ECLI:NL:RBROT:2020:2365
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van het medeplegen van handelingen als bedoeld in artikel 2 onder B en onder C van de Opiumwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij betrokken was bij handelingen met betrekking tot een partij cocaïne van bijna 8 kilo. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. Tijdens de zitting op 21 februari 2020 waren de verdachte, zijn raadsman mr. R.F.H. Tamboenan, en de officier van justitie mr. W.D. van den Berg aanwezig. De kern van het geschil was of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de woning waar hij zich bevond. De rechtbank concludeerde dat de wetenschap van de verdachte niet overtuigend kon worden vastgesteld, en sprak hem vrij van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft in haar vonnis een nieuwe opbouw gekozen, waarbij direct een samenvatting van de zaak werd gegeven, en de lezer via een leeswijzer snel naar de relevante hoofdstukken kon navigeren. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Het vonnis is ondertekend door de rechters en de griffier en is openbaar uitgesproken op de zitting.