4.2.3.Beoordeling
Onder feit 1 is de verdachte ten laste gelegd dat hij drie programma’s heeft vervaardigd die hoofdzakelijk geschikt gemaakt en/of ontworpen zijn tot het kortgezegd plegen van ‘(eenvoudige) computervredebreuk’ en (als cumulatief/alternatief) ‘computersabotage’, en dat hij deze programma’s met het oogmerk op deze misdrijven heeft vervaardigd, verkocht, verspreid, anderszins ter beschikking gesteld of voorhanden gehad.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich in de periode van 15 februari 2018 tot en met 11 maart 2019 bezig hield met het vervaardigen en verkopen van Rubella, Dryad en Cetan. De verdachte heeft verklaard dat hij zich al jaren eerder uit interesse in de beveiliging van geautomatiseerde werken en de werking van malware is gaan verdiepen in dit onderwerp. Toen hij hier veel kennis over had opgedaan heeft hij bij wijze van intellectuele uitdaging Rubella vervaardigd. De verdachte heeft verklaard dat Rubella gezien moet worden als een ‘lege huls’, die ongedetecteerd door anti-virussoftware toegang kan verkrijgen tot andermans computer. Het is mogelijk dat met gebruik van deze ‘lege huls’ andere (kwaadwillende) malware op een computer geplaatst wordt. De verdachte heeft ook verklaard dat hij Rubella is gaan verkopen toen hij merkte dat er interesse was voor dergelijke programma’s. Dryad en Cetan zijn iets later door hem (door)ontwikkeld en op de markt gebracht. Deze laatste twee programma’s dienen hetzelfde doel als Rubella. De verdachte heeft verklaard dat zijn oogmerk, zowel bij het vervaardigen als bij het verkopen van de software, niet gericht was op het faciliteren van computercriminaliteit en dat hij zijn programma’s ook niet als zodanig aanbood.
Hoofdzakelijk geschikt
De rechtbank is van oordeel dat Rubella, Dryad en Cetan hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen zijn om computercriminaliteit mogelijk te maken. De rechtbank komt tot deze conclusie op basis van de volgende omstandigheden.
In het proces-verbaal van bevindingen ‘onderzoek aan Rubella Macro Builder’ relateert de politie dat (een programma als) Rubella Macro Builder een onmisbare functie vervult in het proces van cybercriminaliteit met behulp van malware. Rubella zorgt namelijk voor de eerste stap van ‘infectie’; het ongedetecteerd bezorgen van malware op een computersysteem. In het proces-verbaal van bevindingen ‘onderzoek aan Cetan’ en het proces-verbaal van bevindingen ‘onderzoek aan Dryad’ is door de politie gerelateerd dat het ook met deze programma’s mogelijk is om ongedetecteerd een geautomatiseerd werk binnen te komen. Cetan en Dryad werken op dezelfde manier als Rubella: met behulp van deze programma’s lukt het om een macro te genereren in een Worddocument. Zodra dit document wordt geopend, downloadt de macro een bestand van een externe server en voert deze uit. Cetan Macro Builder is een meer geavanceerde, dan wel verbeterde, macro builder ten opzichte van Rubella. Zo is het in Cetan mogelijk om een document door middel van een tekst en een foto een betrouwbaar uiterlijk te geven, zodat een slachtoffer eerder geneigd is om de macrofunctionaliteit in te schakelen. Met Dryad kan een Word-document worden geprepareerd met een macro die vervolgens een programma vanaf een externe locatie downloadt en uitvoert.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover de software ook geschikt is voor legale activiteiten (bijvoorbeeld het testen van de eigen beveiliging) dit er niet aan af doet dat de software van de verdachte hoofdzakelijk geschikt gemaakt en ontworpen is om de delicten van eenvoudige computervredebreuk (artikel 138ab eerste lid WvSr), en vervolgens/tevens de delicten van 138b WvSr (belemmering van een geautomatiseerd werk) en/of 139c WvSr (het aftappen of opnemen van gegevens) mogelijk te maken. Uit berichtenverkeer van de telefoon van de verdachte kan worden afgeleid dat de verdachte zelf het verband tussen het maken en verkopen van deze software en de strafbaarstelling op grond van artikel 139d lid 2 WvSr onder a heeft gelegd.
