ECLI:NL:RBROT:2020:2338

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19/2114, ROT 19/2115 en ROT 19/2116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen parkeerbelastingen in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen drie naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen, opgelegd op 1, 2 en 8 oktober 2018, elk ter hoogte van € 63,67. De eiser stelde dat hij de verhuizing van zijn familie op 10 september 2018 had doorgegeven en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij met de aanvraag voor een parkeervergunning, die op 26 september 2018 was ingediend, ook mocht parkeren. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan zijn verplichting om parkeerbelasting te betalen, aangezien hij zonder geldige vergunning of parkeerticket had geparkeerd. De rechtbank wees erop dat het indienen van een aanvraag voor een parkeervergunning niet automatisch recht gaf op vergunningparkeren. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/2114, ROT 19/2115 en ROT 19/2116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 1 oktober 2018 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 63,67, bestaande uit € 1,67 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 62,- aan kosten naheffing.
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 8 oktober 2018 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 63,67, bestaande uit € 1,67 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 62,- aan kosten naheffing.
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 2 oktober 2018 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 63,67, bestaande uit € 1,67 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 62,- aan kosten naheffing.
Bij uitspraken op bezwaar van 16 januari 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brieven van 31 januari 2019 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2020. Eiser is niet verschenen. Verweerder is, na telefonische afmelding, eveneens niet aanwezig.

Overwegingen

1. Op 1 oktober 2018 om 15:15 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kentekennummer] ) stond geparkeerd op locatie Hulkstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
Op 8 oktober 2018 om 22:36 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kentekennummer] ) stond geparkeerd op locatie Hulkstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
Op 2 oktober 2018 om 22:20 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kentekennummer] ) stond geparkeerd op locatie Buislaan te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
2. Eiser voert aan dat hij de verhuizing van zijn familie op 10 september 2018 heeft doorgegeven. De aanvraag voor een parkeervergunning wilde niet lukken en uiteindelijk is de aanvraag op 26 september 2018 wel gelukt en door verweerder in behandeling genomen. Eiser was in de veronderstelling dat hij vanaf dat moment ook mocht parkeren. Uit de informatie van verweerder bleek in ieder geval niet dat dat niet zo was. Voor zover dat er niet mocht worden geparkeerd met de aanvraag voor een parkeervergunning, dan is dat onduidelijk voor nieuwe bewoners.
3. De beroepsgrond, dat verweerder de naheffingsaanslagen ten onrechte aan eiser heeft opgelegd, faalt.
4. Vast staat dat eiser op voornoemde momenten heeft geparkeerd zonder dat eiser had voldaan aan zijn plicht om parkeerbelasting te betalen in de vorm van een vergunning dan wel door middel van het aanschaffen van een parkeerticket. Voorts is aan eiser op 19 oktober 2018 een parkeervergunning verstrekt. Dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat hij met het indienen van de aanvraag om een parkeervergunning direct met de desbetreffende auto had mogen parkeren komt voor zijn rekening en risico. Het feit dat een aanvraag is geslaagd en in behandeling is genomen, maakt nog niet dat de vergunning daarmee ook is toegekend. Dat dient in besluitvorm te worden opgemaakt. Dit om een betrokkene in de gelegenheid te stellen om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden als dat nodig is. Er is verder niet gebleken van ondubbelzinnige toezeggingen van de zijde van verweerder dat met het aanvragen van een parkeervergunning men onmiddellijk recht kon doen gelden op vergunningparkeren. Mocht het voor eiser niet duidelijk zijn geweest of hij vanaf dat moment reeds mocht parkeren dan had hij daar navraag naar kunnen doen bij verweerder. Tot slot bestond voor eiser ook de mogelijkheid om een tijdelijke parkeervergunning aan te vragen.
5.
De beroepen zijn dan ook ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van
C. Groenewegen, griffier. De uitspraak is gedaan op 20 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer).