ECLI:NL:RBROT:2020:2366

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
10/148950-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en medeplichtigheid aan handelingen onder de Opiumwet wegens gebrek aan bewijs van wetenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van en medeplichtigheid aan handelingen met cocaïne, zoals vermeld in de Opiumwet. De verdachte werd ervan beschuldigd dat zij op 20 juni 2019 in Capelle aan den IJssel, samen met anderen, opzettelijk cocaïne had geteeld, bereid, bewerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt of vervoerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de wetenschap van de verdachte over de aanwezigheid van drugs in haar woning niet overtuigend kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 21 februari 2020, waar de verdachte, haar raadsvrouw mr. M.C. Levy, en de officier van justitie mr. W.D. van den Berg aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar woning ter beschikking had gesteld aan medeverdachten, maar dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat zij wist dat er drugs aanwezig waren. De officier van justitie had een taakstraf geëist, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten en heeft een voorwaardelijke straf van twee maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/148950-19
Datum uitspraak: 17 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] (gemeente [gemeente] ).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 21 februari 2020. Aanwezig waren de verdachte, haar raadsvrouw mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam, en de officier van justitie mr. W.D. van den Berg.

Kern van dit vonnis

Op de zitting was een belangrijk twistpunt of de verdachte wetenschap heeft gehad van hetgeen in haar woning plaatsvond, meer in het bijzonder of zij wist dat de medeverdachten daar drugs aanwezig hadden. Uiteindelijk vindt de rechtbank dat die wetenschap niet overtuigend kan worden vastgesteld.

Leeswijzer

In de tenlastelegging wordt de verdachte primair beschuldigd van verschillende handelingen met betrekking tot een partij cocaïne van bijna 8 kilo. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat zij behulpzaam is geweest bij die handelingen. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt, anders dan de officier van justitie, dat geen van de aan de verdachte gemaakte verwijten kan worden bewezen. De motivering van de vrijspraak wordt in hoofdstuk 2 van dit vonnis uitgewerkt.
Hoofdstuk 3 sluit dit vonnis af met een korte weergave van de beslissing en de ondertekening door de rechters en de griffier.

Hoofdstuk 1: Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt:
Primair
zij op of omstreeks 20 juni 2019 te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 7.915,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
[naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 3] op of omstreeks 20 juni 2019 te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk hebben verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben gehad, ongeveer 7.915,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op 20 juni 2019 in Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 3] haar woning gelegen aan de [adres delict] in Capelle aan den IJssel voor de verkoop en/of afgifte en/of verstrekking, in elk geval voor het opzettelijk aanwezig hebben, ter beschikking te stellen.

Hoofdstuk 2: Vrijspraak

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden
vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde behulpzaam zijn bij het aanwezig hebben
van de cocaïne vindt de officier van justitie wel bewezen.
De verdachte heeft haar woning aan de medeverdachten [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ), [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) en [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ) ter beschikking gesteld in de wetenschap dat zij in haar woning drugs aanwezig hadden en/of bezig waren met een drugsdeal. Die wetenschap volgt uit de inhoud van de door de verdachte met [naam medeverdachte 2] gevoerde WhatsApp-gesprekken, het feit dat de verdachte haar kinderen buiten de woning hield en uit de verklaring die haar buurvrouw [naam buurvrouw] (hierna: [naam buurvrouw] ) bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
De officier van justitie heeft voor die betrokkenheid bij de cocaïne een taakstraf geëist voor
de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Beoordeling
Vast staat dat [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] in de avond van 20 juni 2019 op verzoek van [naam medeverdachte 2] (met wie de verdachte op dat moment een relatie had) en met instemming van de verdachte in haar woning aan de [adres delict] te Capelle aan den IJssel hebben verbleven. In die woning heeft een schietpartij plaatsgevonden waarbij [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] gewond zijn geraakt. Vervolgens is op het aangrenzende balkon van de woning van [naam buurvrouw] met nummer [huisnummer] zeven kilo cocaïne aangetroffen.
De verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij de drugs en bij wat zich die avond in de woning heeft afgespeeld.
De vraag die in deze zaak voorligt is - kort gezegd - of bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap heeft gehad van hetgeen in haar woning plaatsvond, meer in het bijzonder of zij wist dat de medeverdachten daar drugs aanwezig hadden. De rechtbank vindt van niet en motiveert dat als volgt.
Zoals door de officier van justitie is aangevoerd, zijn er grofweg twee potentiële bewijsmiddelen die de wetenschap van de verdachte zouden kunnen onderbouwen, te weten de verklaring van getuige [naam getuige] en de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en [naam medeverdachte 2] .
-
De verklaring van getuige [naam getuige]
De getuige [naam getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard over wat er heeft plaatsgevonden vrijwel direct na het schietincident in de woning van de verdachte:
‘Ik vroeg [voornaam verdachte][de rechtbank begrijpt: de verdachte]
namelijk wat er was gebeurd en zij zei toen: ‘Ik kan niet alles vertellen, ik denk iets met drugs, er is iets fout gegaan.” […] Toen ze dit zei was de politie nog niet boven.’
Ten aanzien van de betrouwbaarheid en redengevendheid van deze verklaring wordt het volgende opgemerkt. [naam getuige] heeft deze verklaring pas ruim zeven maanden na het incident afgelegd. Hier tegenover staat de verklaring die zij kort na het incident bij de politie heeft afgelegd, inhoudende dat de verdachte direct na het incident, op de vraag van [naam getuige] wat er aan de hand was, antwoordde dat ze het niet wist. Daarnaast houdt de veronderstelde uitspraak van de verdachte
‘ik denk iets met drugs’in essentie niet meer in dan een vermoeden. Uit deze woorden volgt niet dat de verdachte daadwerkelijk wíst van drugs. Bovendien zegt deze uitlating
na afloopvan het incident niets over haar wetenschap daaraan voorafgaand. Ten slotte valt niet uit te sluiten dat [naam getuige] er enig belang bij had om bij de rechter-commissaris op deze wijze te verklaren. Feit is immers dat de drugs uiteindelijk op haar balkon zijn aangetroffen.
De genoemde factoren doen dermate afbreuk aan de betrouwbaarheid en redengevendheid van de verklaring van [naam getuige] , dat deze verklaring op zichzelf onvoldoende basis is om de wetenschap bij de verdachte van de aanwezigheid van de drugs aan te nemen.
-
De WhatsApp-gesprekken
In het dossier bevinden zich ook WhatsApp-gesprekken van 20 juni 2019 tussen de verdachte en [naam medeverdachte 2] . Deze houden onder meer in dat [naam medeverdachte 2] die ochtend/middag aan de verdachte vroeg: ‘
Kan ik vandaag bij jou bezig zijn?’, waarop de verdachte antwoordde met ‘
Oké, is goed, het liefst eh na 8, 9 zou beter zijn want dan heb ik die kinderen ook in eh bed gelegd. …’ en ‘
Oké, als het rond 6 uur is, zal ik dan eh ergens met de kinderen gaan als jullie boven zijn?’. Daarnaast stuurde de verdachte ’s avonds, toen [naam medeverdachte 2] al in haar woning was: ‘
Kids zijn buiten. We gaan zo weer weg. (…) Doe je ding.’ Verder volgt uit het dossier dat de verdachte die avond zoveel mogelijk buiten haar woning is gebleven en dat zij ook haar kinderen zoveel mogelijk buiten de woning heeft gehouden.
Uit de inhoud van deze berichten valt geen wetenschap bij de verdachte af te leiden van het feit dat [naam medeverdachte 2] zich die avond in haar woning met drugs bezig zou gaan houden. Dat zou mogelijk anders zijn geweest als de verdachte wetenschap zou hebben gehad van een drugs- of ander crimineel verleden bij [naam medeverdachte 2] . Van zo een achtergrond van [naam medeverdachte 2] , laat staan van wetenschap daarvan bij de verdachte, is echter in het geheel niet gebleken.
De rechtbank vindt dat de twee potentiële bewijsmiddelen op zichzelf noch in samenhang bezien voldoende bewijs opleveren dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het feit dat de medeverdachten drugs aanwezig hadden en/of verhandelden in haar woning.
Bij deze conclusie betrekt de rechtbank ook de persoonlijke situatie van de verdachte zoals die - onder meer - volgt uit de door haar op de zitting afgelegde verklaring. Ze is een alleenstaande, werkende moeder van twee kinderen, welke kinderen ze bovendien ten tijde van het gebeuren naar bed heeft gebracht, dus in de woning waar men kennelijk met drugs bezig was en later het schietincident plaatsvond. Ze heeft verklaard dat ze juist afstand heeft genomen van haar vorige partner omdat hij zich met verdovende middelen bezig hield en dat ze haar nieuwe relatie, [naam medeverdachte 2] , volledig vertrouwde. Deze factoren werpen een extra drempel op voor de overtuigingskracht van de besproken potentiële bewijsmiddelen.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Hoofdstuk 3: Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2020.