ECLI:NL:RBROT:2020:2359

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
10/660166-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging, veroordeling voor openlijke geweldpleging met gevangenisstraf en maatregel

Op 3 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en bedreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van een mes bij de medeverdachte. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk een significante rol had gespeeld in de openlijke geweldpleging die op 9 juni 2019 plaatsvond. De verdachte had een afspraak gemaakt met het slachtoffer, waarbij zij een medeverdachte in haar auto meenam. Tijdens deze afspraak werd het slachtoffer door meerdere personen omringd, geslagen en bedreigd met een luchtdrukwapen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door het slachtoffer naar deze confrontatie te lokken en niet in te grijpen, als medepleger van de openlijke geweldpleging moest worden aangemerkt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, die de verdachte verbiedt contact te hebben met het slachtoffer voor de duur van 2 jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660166-19
Datum uitspraak: 3 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. O. Albayrak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van 2 (twee) jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat tussen de verdachte en de medeverdachte sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking om de aangever te bedreigen. De verdachte heeft de afspraak met de aangever gemaakt. Zij wist toen de aangever in haar auto stapte dat de medeverdachte op de achterbank van haar auto zat. Door de medeverdachte daar plaats te laten nemen, heeft zij geweten dat de aangever door de medeverdachte zou worden overvallen. Het kan niet anders dan dat zij hierover overleg gevoerd moeten hebben, getuige ook de knuffel die zij de aangever heeft gegeven bij het instappen. Daarbij bestond de aanmerkelijke kans dat de medeverdachte zichzelf bewapend zou hebben vanwege de persoon en positie van de aangever. Hieruit volgt dat tussen de verdachte en de medeverdachte een nauwe en bewuste samenwerking bestond. Haar rol met name in de voorbereiding is dusdanig groot dat zij als medepleger moet worden aangemerkt.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen van bedreiging met een mes niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De aangever heeft verklaard dat hij door de medeverdachte met een mes is bedreigd en in zijn hals is gesneden. De verdachte heeft echter verklaard dat het juist de aangever is geweest die een mes tevoorschijn haalde en naar achteren in de richting van de medeverdachte heeft gebracht. Gelet op de inhoud van het dossier en het aangetroffen sporenbeeld kunnen beide scenario’s hebben plaatsgevonden en kan op basis van de aanwezige bewijsmiddelen het scenario dat de verdachte heeft geschetst niet worden uitgesloten. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat de verdachte enige wetenschap gehad moet hebben over de aanwezigheid van een mes bij de medeverdachte, die zij naar de ontmoeting in haar auto heeft meegenomen, noch van het feit dat hij dat mes dan ook zou gebruiken. De verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder feit 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu zij geen significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde. De verdachte heeft zich immers direct gedistantieerd van de situatie en is naar huis gereden. Daarnaast kan niet worden bewezen dat zij opzet had op het gepleegde geweld.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de aangever [naam aangever] op 9 juni 2019 meermalen is geslagen, geschopt en bedreigd met een luchtdrukwapen, dat hij letsel heeft opgelopen doordat hij met dit luchtdrukwapen op vier plaatsen in zijn benen is geschoten en daarmee is geslagen en dat is getracht hem wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van de aangever en op de camerabeelden, zoals die ook ter terechtzitting zijn getoond en besproken.
Uit de verklaring van de aangever volgt dat hij een afspraak heeft gemaakt met de verdachte om haar te ontmoeten.
De rechtbank heeft op de camerabeelden van de beveiligingscamera met zicht op de Waldeck-Pyrmontlaan gezien dat de aangever in de auto van de verdachte stapt, aan de bijrijderszijde.
Vervolgens komt de verdachte [naam medeverdachte 1] in beeld, die het portier van de auto aan de bijrijderszijde opentrekt. Dan komt de verdachte [naam medeverdachte 2] in beeld. De aangever stapt, na wat geduw en getrek, uit en wordt bewogen mee te lopen. De verdachte [naam medeverdachte 1] heeft de aangever daarbij vast. Vervolgens komt de verdachte [naam medeverdachte 3] in beeld en tot slot komt ook de laatste medeverdachte erbij. Op dat moment staan er vier personen om de aangever heen. De aangever kan op dat moment geen kant meer op. Nadat aangever en de vier verdachten uit het beeld van de camera verdwijnen, is te zien dat de hand van de verdachte uit het bijrijdersportier steekt en dat zij het voorportier sluit. Daarna rijdt zij rustig weg.
