ECLI:NL:RBROT:2020:2275

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
10/750175-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring mensensmokkel van 18 personen uit winstbejag in vereniging met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel van achttien personen met de Chinese nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, deze personen vanuit Frankrijk naar Nederland heeft gesmokkeld en hen onderdak heeft verschaft in een woning in Rotterdam. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de mensensmokkel bewezen verklaard, waarbij de verdachte uit winstbejag handelde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de strafverzwarende omstandigheid van levensgevaar voor de gesmokkelden, waardoor de verdachte hiervan werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn van bijna 23 maanden in aanmerking genomen, wat heeft geleid tot een milde straf. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als beperkt beschouwd, aangezien hij slechts onderdak heeft verschaft voor één nacht en geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van mensensmokkel en de impact op het overheidsbeleid inzake illegaal verblijf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750175-15
Datum uitspraak: 4 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Iran) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ( [postcode] ) te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.T. Verweijen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. M. Blom, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid dat van het tenlastegelegde levensgevaar te duchten zou zijn geweest;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is integrale vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verklaringen van getuige [naam getuige 1] kunnen niet gebruikt worden voor het bewijs, omdat de Franse autoriteiten geen toestemming hebben gegeven om deze verklaringen te gebruiken in het onderhavige strafrechtelijke onderzoek. Voorts stelt de verdediging dat van medeplegen geen sprake is, omdat de verdachte geen intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd bij het vervoer van de groep Chinezen naar Rotterdam. Voor zover de ten laste gelegde uitvoeringshandelingen al bewezen kunnen worden verklaard, leveren deze geen mensensmokkel op. Volgens de verdediging impliceert het verschaffen van onderdak niet het tevens verschaffen van toegang tot Nederland. Voorts is door de raadsman aangevoerd dat geen bewijsmiddel voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte de bedoeling had zich te verrijken of dat er voor de verdachte een economische gunstiger toestand is ontstaan. Tot slot is aangevoerd dat uit niets blijkt dat er voor de Chinezen levensgevaar te duchten was.
4.1.2.
Beoordeling
De feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 27 mei 2015 wordt omstreeks 19:50 uur een groep van achttien Chinezen aangetroffen op de [plaats delict] te Rotterdam. Geen van hen is in het bezit van identificerende
documenten. Mevrouw [naam] ( [naam] ) voert het woord met de politie in het Engels. De verbalisanten worden nagenoeg tegelijkertijd op de hoogte gesteld van een melding met betrekking tot het adres [adres delict] te Rotterdam. Op dat adres zou een grote groep Chinezen verblijven die overlast heeft veroorzaakt.
Op 27 mei 2015 wordt de meldster, [naam meldster] , gehoord. Zij heeft onder andere verklaard dat haar buurman [naam medeverdachte] , woonachtig op [adres delict] , zijn woning vermoedelijk onderverhuurt omdat er regelmatig ‘vreemde mensen’ verblijven. De meldster heeft voorts verklaard dat de avond ervóór, tussen 19.00 uur en 20.00 uur, auto's met groepjes Chinezen, ongeveer twintig personen in totaal, zijn gestopt voor de woning en dat deze Chinezen de woning op nummer 19 zijn binnengegaan.
Diezelfde avond is ook een buurtbewoner gehoord, die anoniem wenst te blijven. Hij heeft onder andere verklaard dat hij de avond ervóór een zwarte auto zag stoppen, een groepje Chinezen zag uitstappen en snel de woning aan de [adres delict] te Rotterdam zag binnenlopen. Dit herhaalde zich een keer of drie en de auto’s hadden volgens de getuige witte kentekenplaten met zwarte letters.
Beide getuigen herkennen de verdachte, [naam medeverdachte] en [naam] op getoonde foto’s. Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte en [naam] een leidende rol hadden, dat de verdachte voor haar woning op de uitkijk stond toen de Chinezen aankwamen en uit de auto’s stapten en dat [naam] de Chinezen aanspoorde om zo snel mogelijk naar het huis van [naam medeverdachte] te lopen. De anonieme getuige heeft bij het tonen van voornoemde foto’s verklaard dat de Chinezen op aanwijzing van de verdachte en [naam] naar de woning van [naam medeverdachte] werden gestuurd en dat zij daar door de verdachte werden opgevangen.
Uit onderzoek blijkt dat de medeverdachte [naam medeverdachte] , staat ingeschreven op de [adres delict] te Rotterdam. [naam medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte hem heeft gevraagd om, samen met een vriendin, gebruik te mogen maken van zijn woning aan de [adres delict] . De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [naam medeverdachte] toen heeft voorgelogen.
