ECLI:NL:RBROT:2020:2277

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
10/750122-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en vrijspraak voor mensensmokkel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De officier van justitie, mr. M. Blom, had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid van levensgevaar, en vroeg om een gevangenisstraf van 34 maanden. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de verdachte niet tijdig op de hoogte was gesteld van de strafzaak en er geen adequate communicatie had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, omdat er geen bewijs was dat de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen had gekregen dat hij niet vervolgd zou worden.

Wat betreft de mensensmokkel, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte in contact stond met medeverdachten en dat er vreemdelingen in zijn woning verbleven, was er geen bewijs dat hij actief betrokken was bij de mensensmokkel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij een rol had gespeeld in de mensensmokkel. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het proces.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750122-15
Datum uitspraak: 4 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Afghanistan) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ( [postcode] ) te [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M. Taheri, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. M. Blom, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid dat van het ten laste gelegde levensgevaar te duchten is geweest;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit.
Hiertoe is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie geruime tijd geen actie heeft ondernomen. De verdachte is pas van de onderhavige strafzaak op de hoogte gesteld toen zijn verzoek tot naturalisatie begin 2019 door de IND werd afgewezen. De raadsvrouw heeft toen telefonisch contact opgenomen met het Openbaar Ministerie en haar werd diverse malen verteld dat er geen strafzaak openstond en dat er geen zittingsdatum bekend was. Vervolgens heeft de raadsvrouw namens de verdachte een verzoek tot beëindiging van zijn strafzaak ingediend, maar op dat verzoek is nooit gereageerd. Een week voor de zitting van 19 december 2019 ontving de verdachte via zijn piketadvocaat een oproep voor die zitting. Hierdoor heeft de verdachte geen mogelijkheid gehad om de nodige onderzoekswensen in te dienen en aldus een deugdelijke verdediging voor te bereiden. Een schriftelijke mededeling om de verdachte toch te vervolgen, is niet op de juiste wijze verzonden naar de verdachte. Bij de verdachte was het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat hij niet strafrechtelijk zou worden vervolgd. Deze omstandigheid, in combinatie met de evidente schending van de redelijke termijn, vormt een dusdanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de strafrechtelijke vervolging.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie weerspreekt dat sprake is geweest van een situatie waarin bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat hij niet zou worden vervolgd voor het ten laste gelegde feit.
Hiertoe is aangevoerd dat bij de officier van justitie nimmer een verzoek tot beëindiging van de strafzaak terecht is gekomen. De officier van justitie onderhield nog in 2019 contact met de piketadvocaat van de verdachte, die ook aangaf de advocaat van de verdachte te zijn. De stelling dat het Openbaar Ministerie meerdere malen mondeling kenbaar heeft gemaakt dat er geen strafzaak is tegen de verdachte, erkent de officier van justitie dan ook niet.
4.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de door de raadsvrouw bedoelde uitlatingen door het Openbaar Ministerie zijn gedaan. Evenmin kan worden vastgesteld dat het namens de verdachte ingediende beëindigingsverzoek door het Openbaar Ministerie is ontvangen. Nu niet is gebleken van toezeggingen van de zijde van het Openbaar Ministerie dat van strafvervolging zal worden afgezien, is geen sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel, zodat de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging zal worden verklaard.
4.4.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel.
Hiertoe is aangevoerd dat de getuige [naam getuige] en een anonieme getuige, beiden buurtbewoners van de verdachte, belastend hebben verklaard over de verdachte. Bovendien heeft de verdachte op 26 mei 2015 in de avond vele malen telefonisch contact gehad met medeverdachte [naam medeverdachte] . Voorts straalt de telefoon van de verdachte op 27 mei 2015 al om 05.48 uur aan op zendmasten in de directe omgeving van de [adres delict] te Rotterdam. Zijn telefoon straalt hier aan tot 13.15 uur en vervolgens weer tussen 17.23 en 20.39 uur. Tussen 18.59 uur en 20.32 uur straalt hier ook de telefoon van medeverdachte [naam medeverdachte] aan. Hier komt bij dat de telefoons van beide verdachten op 27 mei 2015 beide aanstralen op dezelfde zendmasten. Er kan dus geconcludeerd worden dat beide verdachten op de cruciale dagen van 26 en 27 mei 2015 veel in elkaars gezelschap hebben verkeerd.
Tot slot is door de officier van justitie gewezen op de ongeloofwaardige verklaring van de verdachte dat hij op 27 mei 2015 in de ochtend naar zijn woning is gegaan, van zijn buurvrouw te horen kreeg dat er sprake was van overlast en dat hij uit boosheid is gaan rondlopen. Volgens de buurvrouw heeft zij de verdachte omstreeks 18.00 uur pas aangesproken. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet is gaan rondlopen, maar dat hij heeft rondgereden in de auto. Dit past echter niet bij de historische telefoongegevens van de telefoon van de verdachte die aanstraalde op de [adres delict] . De verdachte legt op cruciale punten verschillende verklaringen af.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende belastende feiten en omstandighden bevat voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Uit het dossier blijkt weliswaar dat de vreemdelingen in de nacht van 26 op 27 mei 2015 hebben overnacht in de woning van de verdachte, maar de verdachte heeft hierover verklaard dat medeverdachte [naam medeverdachte] aan hem had gevraagd of hij zijn woning mocht gebruiken. Volgens de verdachte heeft hij daarmee ingestemd en hij heeft toen zelf overnacht bij een vriend in Capelle aan den IJssel. Dat de verdachte in de avond van 26 mei 2015 vele malen telefonisch contact heeft gehad met de medeverdachte, dat de verdachte zich in de vroege ochtend van 27 mei 2015 in de directe omgeving van de [adres delict] bevond en op 26 en 27 mei 2015 (wellicht) veel in het gezelschap van de medeverdachte heeft verkeerd, is onvoldoende voor de conclusie dat de verdachte zich dus schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mensensmokkel. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is niet vast te stellen of de verdachte een rol heeft gespeeld bij de mensensmokkel en wat die rol dan zou zijn geweest.
Wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs, zal de verdachte worden vrijgesproken.
5.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechters zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2015 tot en met 27 mei 2015 te Rotterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander of anderen, te weten achttien, althans één of meer personen met de Chinese nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst,
-behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Frankrijk en/of Groot-Brittannië en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
en/of
-uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Frankrijk en/of Groot-Brittannië en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
door
-bovengenoemde perso(o)n(en) te (laten) vervoeren vanuit Frankrijk naar Rotterdam en/of
-bovengenoemde perso(o)n(en) naar een woning aan de [adres delict] in Rotterdam te (laten) brengen en/of
- zijn woning ter beschikking te stellen teneinde in die woning de afwikkeling en/of de voorbereidingen te treffen van de toegang tot of doorreis door Nederland met bestemming Engeland van die perso(o)n(en) en/of
-die perso(o)n(en), althans één of meerdere van hen, één of meer dagen in zijn woning onderdak te (laten) verlenen en/of
-die perso(o)n(en), althans één of meerdere van hen, naar de [plaats delict] in Rotterdam te (laten) brengen, teneinde die personen naar Groot-Brittannië over te brengen
en/of (aldus) de doorreis en/of het transport en/of toegang door/naar en/of het verblijf in Nederland en/of Frankrijk en/of Groot-Brittannië georganiseerd en/of gefaciliteerd en/of gecoördineerd
terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis of dat verblijf wederrechtelijk was,
en terwijl daarvan levensgevaar voor een of meer ander(en), te weten genoemde achttien personen van Chinese afkomst, althans buitenlandse afkomst, te duchten was.