In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een terugbetaling van afkoopkosten die zij aan ING Bank N.V. hadden betaald bij de renteaanpassing van hun hypothecaire lening. De eisers stelden dat de bank bij de berekening van de afkoopkosten was uitgegaan van een onjuiste marktwaarde van hun woning, waardoor zij te veel hadden betaald. De rechtbank Rotterdam, onder leiding van kantonrechter A.J.L.M. van der Wildt, heeft de procedure in gang gezet na een dagvaarding op 14 juni 2019, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen op 7 januari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen eisers en de bank in 2007 was gesloten, waarbij de bank de afkoopkosten berekende op basis van de marktwaarde van het onderpand. De eisers voerden aan dat de bank de executiewaarde van de woning had moeten hanteren, wat zou hebben geleid tot een lagere boeterente. De bank verweerde zich door te stellen dat de wijziging van de berekeningswijze in lijn was met de Gedragscode Hypothecaire Financieringen. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat de bank onterecht had gehandeld en dat de door de bank gehanteerde berekeningen correct waren. De vordering van eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.