4.1.2.Beoordeling
De feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 27 mei 2015 wordt omstreeks 19:50 uur een groep van achttien Chinezen aangetroffen op de [plaats delict] te Rotterdam. Geen van hen is in het bezit van identificerende
documenten. Mevrouw [naam] ( [naam] ) voert het woord met de politie in het Engels. De verbalisanten worden nagenoeg tegelijkertijd op de hoogte gesteld van een melding met betrekking tot het adres [adres delict] te Rotterdam. Op dat adres zou een grote groep Chinezen verblijven die overlast heeft veroorzaakt.
Op 27 mei 2015 wordt de meldster, [naam meldster] , gehoord. Zij heeft onder andere verklaard dat haar buurman [naam medeverdachte] , woonachtig op [adres delict] , zijn woning vermoedelijk onderverhuurt omdat er regelmatig ‘vreemde mensen’ verblijven. De meldster heeft voorts verklaard dat de avond ervóór, tussen 19.00 uur en 20.00 uur, auto's met groepjes Chinezen, ongeveer twintig personen in totaal, zijn gestopt voor de woning en dat deze Chinezen de woning op nummer 19 zijn binnengegaan.
Diezelfde avond is ook een buurtbewoner gehoord, die anoniem wenst te blijven. Hij heeft onder andere verklaard dat hij de avond ervóór een zwarte auto zag stoppen, een groepje Chinezen zag uitstappen en snel de woning aan de [adres delict] te Rotterdam zag binnenlopen. Dit herhaalde zich een keer of drie en de auto’s hadden volgens de getuige witte kentekenplaten met zwarte letters.
Beide getuigen herkennen de verdachte, [naam medeverdachte] en [naam] op getoonde foto’s. Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte en [naam] een leidende rol hadden, dat de verdachte voor haar woning op de uitkijk stond toen de Chinezen aankwamen en uit de auto’s stapten en dat [naam] de Chinezen aanspoorde om zo snel mogelijk naar het huis van [naam medeverdachte] te lopen. De anonieme getuige heeft bij het tonen van voornoemde foto’s verklaard dat de Chinezen op aanwijzing van de verdachte en [naam] naar de woning van [naam medeverdachte] werden gestuurd en dat zij daar door de verdachte werden opgevangen.
Uit onderzoek blijkt dat de medeverdachte [naam medeverdachte] , staat ingeschreven op de [adres delict] te Rotterdam. [naam medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte hem heeft gevraagd om, samen met een vriendin, gebruik te mogen maken van zijn woning aan de [adres delict] . De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [naam medeverdachte] toen heeft voorgelogen.
Op 8 september 2015 is door de politie via Europol een Siena-bericht ontvangen over een Frans onderzoek waarbij op 26 mei 2015 een grensoverschrijdende observatie heeft plaatsgevonden. Tijdens deze observatie is gezien dat vier auto’s gesmokkelden oppikten in Aubervilliers te Frankrijk bij het voormalige adres van [naam getuige 1] . [naam getuige 1] bevond zich onder de smokkelaars. De politie zag drieëntwintig migranten in vier personenauto’s. De auto van [naam getuige 1] stopte in de straat [straatnaam] te Rotterdam. De politie had zicht op wat zich afspeelde in de [adres delict] te Rotterdam. Een Koerdische man uit Irak liep vanuit de [adres delict] de [straatnaam] in. Deze Koerdische man zag een voertuig met een Frans kenteken en vroeg aan de inzittenden in het Engels: “Waar zijn onze vrienden?”. Dit voertuig was het politievoertuig. Er wordt geverbaliseerd dat de Koerdische man zijn vergissing inzag en in nabijgelegen straten verder zocht naar een andere auto. De politie zag de auto die in gebruik was bij de Chinezen de [straatnaam] in draaien. Er volgde een ontmoeting met de Koerdische man, waarna de auto de [adres delict] in reed. De Koerdische man stond voor de [adres delict] nummer 19 en keek de straat in.
De getuige [naam getuige 1] heeft bij de Franse politie verklaard dat hij mensen smokkelt naar het Verenigd Koninkrijk, dat hij hiervoor wordt betaald en dat de samenwerking met de Nederlandse smokkelaars is begonnen in februari/maart 2015. Voorts heeft de getuige verklaard dat hij een keer tweeëntwintig klanten heeft overgedragen aan de verdachte, die hij herkent op de hem getoonde foto. Ook herkent de getuige [naam] als een van de personen die toen deel uitmaakte van die tweeëntwintig personen.