Dat dit programma in hoofdzaak geschikt of ontworpen is om het wissen/onbruikbaar maken dan wel vernielen van een geautomatiseerd werk te plegen (artikel 350a en/of 350c WvSr) acht de rechtbank gelet op de dossierinformatie onvoldoende vaststaan. De verdachte wordt dan ook – partieel - vrijgesproken van overtreding van artikel 350d WvSr.
Oogmerk in artikel 139d lid 2 sub a WvSr
De rechtbank is van oordeel dat met ‘oogmerk’ in artikel 139d lid 2 WvSr wordt bedoeld ‘met de (persoonlijke) bedoeling’. Artikel 139d lid 2 WvSr is aan de Nederlandse strafwetgeving toegevoegd en op 1 september 2006 in werking getreden, om aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (hierna: Cybercrimeverdrag) te voldoen. Artikel 6 van het Cybercrimeverdrag verplicht de verdragspartijen om in hun nationale wetgeving als strafbaar aan te merken:
a. het opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen, verkopen, verkrijgen voor gebruik invoeren, verspreiden of anderszins beschikbaar stellen van:
i. een technisch hulpmiddel, waaronder begrepen een computerprogramma, dat hoofdzakelijk is ontworpen of geschikt gemaakt voor het plegen van een van de strafbare feiten, bedoeld in de artikel 2 tot en met 5 (van hetzelfde verdrag).
In artikel 6 lid 2 van het Cybercrimeverdrag is bepaald dat dit artikel niet als zodanig mag worden uitgelegd dat sprake is van strafrechtelijke aansprakelijkheid wanneer de in het eerste lid van dit artikel bedoelde vervaardiging, verkoop, verkrijging voor gebruik, invoer, verspreiding of andere vorm van beschikbaarstelling of het bedoelde bezit niet bedoeld is voor het plegen van een overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 5 van dit Verdrag strafbaar gesteld feit, zoals ten behoeve van het geautoriseerd testen of het beschermen van een computersysteem.
In de Nederlandse wetgeving is blijkens de tweede nota van wijziging (
Kamerstukken II 2005/06, 26671, 7)uiting gegeven aan het voorgaande door het begrip ‘oogmerk’ op te nemen in artikel 139d lid 2 (en 3) WvSr. Indien iemand een technisch hulpmiddel voorhanden heeft dat hoofdzakelijk ontworpen is tot het plegen van computervredebreuk, maar hij dit middel alleen gebruikt om de beveiliging van z’n eigen computer te testen, heeft hij niet het oogmerk om het misdrijf computervredebreuk te plegen. Hij valt dan niet in de termen van de strafbepaling.
De persoonlijke bedoeling van de verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte bij zowel het vervaardigen van de software, als het verkopen en voorhanden hebben de bedoeling had dat hiermee tenminste computervredebreuk en daarmee samenhangende computercriminaliteit wordt gepleegd. De rechtbank leidt dit af uit de volgende omstandigheden.
De technische mogelijkheden van de door de verdachte vervaardigde malware zijn volledig gericht op het omzeilen van anti-virussoftware. De verdachte heeft de producten zelf gemaakt en had dan ook als geen ander de wetenschap van alle functionaliteiten en mogelijkheden, waaronder met name ook de illegale mogelijkheden, die zijn software de gebruikers ervan daardoor biedt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich ‘niet zo bezighield met waar zijn klanten zijn software voor gebruikten’, maar de rechtbank acht dat niet aannemelijk. Dat de verdachte zijn producten aan de man bracht op hackersfora acht de rechtbank daarbij een relevant gegeven, evenals de wijze waarop hij zijn producten aanprees. Zo is te lezen in een digitale advertentie van Rubella dat het mogelijk is om aan deze malware een powershell payload toe te voegen. Met ‘payload’ wordt malware bedoeld die een kwaadwillende wil uitvoeren bij zijn slachtoffer.In de advertentietekst wordt verder benadrukt dat het mogelijk is om met deze malware anti-virusdetectie te omzeilen. Tevens wordt benadrukt in de advertentietekst dat de malware al vier weken FUD zou zijn. Wanneer een bestand FUD is, wordt bedoeld dat het niet door anti-virus software wordt herkend als zijnde een virus.