De rechtbank heeft op de camerabeelden, die vanuit een pand aan de Waldeck-Pyrmontlaan zijn opgenomen, gezien dat de auto van de verdachte [naam medeverdachte 2] - een Ford Focus - voor het betreffende pand stond met een aantal deuren geopend, evenals de klep van de achterbak. De aangever is in beeld met onder andere de verdachte [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] .
De verdachte [naam medeverdachte 2] heeft een voorwerp in zijn handen dat oogt als een vuurwapen. Vervolgens is te zien dat de aangever naar de grond wordt gewerkt, met handen en voeten wordt opgepakt en bepaald niet zachtzinnig, terwijl aangever heftig tegenwerkt, naar de achterbak van de auto van de verdachte [naam medeverdachte 2] wordt getild. De verdachte [naam medeverdachte 1] heeft op dat moment een vrij groot en zwart voorwerp in zijn hand, dat oogt als het luchtdrukwapen, dat later ook is aangetroffen en waarmee aangever ook blijkt te zijn beschoten.
De aangever is bezig uit de achterbak te komen en wordt weer vastgepakt. De aangever wordt weer opgetild, naar de achterbak gebracht, maar slaagt er dan in de achterklep dicht te slaan. Vervolgens is te zien dat de aangever wordt geschopt en geslagen, hij krijgt een paar flinke hoeken en er wordt heen en weer gelopen naar de auto. Wanneer de auto weer in beeld is, is te zien dat de achterklep van de auto, nadat aangever hem eerder had dichtgedaan, toch weer open staat. Tot slot is te zien dat de verdachte [naam medeverdachte 2] een gebalde vuist maakt, zijn arm van achteren naar voren brengt en uithaalt richting de aangever.
Hoewel de verdachte fysiek niet aanwezig was bij de volledige openlijke geweldpleging, is de rechtbank anders dan de verdediging van oordeel dat zij als medepleger kan worden aangemerkt voor de ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De verdachte heeft onder valse voorwendselen een afspraak gemaakt met de aangever en hem zodoende op 9 juni 2019 naar de Waldeck-Pyrmontlaan te Rotterdam laten komen. Zij heeft daarbij één van de medeverdachten in haar auto meegenomen naar de afgesproken plaats. Nadat de aangever hardhandig was verzocht uit de auto te stappen, heeft zij niet geprotesteerd en is zij ook niet direct weggereden. Het kan bovendien ook niet anders zijn dan dat zij toen heeft gezien dat aangever vervolgens met flink geweld werd geconfronteerd. Dat dit ook zou gebeuren, althans dat het risico daarop aanzienlijk was, heeft zij op de koop toe genomen. Dit blijkt al uit diverse WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en een medeverdachte. Zij heeft evenmin ingegrepen of om hulp geroepen, toen aangever uit haar auto werd getrokken en het geweld ook daadwerkelijk plaatsvond. Ook daarna heeft zij geen actie ondernomen, anders dan, toen ze huis was aangekomen, te bellen naar de vriendin van de verdachte [naam medeverdachte 1] en te vragen of ‘de jongens’ al terug waren.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte over de voorkennis beschikte dat de andere verdachten ook bij de confrontatie aanwezig zouden zijn en moest weten dat er daarbij geweld jegens aangever gebruikt zou worden. Voorts was zij op de hoogte van het feit dat de medeverdachten deel uitmaakten van een motorclub en bekend met de (gewelddadige) cultuur van motorclubs, alsook met de mogelijk ernstige gevolgen van het zich niet houden aan de regels van de club.
De rol van de verdachte, te weten het aankaarten van haar probleem met aangever bij de medeverdachten, het lokken van aangever naar de plaats van de confrontatie, het op stiekeme wijze meenemen van een van de medeverdachten op de achterbank in de auto naar de plaats delict, het opwachten van aangever en het hem plaats laten nemen in de auto op de bijrijdersstoel is dusdanig essentieel geweest voor de totstandkoming van het ten laste gelegde feit dat de rechtbank van oordeel is dat zij daartoe niet alleen het opzet daarop heeft gehad, maar ook een significante en wezenlijke bijdrage daaraan heeft geleverd en sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is onder 1 primair ten laste gelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op 9 juni 2019 te Rotterdam met anderen, op of aan de openbare weg te weten Waldeck
-Pyrmontlaan openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welke geweld bestond uit meermalen (met kracht) met geschoeide voeten schoppen en/of trappen en slaan en/of stompen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] en met een luchtdrukwapen in de benen van die [naam slachtoffer] te schieten;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

1.primair,

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
De verdachte heeft een afspraak met het slachtoffer gemaakt, naar haar zeggen om hem te zeggen haar met rust te laten. Zij is op 9 juni 2019 samen met een medeverdachte gereden naar de afgesproken plaats. De medeverdachte had plaats genomen op de achterbank achter de bijrijdersstoel. Het slachtoffer is verschenen op de afspraak en heeft plaatsgenomen op de bijrijdersstoel in de auto van de verdachte. Omdat de ruiten van de auto geblindeerd waren had het slachtoffer niet tevoren kunnen zien dat zich nog iemand in de auto bevond. Toen hij daar net zat, werd het slachtoffer van achteren beetgepakt en bedreigd door de man op de achterbank. Korte tijd later werd het portier van de auto geopend en werd het slachtoffer gesommeerd uit te stappen. Eenmaal uitgestapt en op de openbare weg werd het slachtoffer omringd door een viertal personen. Hij werd geslagen, geschopt en bedreigd met - naar later is gebleken - een luchtdrukwapen. Met dat luchtdrukwapen is hij ook geslagen. Er werd geroepen dat hij zijn hesje niet meer mocht dragen. Het slachtoffer is naar de grond gewerkt, opgepakt door de verdachten en vervolgens is meermalen geprobeerd hem in de achterbak van de auto van de verdachte [naam medeverdachte 2] te stoppen. Toen het slachtoffer het desondanks voor elkaar kreeg de klep van de achterbak te sluiten, om te voorkomen dat hij daarin kon worden gestopt, is hij wederom meermalen geslagen.
Tijdens deze hele gebeurtenis is het slachtoffer met het luchtdrukpistool op vier plaatsen in zijn bovenbenen geschoten.
Dat enkel sprake zou zijn van een gesprek met het slachtoffer volgt niet uit de feitelijke toedracht. Hieruit blijkt dat het slachtoffer hardhandig een aantal boodschappen duidelijk gemaakt moest worden gemaakt, waaronder de boodschap dat hij de verdachte met rust moest laten, dat hij niet langer zijn No Surrender hesje mocht dragen en dat hij het door hem verduisterde geld moest terugbetalen. Het feit dat men hem hiertoe met man en macht in de kofferbak van een auto heeft willen stoppen, wijst naar een mogelijk nog verdergaande confrontatie. Dat deze situatie voor het slachtoffer bijzonder beangstigend moet zijn geweest, hij vreesde voor zijn leven, staat dan ook buiten kijf. Daarnaast heeft het geweld plaatsgevonden overdag en op de openbare weg in een woonwijk. Dit geweld draagt bij aan de gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent de verdachte dit gebeuren zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 september 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering adviseert aan de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, nu zij toezicht en interventies niet nodig vindt.
De verdachte lijkt voornemens te zijn zich volledig te distantiëren van de negatieve contacten die zij heeft onderhouden en zich toe te leggen op het herstel van de relatie met haar partner en hun gezinsleven. De verdachte heeft in vrijwillig kader hulp gezocht voor haar psychische problematiek. Daarnaast is sprake van gezinsondersteuning, waardoor zij voldoende ingebed is in zorg. De reclassering ziet op dit moment onvoldoende aanknopingspunten voor het opstellen van een plan van aanpak.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank overweegt daarbij dat de verdachte weliswaar niet actief heeft deelgenomen aan de openlijke geweldpleging, maar zij heeft niettemin een essentiële rol gespeeld in de totstandkoming daarvan. Zij heeft immers - nota bene nadat de politie haar had geadviseerd geen contact op te nemen met de aangever - de afspraak met het slachtoffer geregeld en ervoor gezorgd dat de andere verdachten aanwezig zouden zijn. Daarbij was zij gezien haar vriendschappen/relaties met onder andere ‘ [naam] ’ en het slachtoffer op de hoogte van de cultuur van motorclubs en bekend met de eventuele ernstige gevolgen van het zich niet houden aan de regels van de club. Aan de andere kant houdt de rechtbank ook rekening met de belaste voorgeschiedenis van de verdachte met het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ook zal de rechtbank aan de verdachte een vrijheidsbenemende maatregel opleggen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met de aangever voor de duur van 2 jaren, om te voorkomen dat de aangever opnieuw met de verdachte wordt geconfronteerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , gemachtigde mr. M. Lousberg, advocaat te Rotterdam, ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.540,40 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 8.000,-- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde] voor wat betreft de reiskosten (met uitzondering van de reiskosten voor de terechtzitting), de parkeerkosten en de kosten van de ziekenhuisopname, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde toekomstige medische kosten en toekomstige reiskosten zijn nog niet gemaakt, zodat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de kleding en de gevorderde immateriële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de officier van justitie gevraagd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu geen sprake is van causaal verband tussen de schade en de gedragingen van de verdachte. Subsidiair is betoogd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat het schadebedrag dient te worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen voor wat betreft de gevorderde reiskosten (met uitzondering van de reiskosten voor de terechtzitting) en de kosten van de ziekenhuisopname.