Uit de historische gegevens van de mobiele telefoon van de verdachte blijkt dat de mobiele telefoon op 26 mei 2015 tussen omstreeks 19.00 uur en 20.15 uur aanstraalt op een zendmast in de directe omgeving van de [adres delict] te Rotterdam.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de stukken uit het Franse onderzoek, waaronder de verklaring van getuige [naam getuige 1] , niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In de brief van de Franse plaatsvervangend officier van justitie de heer E. Maitrepierre d.d. 5 april 2017, waarin de machtiging wordt verleend aan Nederland om de informatie uit het Franse onderzoek te gebruiken, is inderdaad niet de naam van de verdachte expliciet vermeld, maar wel die van medeverdachte [naam medeverdachte] . De rechtbank stelt voorts vast dat in deze brief wordt verwezen naar het rechtshulpverzoek en in dat verzoek worden
welde namen van beide verdachten genoemd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het noemen van enkel de naam van [naam medeverdachte] in de brief, niet anders kan worden gezien dan als een kennelijke verschrijving. Immers is niet gebleken dat de plaatsvervangend officier van justitie heeft bedoeld om het gebruik van de Franse stukken in het strafrechtelijke onderzoek van de verdachte uit te sluiten. De verklaringen van getuige [naam getuige 1] kunnen daarom worden gebruikt voor het bewijs.
Met betrekking tot het ten laste gelegde medeplegen stelt de rechtbank voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
De verdachte heeft blijkens de observatie van de gesmokkelden door de Franse politie gezocht op de parkeerplaats nabij de [adres delict] toen zij daar op 26 mei 2015 door onder anderen getuige [naam getuige 1] vanuit Frankrijk naar toe zijn gebracht. Voorts heeft de verdachte blijkens de getuigenverklaringen van [naam getuige 2] en een anonieme getuige de gesmokkelden opgewacht bij de woning aan de [adres delict] en hen daar opgevangen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte heeft samengewerkt met [naam getuige 1] en [naam] . [naam] heeft er voor gezorgd dat de gesmokkelden zo snel mogelijk de woning aan de [adres delict] te Rotterdam binnen gingen en zij voerde het woord tijdens het aantreffen van de vreemdelingen een dag later. De rechtbank gaat ervan uit dat de gesmokkelden in de woning aan de [adres delict] hebben overnacht, aangezien zij daar op 26 mei 2015 aankwamen en zij een dag later door de politie werden aangetroffen in de buurt van die woning.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het ten laste gelegde, door het verschaffen van onderdak aan de gesmokkelden, naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de voorhanden bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel.
Toegang tot Nederland
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de gesmokkelden heeft opgewacht in Nederland, terwijl hij ervan op de hoogte was dat zij uit Frankrijk kwamen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich door aldus te handelen heeft schuldig gemaakt aan het verschaffen van toegang tot Nederland.
Winstbejag
Van winstbejag is sprake indien het handelen van de dader is ingegeven door een gerichtheid op verrijking, waarbij het niet noodzakelijk hoeft te gaan om een op geld waardeerbaar voordeel en evenmin bepalend is of het beoogde voordeel daadwerkelijk is behaald. Voldoende is dat de dader op verrijking uit is geweest. De term winstbejag strekt er toe om handelen met zuiver ideële motieven uit de werkingssfeer van artikel 197a, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht te houden.
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij van zijn baas € 10,- per dag, per klant krijgt en dat hij aan de verdachte een keer tweeëntwintig klanten heeft gegeven in Rotterdam. Bovendien zijn bij de fouillering van een aantal gesmokkelden grote geldbedragen aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte onderdeel is geweest van de keten die werd betaald, omdat het onwaarschijnlijk is dat hij de genomen risico’s heeft genomen zonder daarvoor betaald te krijgen. Nu daarnaast van ideële motieven aan de zijde van de verdachte niet is gebleken, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld.
Levensgevaar
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat als gevolg van het bewezen verklaarde levensgevaar voor de gesmokkelden te duchten is geweest. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.