De rechtbank leidt het oogmerk in het bijzonder ook af uit de volgende door de verdachte gevoerde gesprekken. Op 30 augustus 2018 is vanuit het toestel van de verdachte een screenshot gestuurd naar een nummer dat is opgeslagen onder de naam [naam] . Het screenshot bevat een afbeelding van een e-mail afkomstig van Google waarin wordt aangegeven dat de FBI informatie met betrekking tot een Google-account heeft gevorderd. Dit screenshot werd direct gevolgd door berichten van de verdachte die er op neerkwamen dat de verdachte enorm geschrokken was van deze e-mail. Zo stuurde de verdachte:
“Ik stop nu per direct”. De verdachte verdiepte zich vervolgens in de strafbaarheid van computervredebreuk en stuurde tevens:
“het maken, vervaardigen, verkopen, verwerven, invoeren, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen of voorhanden hebben van dergelijke software is een strafbaar feit (art. 139d lid 2 onder a). Hierop staat een jaar cel (of een boete van 16.750 euro).”Zijn gesprekspartner zegt daarop:
“Dan betaal je je boete en je zit goed”.De verdachte zegt dan:
“Ik denk niet dat ik met dat geld die boete kan betalen”.Zijn gesprekspartner zegt dan:
“En dan mag je nog 2 jaar zitten”en
“Want illegaal geld”.De verdachte stuurde vervolgens
: "Dat is kk lang”en
"Een jaar in de cel”.
Een dag later is de verdachte er kennelijk achter gekomen dat de aanleiding voor de FBI om zijn accountgegevens op te vragen betrekking heeft op iets uit het verleden en niet ziet op waar hij op dat moment mee bezig is. De verdachte voert dan een gesprek met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] en zegt deze persoon die e-mail van Google te negeren:
”Ja negeer die mail”en
”ls oude case”,en iets verderop in het gesprek:
”Er staat 2017 in de case nummer”.Daarna werd er vanuit de telefoon van de verdachte het volgende bericht verstuurd:
"Maar ik zit nog diep er in”.Op de vraag verstuurd vanaf de telefoon met het nummer [telefoonnummer] :
”Hoe bedoel je”werd volgend antwoord gestuurd:
”Dat ik nog malware doe”en
”lk code het nu”.Enige tijd later in het gesprek wordt vanuit het toestel van de verdachte verstuurd:
"Ik dacht zeg, maar dat dat mailtje over mijn shit van nu ging”en
"Ik dacht ze hebben me gevonden”.
De rechtbank leidt uit voorgaande gesprekken af dat de verdachte wel degelijk wist dat het product dat hij verkocht door anderen gebruikt werd voor kwalijke en niet legale activiteiten. Het stadium van ‘klieren’ op internet, zoals de verdachte zelf verklaard heeft begonnen te zijn, was de verdachte toen al lang voorbij en dat wist hij ook. Desondanks ging de verdachte direct nadat hij van de schrik was bekomen door met het vervaardigen en verkopen van zijn malware op hackersfora.
De verdachte wist als geen ander dat zijn producten in feite alleen betekenis hadden voor illegale toepassingen – allemaal te begrijpen onder de noemer van computercriminaliteit als hiervoor bedoeld – en dat de kopers van zijn produkten geen ander doel (kunnen) hebben gehad dan gebruikmaking daarvan voor dergelijke illegale toepassingen. In die volle wetenschap heeft de verdachte, tegen betaling van aanzienlijke bedragen, een groot aantal verkooptransacties uitgevoerd. Deze hebben gedurende lange tijd plaatsgevonden, zoals ten laste gelegd in de periode van 15 februari 2018 tot en met 11 maart 2019. Het handelen van de verdachte moet daarom worden aangemerkt als met de bedoeling dat hiermee computercriminaliteit zou worden gepleegd. Aan deze gevolgtrekking doet niet af dat het verdachte uiteindelijk te doen zal zijn geweest om zijn financieel voordeel. De conclusie is dat sprake is van het in artikel 139d lid 2 sub a WvSr vereiste oogmerk.
Oogmerk artikel 193d lid 3 WvSr
De rechtbank zal niet ingaan op het betoog van de officier van justitie om overtreding van artikel 139d lid 3 WvSr bewezen te verklaren, nu die strafbare gedraging niet ten laste is gelegd.