehoord te worden over het verzet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4625
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2020 als bedoeld in artikel 8:75a in verbinding met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. M. Shaaban,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 september 2019 van verweerder waarbij zijn bezwaar tegen het besluit van 2 juli 2019 niet-ontvankelijk is verklaard en er geen vergoeding voor de kosten van het bezwaar is toegekend.
Op 24 september 2019 heeft verweerder alsnog de kosten van het bezwaar aan verzoeker vergoed.
Bij brief van 7 oktober 2019 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoeker is tegemoetgekomen, dat verzoeker om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat verzoeker proceskosten heeft gemaakt. Het verzoek is daarom kennelijk gegrond, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
2. De rechtbank ziet dan ook aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank wijst er ten slotte op dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door verzoeker betaalde griffierecht van € 47,- aan hem dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
A.M.S.J. Baggerman, griffier. De uitspraak is gedaan op 20 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.