ECLI:NL:RBROT:2020:2294

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19.4511
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 13 november 2019. De opposant had beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat het bezwaar van de opposant tegen een eerder besluit ongegrond had verklaard. Dit betekende dat de opposant vanaf 28 maart 2019 geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering. De rechtbank had het beroep van de opposant op 13 november 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht van € 47,- niet tijdig was betaald. De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoerde dat het griffierecht alsnog op 9 december 2019 was voldaan en dat hij meerdere keren in het ziekenhuis had gelegen, wat hem verhinderde om tijdig te reageren.

De rechtbank heeft in de verzetprocedure beoordeeld of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan. De rechtbank concludeerde dat de opposant in verzuim was geweest met de betaling van het griffierecht en dat de omstandigheden van ziekenhuisopname niet als verschoonbare reden konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de opposant, ondanks zijn ziekenhuisopnames, verantwoordelijk was voor het tijdig voldoen aan zijn verplichtingen. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, maar heeft wel bepaald dat het betaalde griffierecht aan de opposant wordt teruggestort.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4511
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2020 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 13 november 2019 in het geding tussen opposant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: verweerder) over het besluit van 22 juli 2019.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 26 maart 2019 ongegrond verklaard. Dit betekent dat eiser vanaf 28 maart 2019 geen recht meer heeft op een Ziektewet-uitkering.
Opposant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 13 november 2019 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
De rechtbank heeft bepaald dat een (nadere) zitting achterwege wordt gelaten.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 13 november 2019 het beroep van opposant terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op het beroep werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissing. Zo ja, dan is het verzet gegrond en komt de uitspraak waartegen het verzet is gericht te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank overweegt dat het verschuldigde griffierecht van € 47,- niet binnen de gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposant in verzuim is geweest.
3. In verzet geeft opposant aan dat het griffierecht alsnog op 9 december 2019 is voldaan. Opposant onderbouwt dit door het overleggen van een betalingsbewijs. Ook geeft opposant in verzet aan dat hij een aantal malen in het ziekenhuis heeft gelegen, zodat hij niet aanwezig kon zijn. Opposant heeft dit niet met stukken onderbouwd.
4. Het door opposant in verzet overgelegde betaalbewijs en de omstandigheid dat het griffierecht alsnog op 9 december 2019 zou zijn voldaan, leidt niet tot twijfel over de juistheid van de uitspraak van 13 november 2019 waarin geconcludeerd is dat het griffierecht niet tijdig is betaald.
5. Uit het instellen van beroep volgt dat opposant vanaf het moment van het instellen van beroep er rekening mee moest houden dat de rechtbank brieven aan opposant zou versturen en eventueel termijnen zou stellen. Dat opposant stelt meerdere keren in het ziekenhuis te zijn opgenomen, ontslaat hem niet van de verplichting om maatregelen te treffen zodat tijdig aan de wettelijke en administratieve verplichtingen kan worden voldaan. Nu gesteld noch gebleken is dat opposant goede redenen had om dergelijke maatregelen niet te treffen, dienen de gevolgen van de niet tijdige betaling van het griffierecht voor rekening en risico van opposant te komen. De omstandigheid dat opposant meerdere keren in het ziekenhuis zou zijn opgenomen, leidt dus evenmin tot twijfel over de juistheid van de uitspraak van 13 november 2019.
6. Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat zij het beroep zonder zitting kon afdoen. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak van 13 november 2019 in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het betaalde griffierecht van € 47,- wordt op de bankrekening van opposant teruggestort.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is gedaan op 17 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.