Met betrekking tot de schadepost ‘kleding’ acht de rechtbank het gevorderde schadebedrag van € 948,61,--, onvoldoende onderbouwd. Nu anderzijds aannemelijk is dat de kleding van de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit is beschadigd, zal de rechtbank deze schade schatten op een bedrag van € 300,-- en dit bedrag toewijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de gevorderde toekomstige medische kosten en reiskosten is de rechtbank van oordeel dat benadeelde partij ook daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet aannemelijk is gemaakt dat deze kosten daadwerkelijk zijn of zullen worden gemaakt.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder parketnummer 10/660168-19 onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen ervan, naar billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,--. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan desgewenst nog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 juni 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.890,54, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam benadeelde] (geboren [geboortedatum benadeelde] te [geboorteplaats benadeelde] ).
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
14 (veertien) dagen, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 2.890,54 (zegge: tweeduizendachthonderdnegentig euro en vierenvijftig eurocent), bestaande uit € 390,54 aan materiële schade en € 2.500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam benadeelde] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te
betalen € 2.890,54 (zegge: tweeduizendachthonderdnegentig euro en vierenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
te vervangen door 38 (achtendertig) dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. D. Visser en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 maart 2020.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij op of omstreeks 9 juni 2019 te Rotterdam met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg en/of op een voor publiek toegankelijke plaats, te weten
Waldeck-Pyrmontlaan en/of Oranjelaan, in elk geval op of aan een openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek
toegankelijke ruimte, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer]
, welke geweld bestond uit meermalen, althans éénmaal (met kracht) (met
geschoeide voeten) schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen tegen het
lichaam van die [naam slachtoffer] (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag) en/of (vervolgens)
met een vuurwapen
en/of een luchtdrukwapenin een/de be(e)n(en), althans in het lichaam van die [naam slachtoffer] te schieten;
(Artikel 141 Wetboek van Strafrecht)
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam medeverdachte 3] en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 4]
op of omstreeks 9 juni 2019 te Rotterdam met een ander of anderen,
op of aan de openbare weg en/of op een voor publiek toegankelijke plaats, te
weten Waldeck-Pyrmontlaan en/of Oranjelaan, in elk geval op of aan een
openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een
voor het publiek toegankelijke ruimte, openlijk in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welke geweld bestond uit meermalen, althans éénmaal
(met kracht) (met geschoeide voeten) schoppen en/of trappen en/of slaan en/of
stompen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag)
en/of (vervolgens) met een vuurwapen
en/of een luchtdrukwapenin een/de be(e)n(en), althans in het lichaam van die [naam slachtoffer] te schieten,
bij/tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, in de periode van 3 juni
2019 tot en met 9 juni 2019 te Rotterdam en/of Hellevoetsluis, althans in
Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (meermalen)
met die [naam slachtoffer] (via Whatsapp, althans met behulp van een
telefoon) contact te zoeken/hebben en/of (vervolgens)
een afspraak te maken met die [naam slachtoffer] , althans die [naam slachtoffer] toegezegd te
ontmoeten, op de Waldeck-Pyrmontlaan en/of Oranjelaan, althans in de omgeving
van Kralingen, en/of dit (vervolgens) door te geven aan voornoemde [naam medeverdachte 3]
en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 4] ) en/of (vervolgens)
voornoemde [naam medeverdachte 4] met haar verdachtes, auto, te vervoeren naar de
Waldeck-Pyrmontlaan, althans op de achterbank van haar, verdachtes, auto te
laten plaatsnemen.
(Artikel 141 juncto 48 Wetboek van Strafrecht)
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Hij op of omstreeks 9 juni 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, aan die [naam slachtoffer] getoond en/of voorgehouden en/of
(vervolgens) met voornoemd mes tegen de keel/nek van die [naam slachtoffer] gedrukt en/of
gedrukt gehouden.
(Artikel 285 juncto 47 Wetboek van Strafrecht)
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht