Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[naam eiser 1] ,
1.De procedure
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 4;
- de brief van 7 februari 2020 van mr. Dessing, met productie 5;
- de brief van 10 februari 2020 van mr. Zee, met producties 1 tot en met 6;
- het faxbericht van 10 februari 2020 van mr. Zee, met producties 7 tot en met 9;
- het faxbericht van 10 februari 2020 van mr. Meijer, met een incidentele conclusie tot voeging in kort geding; voor zover nodig conclusie van eis tot voeging, met producties 1 tot en met 4;
- het faxbericht van 11 februari 2020 van mr Zee, met productie 10;
- de mondelinge behandeling op 11 februari 2020;
- de pleitnota van [naam eiseres] ;
- de pleitnota van [naam gedaagde] ;
- het faxbericht van 12 februari 2020 van mr. Dessing, met bijlage (welke toezending tijdens de mondelinge behandeling was besproken).
2.De feiten
6.De beoordeling van de grieven en de vordering in alle zaken
7.De beslissing in alle drie de zaken
3.Het geschil
par suite d’instance(volgens HR 21 juni 1918, NJ 1918/781 (Volgen/ESM). Volgens [naam eiseres] heeft [naam gedaagde] geen belang (meer) bij de schadestaatprocedure. Deze procedure heeft uitsluitend betrekking op afgeleide schade. Die afgeleide schade is of wordt geacht al vergoed te zijn nu de [naam vennootschappen] een vergoeding hebben ontvangen voor de (gestelde) vordering(en) van de Leaderlandvennoot-schappen op [naam eiseres] (en op [eisers] ) omdat [naam gedaagde] hiervoor een koopprijs heeft betaald. [naam eiseres] stelt voorts dat [naam gedaagde] redelijkerwijs had moeten afzien van (voortzetting van) de schadestaatprocedure. De schadestaatprocedure in combinatie met de cessieprocedure heeft tot gevolg dat [naam eiseres] tweemaal wordt, dan wel kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade. Volgens [naam eiseres] omzeilt [naam gedaagde] de overwegingen van het hof door als rechtsopvolger onder bijzondere titel alsnog de vergoeding van feitelijk dezelfde schade te vorderen. Ten slotte stelt [naam eiseres] dat het arrest van 12 juni 2018 berust op een klaarblijkelijke misslag nu het hof in 6.37 heeft overwogen dat het theoretisch is dat de (vereffenaar van de) [naam vennootschappen] in actie komt en deze theorie thans door de praktijk is ingehaald.
4.De beoordeling
in het incident
€ 980,00