ECLI:NL:RBROT:2020:2344

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
ROT 18/3796
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing schadevergoeding door gemeente Dordrecht na uitspraak over vrachtverkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht. De eiser had een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat eerder was afgewezen door de gemeente. Dit verzoek was gerelateerd aan schade die de eiser zou hebben geleden door zwaar vrachtverkeer dat langs zijn woning reed. De rechtbank had eerder, op 2 juni 2016, geoordeeld dat de gemeente een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen na het gegrond verklaren van het beroep van de eiser. De gemeente had vervolgens op 12 juni 2018 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard, wat leidde tot het huidige beroep.

Tijdens de zitting op 17 februari 2020 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de schade aan zijn woning was veroorzaakt door het vrachtverkeer. De gemeente betwistte dit en stelde dat er geen causaal verband was tussen de schade en de besluiten die de eiser als oorzaak aanvoerde. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak van 2 juni 2016 bindend was en dat de gemeente de bezwaren van de eiser opnieuw had heroverwogen. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van de gemeente niet tot nadeel voor de eiser hadden geleid en dat de beroepsgronden tegen de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie niet slagen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/3796

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. M.B. Visser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. E.A. van Dommelen.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om vergoeding van schade afgewezen.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 2 juni 2016 met nummer ROT 15/3728 is eisers beroep gegrond verklaard en is verweerder opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 12 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. J.J. Jacobse en mr. E.E. Tange.

Overwegingen

1. Het geschil tussen partijen draait om de vraag of verweerder de schade die eiser stelt te hebben geleden als gevolg van zwaar vrachtverkeer dat lange tijd vlak langs zijn woning heeft gereden, dient te vergoeden op grond van onrechtmatig besluiten of op grond van nadeelcompensatie. Voor de verdere achtergronden van deze zaak verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 2 juni 2016. Alleen verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak maar dat hoger beroep ook weer ingetrokken, zodat de uitspraak van 2 juni 2016 tussen partijen bindende kracht heeft.
2. Ter uitvoering van de uitspraak heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding heroverwogen en die bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Wat betreft het verzoek om nadeelcompensatie baseert verweerder zich op het advies van een deskundigencommissie van 1 mei 2018 en op een rapport van Lengkeek Expertises van 21 juni 2017 (rapport Lengkeek). Wat betreft het verzoek om schadevergoeding voor onrechtmatig besluiten baseert verweerder zich eveneens op het rapport van Lengkeek. Kort samengevat stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de besluiten die eiser daarvoor als oorzaak aanwijst. Verweerder erkent de onrechtmatigheid van zijn besluit van 4 maart 2009 nu wel en werpt ook niet langer tegen dat de vordering is verjaard.
3. Eiser stelt dat hij schade heeft geleden aan zijn woning en begroot de herstelkosten op een bedrag van € 100.328,68. Hij verwijst naar de door hem overgelegde bewijsstukken, waaruit volgens hem volgt dat die schade is veroorzaakt door het (illegale) vrachtverkeer. Eiser stelt dat verweerder aansprakelijk is omdat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder heeft nagelaten te handhaven dan wel tijdig fysieke verkeersmaatregelen te treffen om (verergering van de) schade te voorkomen.
4. Omdat het geschil is ingekaderd door de onherroepelijke uitspraak van 2 juni 2016, kan het in deze procedure nog slechts gaan over de schadeoorzaken die aan de orde waren in de uitspraak. Dat betekent dat het alleen nog kan gaan over de vraag of de rechtmatige besluiten van 21 mei 2003 en 23 maart 2004 aanleiding geven voor nadeelcompensatie en of de onrechtmatige besluiten van 4 maart 2009 en 2 februari 2011 schade hebben veroorzaakt die verweerder moet vergoeden. Niet aan de orde is daarom of grond bestaat voor schadevergoeding omdat, zoals eiser stelt, verweerder eerder fysieke verkeersmaatregelen had moeten nemen en handhavend had moeten optreden tegen overtreding van de verkeersbesluiten tot beperking van het vrachtverkeer.
Nadeelcompensatie
5. Op grond van de uitspraak van 2 juni 2016 diende verweerder te heroverwegen of de verkeersbesluiten van 21 mei 2003 en 23 maart 2004 aanleiding geven voor nadeelcompensatie. Met de nadere motivering van verweerder en de uitleg ter zitting aan de hand van een plattegrond van de verkeerssituatie vanaf 2001 en de aanpassingen van de bevoorradingsroute naar aanleiding van de klachten van bewoners destijds, heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat de besluiten van 21 mei 2003 en 23 maart 2004 niet tot nadeel voor eiser hebben geleid. Met die verkeersbesluiten is immers een beperking opgelegd aan het toegestane vrachtverkeer ter hoogte van de woning van eiser. Dat er, zoals eiser stelt, feitelijk geen verbetering is opgetreden omdat de verkeersbesluiten werden overtreden, betekent niet dat die besluiten zelf tot nadeel hebben geleid. De gestelde overtreding van die besluiten en het gestelde nalaten van handhavend optreden vallen buiten het bestek van deze procedure. Dat geldt ook voor de vrachtwagenbewegingen die mogelijk waren op basis van ontheffingen van de verboden die bij de verkeersbesluiten zijn ingesteld. Die ontheffingen zijn immers bij afzonderlijke besluiten door verweerder verleend.
6. De beroepsgronden tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie slagen niet.
Schadevergoeding
7. Partijen zijn het erover eens dat de schade aan de woning van eiser is ontstaan voor 4 maart 2009. Dat betekent dat, zoals ook volgt uit rechtsoverweging 5.7. van de uitspraak van 2 juni 2016, de onrechtmatige besluiten van 4 maart 2009 en 2 februari 2011 slechts aanleiding geven voor schadevergoeding voor zover na 4 maart 2009 een verergering van de schade is opgetreden. Het is, ook na de uitspraak van 2 juni 2016, aan eiser om dat aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd. Noch met het door eiser overgelegde rapport van ZNEB BV Expertise en Taxatie van 28 september 2009, noch met het rapport van BK Bouw- & milieuadvies van 20 december 2017 is aannemelijk gemaakt dat de schade aan eisers woning na 4 maart 2009 is verergerd. Ter zitting heeft eiser meegedeeld niet te weten of de schade na 4 maart 2009 is verergerd, maar ook als dat zo zou zijn heeft dat volgens hem geen invloed op de hoogte van de kosten voor het herstel waarvoor hij de schadevergoeding heeft gevraagd. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat de onrechtmatige besluiten van 4 maart 2009 en 2 februari 2011 tot schade hebben geleid, zodat voor vergoeding daarvan geen grond bestaat. De beroepsgronden tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding slagen niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 19 maart 2020 gedaan door mr. A.C. Rop, voorzitter, en mr. M.C. Snel-van den Hout en mr. R. Kegge, leden, in aanwezigheid van mr. M.B. Volp, griffier. De uitspraak is in geanonimiseerde vorm openbaar gemaakt via www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat De voorzitter is verhinderd te tekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.