In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen drie naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen, opgelegd op 1, 2 en 8 oktober 2018, elk ter hoogte van € 63,67. De eiser stelde dat hij de verhuizing van zijn familie op 10 september 2018 had doorgegeven en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij met de aanvraag voor een parkeervergunning, die op 26 september 2018 was ingediend, ook mocht parkeren. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan zijn verplichting om parkeerbelasting te betalen, aangezien hij zonder geldige vergunning of parkeerticket had geparkeerd. De rechtbank wees erop dat het indienen van een aanvraag voor een parkeervergunning niet automatisch recht gaf op vergunningparkeren. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.