ECLI:NL:RBROT:2020:2398

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
10/775000-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en smaad; deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging en smaad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode, van 1 januari 2008 tot en met 27 november 2019, stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangever door hem herhaaldelijk bedreigende en kwetsende berichten te sturen via sms en WhatsApp. De verdachte heeft ook brieven gestuurd naar verschillende instanties, waaronder de werkgever van de aangever, waarin hij de goede naam van de aangever heeft aangetast. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de aangever en een ambulante behandeling. De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard voor bepaalde feiten vanwege verjaring. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verjaring is gestuit en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en smaad, maar heeft feit 2 niet bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 160 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met medewerkers van de politie. De rechtbank heeft ook een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van 3 jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/775000-19
Datum uitspraak: 19 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. S. van den Akker, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, die mede inhouden een ambulante behandeling en een contactverbod.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie deels niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, nu deze feiten voor wat betreft de periode 2 januari 2008 tot en met 26 november 2013 zijn verjaard.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor de vervolging van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover het feit buiten de periode van 18 november 2017 tot en met 5 maart 2019 valt.
In de aangifte van 14 november 2019 staat dat de intensiteit van berichtjes van de verdachte de laatste twee jaar is toegenomen. Hieruit volgt - samengevat - dat de klacht beperkt is tot voormelde periode en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is voor vervolging buiten deze periode.
4.2.
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van de verjaring heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor de klacht geldt dat deze niet ziet op een specifieke periode, waardoor er geen beperking in tijd geldt.
4.3.
Beoordeling en conclusie
Feit 1 en feit 3
Uit artikel 70 lid 1 onder 2 Wetboek van Strafrecht (Sr.) volgt dat het recht tot strafvervolging vervalt door verjaring in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld.
Voor het onder 1 ten laste gelegde feit kan op grond van artikel 285b Sr. een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren worden opgelegd. Het onder 3 ten laste gelegde feit kan op grond van artikel 261 lid 1 Sr. worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden.
Verjaring wordt gestuit door een daad van vervolging. In deze zaak is de verjaring gestuit met het aanhouden van de verdachte op 27 november 2019. Dit betekent dat het recht tot strafvervolging voor de periode gelegen vóór 27 november 2013 is komen te vervallen en dat de officier van justitie ten aanzien van die periode voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Is de klacht beperkt in tijd?
In het proces-verbaal van 14 november 2019, inhoudende de ontvangst van de klacht, staat vermeld dat de hulpofficier van justitie een mondelinge klacht heeft ontvangen van de aangever ter zake belaging gepleegd tussen 2008 en 14 november 2019. Uit de tekst van de klacht zelf volgt niet dat deze slechts ziet op de periode van 18 november 2017 tot en met 5 maart 2019.
In de klacht wordt voor details verwezen naar de aangifte van 14 november 2019. De aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat de verdachte vanaf 2008 herhaalde malen berichten aan hem heeft gestuurd. Dat aangever eveneens heeft verklaard dat de intensiteit van deze berichten de laatste twee jaren is toegenomen, maakt niet dat de aangifte enkel ziet op deze laatste periode. De verdediging wordt dan ook niet gevolgd in het verweer dat de officier van justitie om die reden niet-ontvankelijk is in zijn vervolging buiten deze laatste periode.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feit 2 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering feit 1 en feit 3
5.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat voor feit 1 en feit 3 vrijspraak moet volgen.
Feit 1
De verdediging heeft aangevoerd dat voor belaging niet is voldaan aan het bestanddeel stelselmatig. Daarnaast heeft de verdachte enkel de bedoeling gehad om aangever te informeren. Elk WhatsApp-bericht valt slechts aan te merken als afschrift en het oogmerk op het dwingen iets (niet) te doen of te dulden dan wel het aanjagen van vrees ontbreekt. Ten slotte is aangevoerd dat de aangever bewust de verdachte niet geblokkeerd heeft en daardoor niet gezegd kan worden dat de verdachte hem gedwongen heeft te dulden dat stelselmatig contact werd gezocht.
Feit 3
De verdediging heeft aangevoerd dat de brieven nooit zijn gestuurd. Ook is het standpunt ingenomen dat de verdachte niet de bedoeling heeft gehad aangever in zijn goede naam aan te tasten. Dit maakt dat het opzet van de verdachte hierop ontbreekt. Verder is aangevoerd dat de brieven niet zijn gestuurd naar een breder publiek van betrekkelijk willekeurige derden en dat geen ruchtbaarheid aan de mededelingen is gegeven.
5.2.2.
Beoordeling
Feit 1: stelselmatig?