Op 8 september 2015 is door de politie via Europol een Siena-bericht ontvangen over een Frans onderzoek waarbij op 26 mei 2015 een grensoverschrijdende observatie heeft plaatsgevonden. Tijdens deze observatie is gezien dat vier auto’s gesmokkelden oppikten in Aubervilliers te Frankrijk bij het voormalige adres van [naam getuige 1] . [naam getuige 1] bevond zich onder de smokkelaars. De politie zag drieëntwintig migranten in vier personenauto’s. De auto van [naam getuige 1] stopte in de straat [straatnaam] te Rotterdam. De politie had zicht op wat zich afspeelde in de [adres delict] te Rotterdam. Een Koerdische man uit Irak liep vanuit de [adres delict] de [straatnaam] in. Deze Koerdische man zag een voertuig met een Frans kenteken en vroeg aan de inzittenden in het Engels: “Waar zijn onze vrienden?”. Dit voertuig was het politievoertuig. Er wordt geverbaliseerd dat de Koerdische man zijn vergissing inzag en in nabijgelegen straten verder zocht naar een andere auto. De politie zag de auto die in gebruik was bij de Chinezen de [straatnaam] in draaien. Er volgde een ontmoeting met de Koerdische man, waarna de auto de [adres delict] in reed. De Koerdische man stond voor de [adres delict] nummer 19 en keek de straat in.
De getuige [naam getuige 1] heeft bij de Franse politie verklaard dat hij mensen smokkelt naar het Verenigd Koninkrijk, dat hij hiervoor wordt betaald en dat de samenwerking met de Nederlandse smokkelaars is begonnen in februari/maart 2015. Voorts heeft de getuige verklaard dat hij een keer tweeëntwintig klanten heeft overgedragen aan de verdachte, die hij herkent op de hem getoonde foto. Ook herkent de getuige [naam] als een van de personen die toen deel uitmaakte van die tweeëntwintig personen.
Uit de historische gegevens van de mobiele telefoon van de verdachte blijkt dat de mobiele telefoon op 26 mei 2015 tussen omstreeks 19.00 uur en 20.15 uur aanstraalt op een zendmast in de directe omgeving van de [adres delict] te Rotterdam.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de stukken uit het Franse onderzoek, waaronder de verklaring van getuige [naam getuige 1] , niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In de brief van de Franse plaatsvervangend officier van justitie de heer E. Maitrepierre d.d. 5 april 2017, waarin de machtiging wordt verleend aan Nederland om de informatie uit het Franse onderzoek te gebruiken, is inderdaad niet de naam van de verdachte expliciet vermeld, maar wel die van medeverdachte [naam medeverdachte] . De rechtbank stelt voorts vast dat in deze brief wordt verwezen naar het rechtshulpverzoek en in dat verzoek worden
welde namen van beide verdachten genoemd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het noemen van enkel de naam van [naam medeverdachte] in de brief, niet anders kan worden gezien dan als een kennelijke verschrijving. Immers is niet gebleken dat de plaatsvervangend officier van justitie heeft bedoeld om het gebruik van de Franse stukken in het strafrechtelijke onderzoek van de verdachte uit te sluiten. De verklaringen van getuige [naam getuige 1] kunnen daarom worden gebruikt voor het bewijs.
Met betrekking tot het ten laste gelegde medeplegen stelt de rechtbank voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
De verdachte heeft blijkens de observatie van de gesmokkelden door de Franse politie gezocht op de parkeerplaats nabij de [adres delict] toen zij daar op 26 mei 2015 door onder anderen getuige [naam getuige 1] vanuit Frankrijk naar toe zijn gebracht. Voorts heeft de verdachte blijkens de getuigenverklaringen van [naam getuige 2] en een anonieme getuige de gesmokkelden opgewacht bij de woning aan de [adres delict] en hen daar opgevangen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte heeft samengewerkt met [naam getuige 1] en [naam] . [naam] heeft er voor gezorgd dat de gesmokkelden zo snel mogelijk de woning aan de [adres delict] te Rotterdam binnen gingen en zij voerde het woord tijdens het aantreffen van de vreemdelingen een dag later. De rechtbank gaat ervan uit dat de gesmokkelden in de woning aan de [adres delict] hebben overnacht, aangezien zij daar op 26 mei 2015 aankwamen en zij een dag later door de politie werden aangetroffen in de buurt van die woning.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het ten laste gelegde, door het verschaffen van onderdak aan de gesmokkelden, naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de voorhanden bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel.
Toegang tot Nederland
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de gesmokkelden heeft opgewacht in Nederland, terwijl hij ervan op de hoogte was dat zij uit Frankrijk kwamen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich door aldus te handelen heeft schuldig gemaakt aan het verschaffen van toegang tot Nederland.
Winstbejag
Van winstbejag is sprake indien het handelen van de dader is ingegeven door een gerichtheid op verrijking, waarbij het niet noodzakelijk hoeft te gaan om een op geld waardeerbaar voordeel en evenmin bepalend is of het beoogde voordeel daadwerkelijk is behaald. Voldoende is dat de dader op verrijking uit is geweest. De term winstbejag strekt er toe om handelen met zuiver ideële motieven uit de werkingssfeer van artikel 197a, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht te houden.
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij van zijn baas € 10,- per dag, per klant krijgt en dat hij aan de verdachte een keer tweeëntwintig klanten heeft gegeven in Rotterdam. Bovendien zijn bij de fouillering van een aantal gesmokkelden grote geldbedragen aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte onderdeel is geweest van de keten die werd betaald, omdat het onwaarschijnlijk is dat hij de genomen risico’s heeft genomen zonder daarvoor betaald te krijgen. Nu daarnaast van ideële motieven aan de zijde van de verdachte niet is gebleken, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld.
Levensgevaar
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat als gevolg van het bewezen verklaarde levensgevaar voor de gesmokkelden te duchten is geweest. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid ‘levensgevaar’.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 26 mei 2015 tot en met 27 mei 2015 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
anderen, te weten achttien, personen met de Chinese nationaliteit,
-behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Frankrijk en Groot-Brittannië en genoemde personen daartoe gelegenheid
enmiddelen heeft verschaft
en
-uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Groot-Brittannië en genoemde personen daartoe gelegenheid
enmiddelen heeft verschaft
door
-bovengenoemde personen te laten vervoeren vanuit Frankrijk naar Rotterdam en
-bovengenoemde personen naar een woning aan de [adres delict] in Rotterdam te laten brengen en
- een woning ter beschikking te stellen teneinde in die woning de afwikkeling en/of de voorbereidingen te treffen van de toegang tot of doorreis door Nederland met bestemming Engeland van die personen en
-die personenmeer dagen in
eenwoning onderdak te verlenen en
-die personen naar de [plaats delict] in Rotterdam te laten brengen, teneinde die personen naar Groot-Brittannië over te brengen en
(aldus) de doorreis en/of het transport en/of toegang door/naar en/of het verblijf in Nederland en Frankrijk en Groot-Brittannië gefaciliteerd en/of gecoördineerd
terwijl hij, verdachte en zijn mededaders, ernstige redenen hadden te vermoeden dat die toegang of die doorreis of dat verblijf wederrechtelijk was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
eendaadse samenloop van:
mensensmokkel
en
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland, en die ander daartoe gelegenheid en middelen verschaffen, terwijl hij ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is,
terwijl de feiten in vereniging worden begaan door meerdere personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de mensensmokkel van achttien personen met de Chinese nationaliteit, door hen vanuit Frankrijk naar Nederland te laten vervoeren en hen onderdak te verschaffen in een woning in Nederland zodat zij door konden reizen naar Groot-Brittannië. De verdachte heeft dit uit winstbejag gedaan.
Door mensensmokkel wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal
verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere landen van de Europese Unie
doorkruist, maar wordt ook bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit. De handelwijze van de
verdachte ondermijnt dit beleid. Ook leiden dit soort feiten gemakkelijk tot vormen van uitbuiting en misbruik
van kwetsbare personen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 13 april 2016 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 13 april 2016 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna zevenenveertig maanden. Nu in deze zaak wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van bijna drieëntwintig maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
De verdediging heeft verzocht te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf. De rechtbank is van oordeel dat hiervoor gelet op de concrete omstandigheden van het geval aanleiding bestaat en neemt hierbij in aanmerking dat de rol van de verdachte beperkt is gebleven tot het verschaffen van onderdak van de gesmokkelden voor de duur van één nacht. Ook de vastgestelde (forse) overschrijding van de redelijke termijn pleit er voor om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Tot slot is de rechtbank gebleken dat de verdachte zich na de bewezen verklaarde feiten niet opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dat de verdachte zijn leven op orde heeft en een eigen onderneming runt. De rechtbank zal gelet op deze omstandigheden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf voor de maximale duur van 240 uur.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 (honderdzeventien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechters zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2015 tot en met 27 mei 2015 te Rotterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander of anderen, te weten achttien, althans één of meer personen met de Chinese nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst,
-behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Frankrijk en/of Groot-Brittannië en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
en/of
-uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Frankrijk en/of Groot-Brittannië en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
door
-bovengenoemde perso(o)n(en) te (laten) vervoeren vanuit Frankrijk naar Rotterdam en/of
-bovengenoemde perso(o)n(en) naar een woning aan de [adres delict] in Rotterdam te (laten) brengen en/of
- zijn woning ter beschikking te stellen teneinde in die woning de afwikkeling en/of de voorbereidingen te treffen van de toegang tot of doorreis door Nederland met bestemming Engeland van die perso(o)n(en) en/of
-die perso(o)n(en), althans één of meerdere van hen, één of meer dagen in zijn woning onderdak te (laten) verlenen en/of
-die perso(o)n(en), althans één of meerdere van hen, naar de [plaats delict] in Rotterdam te (laten) brengen, teneinde die personen naar Groot-Brittannië over te brengen en/of (aldus) de doorreis en/of het transport en/of toegang door/naar en/of het verblijf in Nederland en/of Frankrijk en/of Groot-Brittannië georganiseerd en/of gefaciliteerd en/of gecoördineerd
terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis of dat verblijf wederrechtelijk was,
en terwijl daarvan levensgevaar voor een of meer ander(en), te weten genoemde achttien personen van Chinese afkomst, althans buitenlandse afkomst, te duchten was.