Op 10 februari 2020 vond in de Rechtbank Rotterdam een openbare terechtzitting plaats onder leiding van politierechter V.M. de Winkel. De verdachte, die aanwezig was, werd ondervraagd over zijn identiteit en zijn eerdere justitiële contacten. De zaak betrof valsheid in geschrift, waarbij de verdachte een antecedentenverklaring had ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en daarbij had verzwegen dat hij in aanraking was geweest met de politie. De officier van justitie, mr. L. van Wijk, vorderde een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De verdachte verklaarde dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om zijn justitiële contacten te vermelden en dat hij dacht dat eerdere veroordelingen niet meer relevant waren na zijn achttiende verjaardag.
De politierechter oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt en dat dit niet alleen een misdrijf was, maar ook de samenleving als slachtoffer had. De rechter vond een taakstraf niet passend bij de ernst van het feit en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. De verdachte werd erop gewezen dat hij binnen veertien dagen hoger beroep kon instellen tegen het vonnis. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en het proces-verbaal werd ondertekend door de politierechter en de griffier.