De verdachte heeft over een tijdsbestek van vele jaren een zeer grote hoeveelheid sms-berichten en WhatsAppberichten aan aangever gestuurd. Aangever heeft verklaard dat de verdachte hier al tien jaar mee bezig is, maar de laatste twee jaar de frequentie toeneemt. Hierbij geeft hij aan dat de verdachte soms tussen de 50 en 150 appjes op één avond of nacht stuurt. Een deel van de WhatsApp- en sms-berichten die aangever van de verdachte heeft ontvangen zijn in het zaaksdossier gevoegd. Uit deze stukken komt duidelijk naar voren dat de verdachte gedurende een langere periode, met zekere frequentie en een grote intensiteit, berichten aan aangever heeft gestuurd. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door de duur, de frequentie en de intensiteit van zijn handelen stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever.
Feit 1: geen oogmerk op het dwingen/ dulden/ vrees aanjagen?
Op de terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat de verdachte de berichten ongevraagd aan aangever heeft gestuurd. Dat de aangever de berichten van de verdachte niet heeft geblokkeerd, staat het aannemen van de belaging niet in de weg. Het niet blokkeren van de verdachte maakt immers niet dat daarmee toestemming is gegeven aan de verdachte voor het versturen daarvan of dat aangever de berichten heeft willen ontvangen. Daarbij heeft aangever een plausibele verklaring gegeven voor het niet blokkeren van de berichten van de verdachte. Hij vreesde dat de verdachte andere en meer openbare kanalen zou zoeken als aangever de berichten van de verdachte zou blokkeren.
Uit de inhoud van de berichten is af te leiden dat de verdachte boos is. Hij maakt richting aangever diverse verwijten en bedreigt hem ook. Daarbij valt op dat de berichten persoonlijk en obsessief van aard zijn en zowel gericht zijn tegen de persoon van aangever als tegen diens werkomgeving. Ook kondigt de verdachte in de berichten aan documenten over aangever naar diens werkgever en aan derden te gaan sturen. Hierbij benoemt de verdachte dat dit consequenties voor aangever zal hebben. Gelet op de aard, inhoud, toon en intensiteit van de berichten en met de wetenschap dat aangever een publieke functie heeft, moet de verdachte hebben beseft dat de berichten op aangever bedreigend zouden overkomen. Door het op deze wijze handelen heeft de verdachte opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever met het oogmerk hem vrees aan te jagen.
Feit 3:
Anders dan de verdediging op de terechtzitting heeft aangevoerd gaat de rechtbank er van uit dat de verdachte wel degelijk brieven aan derden over aangever heeft gestuurd. Het dossier bevat hiervoor voldoende aanknopingspunten. Allereerst geeft de verdachte in zijn WhatsAppberichten zelf aan dat hij brieven heeft gestuurd en alle gremia worden aangeschreven. De verdachte vermeldt ook dat hij van de heer Akerboom een reactie op zijn brief heeft ontvangen. Daarbij komt dat uit onderzoek naar de mobiele telefoon van de verdachte en zijn laptop ook blijkt dat hij aan diverse instanties en aan een contact bij een landelijk dagblad berichten heeft gestuurd waarin de naam van aangever wordt genoemd.
De brieven zijn gestuurd naar instanties met een publieke taak en naar personen met publieke functies. Deze personen worden ondersteund door medewerkers en de aan hen geadresseerde post wordt door diverse personen verwerkt voordat het uiteindelijk bij de geadresseerde terecht komt. Hieruit volgt dat de brieven niet slechts aan een beperkt, specifiek publiek zijn gestuurd, maar ook ter kennis komt aan een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden.
Daarbij heeft de organisatie waar aangever werkzaam is zelf brieven van de verdachte over aangever ontvangen en zijn bij deze organisatie ook brieven binnengekomen die door de verdachte aan andere instanties verstuurd waren. In de brieven laat de verdachte zich negatief uit over aangever. Aangever heeft verklaard dat door het ingrijpen van de afdeling communicatie een aantal keer is voorkomen dat de door de verdachte verstuurde brieven tot een negatieve publicatie hebben geleid.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in ieder geval daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad om de goede naam van de verdachte aan te randen met het kennelijke doel om daar ruchtbaarheid aan te geven.
5.2.3.
Conclusie
Bewezen zijn de feiten 1 en 3 en niet bewezen is feit 2.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen
in de periode van
27 november 2013tot en met 27 november 2019 te Rotterdam, althans elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de heer [naam slachtoffer 1] met het oogmerk die [naam slachtoffer 1] , vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- zowel overdag als gedurende de nacht, meerdere (vele) SMS'jes en WhatsApp-berichten naar die [naam slachtoffer 1] verstuurd
- meerdere (klacht)brieven naar de werkgever / het werkadres van die [naam slachtoffer 1] verstuurd
- rapporten en andere documenten over die [naam slachtoffer 1] naar (onder anderen) de
politiechef, de burgemeester, journalisten en politieke partijen verstuurd;
3.
hij op een of meer tijdstippen
in de periode van
27 november 2013tot en met 26 november 2019
te Rotterdam opzettelijk de goede naam van de heer [naam slachtoffer 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan (onder anderen) de Nationale Politie/de politiechef, de Nationale Ombudsman, journalisten, de burgemeester en politieke partijen - zakelijk weergegeven - medegedeeld dat die [naam slachtoffer 1] niet integer zou handelen, dat hij diefstal zou plegen, dat hij zou liegen en bedriegen, althans woorden/mededelingen van gelijke aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

6.1.
Kwalificatie
6.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het onder 3 ten laste gelegde feit niet als strafbaar feit kwalificeert aangezien de uitlatingen van de verdachte moeten worden beoordeeld in de context waarin deze zijn gedaan. De uitlatingen zijn gedaan in de context van klachtbrieven.
6.1.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt dit verweer. De uitlatingen van de verdachte zijn onder meer gedaan in een aantal brieven, voorzien van een vele pagina’s tellende bijlage. Hierin doet de verdachte zijn relaas over hetgeen hem tijdens zijn looppaan en het beëindigen daarvan is overkomen. In zijn uitlatingen is de verdachte zeer negatief over aangever, die hij verantwoordelijk houdt voor hetgeen in zijn leven is voorgevallen, en hij uit diverse beschuldigingen richting aangever. Gelet op het voorgaande, de inhoud van de uitlatingen en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden is de rechtbank van oordeel dat dit het karakter van een klachtbrief verre te buiten gaat en het bewezenverklaarde dan ook strafbaar is.
De bewezen feiten leveren op:

1.belaging

3.smaad.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf en maatregel

8.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaad en belaging. De rechtbank acht dit zeer vervelende en voor het slachtoffer belastende feiten.
De verdachte houdt aangever in grote mate verantwoordelijk voor de beëindiging van zijn loopbaan en de gebeurtenissen die daarna hebben plaatsgevonden. Gedurende een groot aantal jaren heeft de verdachte vele persoonlijke, grievende en ook dreigende berichten aan aangever gestuurd. De laatste twee jaar is de frequentie van de berichten nog toegenomen en is de inhoud van de berichten heftiger geworden. De verdachte heeft in de berichten gedreigd aangever kapot te maken en refereert in de berichten herhaaldelijk aan de (pleeg)kinderen van aangever. Het handelen van de verdachte heeft veel impact gehad op aangever en zijn gezin. De verdachte heeft door zijn handelen stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever.
Daarnaast heeft de verdachte brieven over aangever gestuurd aan de werkgever van de aangever, de Nationale ombudsman, journalisten, de burgemeester en politieke partijen. In deze brieven laat de verdachte zich zeer negatief uit over (het functioneren van) aangever. Met het versturen van deze brieven heeft de verdachte tenminste op de koop toegenomen dat de goede naam van aangever zou worden aangetast. Nu aangever een publieke functie bekleed met een groot politiek en bestuurlijk afbreukrisico kunnen dergelijke berichten hem veel schade toebrengen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder (in 2012) is veroordeeld voor strafbare feiten jegens een politieambtenaar.
8.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, na overleg met de andere rapporteurs, gedateerd 3 februari 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Reclassering Nederland acht de kans op recidive hoog en vindt het van belang dat de verdachte op adequate wijze leert om te gaan met zijn frustraties en gevoelens van ongenoegen die al jarenlang spelen. Zodra er passende hulpverlening dan wel begeleiding is opgestart, zal de recidivekans vermoedelijk afnemen. Reclassering Nederland adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als de bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan ambulante behandeling en een contactverbod met medewerkers van de politie.
Psycholoog N.A. Schoenmakerheeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 27 februari 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte bestaat een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en borderline trekken. Voortkomend uit deze persoonlijkheidsstoornis kent de verdacht een paranoïde gedachtegang met waanachtige kenmerken. Daarbij ervaart hij een persisterende wrok jegens mensen die in zijn perceptie tegen hem hebben samengespannen door leugens en valse verklaringen.
Hij is ten gevolge van deze persoonlijkheidsstoornis verhoogd krenkbaar, kent een verminderde impulscontrole en kent een obsessief, irrationeel en cognitief dysfunctioneel denkpatroon met betrekking tot zijn perceptie van onrecht. Hierdoor kan de verdachte prikkelbaar en geagiteerd worden, zichzelf in een verhoogde opwindingstoestand brengen met onvoldoende remmingsmogelijkheden. De psychische dysfuncties die voortkomen uit de persoonlijkheidsstoornis hebben doorgespeeld ten tijde van de tenlasteleggingen (indien bewezen). De psycholoog adviseert om de tenlasteleggingen in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Zij schat het risico op volharding of terugval voor wat betreft de belaging in als hoog. Indien de tenlastelegging bewezen geacht wordt, adviseert de psycholoog een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij de voorwaarde van een individuele ambulante behandeling bij een (forensisch) polikliniek met expertise in de behandeling van stalking.
Psychiater T.W.D.P. van Osheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 maart 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en borderline trekken. Dit speelde ook ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten. De persoonlijkheidsstoornis heeft een belangrijke doorwerking in het inzicht van de verdachte ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten, maar de verdachte heeft wel enige controle zodat hij zijn wil wel in enige mate kan bepalen. De psychiater adviseert de hem ten laste gelegde feiten verminderd aan de verdachte toe te rekenen. Het risico op volharding in stalkinggedrag wordt ingeschat als hoog. Het risico op terugval wordt ingeschat als matig. Het risico op psychosociale schade voor de verdachte zelf wordt ingeschat als hoog. Een behandeling en begeleiding is noodzakelijk om de kans op herhaling binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. De psychiater adviseert -indien de verdachte schuldig wordt bevonden- een deels voorwaardelijke detentie met als voorwaarden dat onderzochte zich onder toezicht stelt van de reclassering en een individuele ambulante behandeling aangaat in een forensische setting met expertise op het gebied van stalking. Daarbij dient aandacht te worden besteed aan het delictscenario en het leren herkennen van aspecten van zijn persoonlijkheid die leiden tot psychosociale schade van zichzelf en anderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de diagnostische conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De bewezen gedragingen worden de verdachte dus in verminderde mate toegerekend.
Gezien de ernst van de feiten is in beginsel het opleggen van een gevangenisstraf een passende reactie op het gedrag van de verdachte. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal, met name gelet op de verminderde toerekening van de bewezen feiten aan de verdachte, volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van de verdachte jegens aangever moet stoppen. Nu de reclassering begeleiding en de Pro Justitie-rapporteurs bijzondere voorwaarden en begeleiding noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Naast voormelde bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank ook aanleiding om de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 (drie) jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met medewerkers van de politie, waaronder begrepen de heer [naam] , tenzij - en voor zover - zij in de uitvoering van hun beroep zelf contact met hem opnemen. Hierbij merkt de rechtbank dit contactverbod niet geldt indien en voor zover er sprake is van een calamiteit waarbij de hulp van de politie geboden is.
Gelet op de lange periode waarin de bewezen strafbare feiten hebben gespeeld, en omdat de verdachte ook op de terechtzitting nog heeft laten zien snel overmand te kunnen worden door emoties en het voor hem lastig lijkt te zijn om gebeurtenissen uit het verleden los te laten, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich wederom belastend zal gedragen jegens medewerkers van de politie. Daarom wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 261 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft de periode gelegen vóór 27 november 2013 in de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
90 (negentig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met medewerkers van de politie, gedurende drie jaar na heden;
2. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener voor zijn problematiek, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorginstelling verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van de onder 1 vermelde bijzondere voorwaarde waarvan het toezicht door de politie geschiedt, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 3 (drie) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
- zich te onthouden van direct of indirect contact met medewerkers van de politie, gedurende een periode van 3 (drie) jaren na heden,
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van ten hoogste een week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en J.S. van den Berge, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 27 november 2019 te Rotterdam, althans elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de heer [naam slachtoffer 1] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [naam slachtoffer 1] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- zowel overdag als gedurende de nacht, meerdere (vele) SMS'jes en WhatsApp-berichten naar die [naam slachtoffer 1] verstuurd
- meerdere (klacht)brieven naar de werkgever / het werkadres van die [naam slachtoffer 1] verstuurd
- rapporten en andere documenten over die [naam slachtoffer 1] naar (onder anderen) de
politiechef, de burgemeester, journalisten en politieke partijen verstuurd;
(art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 27 november 2019 te Rotterdam, althans elders in Nederland
de heer [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte,
- aan die [naam slachtoffer 2] de woorden toegevoegd "ik weet je te vinden, ik trek je kop eraf" en "kom maar mee naar buiten, ik maak je kapot" althans woorden van gelijke aard of strekking
- een of meermalen een gebalde vuist, althans (hand)gebaren van gelijke aard of strekking gemaakt naar die [naam slachtoffer 2] ;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 26 november 2019 te Rotterdam opzettelijk de eer en/of de goede naam van de heer [naam slachtoffer 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan (onder anderen) de Nationale Politie/de politiechef, de Nationale Ombudsman, journalisten, de burgemeester en politieke partijen - zakelijk weergegeven - medegedeeld dat die [naam slachtoffer 1] niet integer zou handelen, dat hij diefstal zou plegen, dat hij zou liegen en bedriegen, althans woorden/mededelingen van gelijke aard of strekking.
(art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht)