ECLI:NL:RBROT:2020:2257

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
: ROT 19/1395
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wissing van persoonsgegevens op grond van de AVG en de rechtmatigheid van verwerking door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C. Wijnstra, een verzoek ingediend tot wissing van persoonsgegevens op grond van artikel 17 lid 1 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank Rotterdam heeft op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, dat het verzoek van eiseres om wissing van persoonsgegevens had afgewezen. Eiseres stelde dat de vonnissen die bij haar toevoegingsaanvragen waren gevoegd, zonder haar toestemming waren toegevoegd en dat deze vonnissen privacygevoelige informatie bevatten, waaronder informatie over haar gezondheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verwerking van de persoonsgegevens in de vonnissen onrechtmatig was, omdat de rechtsgrond voor deze verwerking niet toereikend was. De rechtbank oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand niet had aangetoond dat de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk was voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van openbaar gezag. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Raad voor Rechtsbijstand opgedragen om binnen twee weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is bepaald dat de Raad voor Rechtsbijstand het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/1395
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder,

gemachtigde: mr. C. Wijnstra.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres om wissing van persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020, gelijktijdig met het onderzoek in de zaak met het zaaknummer ROT 19/1393. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op 30 oktober 2017 heeft mr. [naam advocaat] , advocaat, namens eiseres een drietal toevoegingsaanvragen ingediend bij verweerder in verband met (te voeren) civiele hogerberoepsprocedures tegen de gemeente [naam gemeente] . Bij alle drie de aanvragen zijn vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam gevoegd. In elk van deze vonnissen is – bij de feiten – vermeld dat eiseres (in 2008) [gemoedstoestand] is geraakt.
1.2.
Met besluiten van 12 januari 2018 en 15 januari 2018 heeft verweerder de drie toevoegingen toegekend.
1.3.
In een brief van 31 mei 2018 heeft eiseres verweerder verzocht de bij de toevoegingsaanvragen gevoegde vonnissen uit de systemen van verweerder te wissen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. De grondslag voor de verwerking van de in de vonnissen opgenomen persoonsgegevens is te vinden in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG): de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen. Voor de beoordeling van toevoegingsaanvragen moet de rechtsbijstandverlener namens de rechtzoekende de nodige informatie verstrekken, zodat de aanvraag aan de wettelijke criteria kan worden getoetst. Op grond van artikel 24, derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) moet de aanvrager een genoegzame omschrijving van de zaak geven. In het door verweerder gehanteerde beleid (gepubliceerd op https://kenniswijzer.rvr.org) is opgenomen dat, voor zover mogelijk, onderbouwende stukken bij de aanvraag moeten zijn gevoegd. Dat kan een vonnis zijn, vooral als de verzochte rechtsbijstand ziet op het instellen van hoger beroep tegen dat vonnis. Op grond van het Basisselectiedocument krachtens de Archiefwet geldt een bewaarplicht van tien jaar.
3. Eiseres heeft het volgende aangevoerd. De vonnissen zijn zonder toestemming van eiseres bij de toevoegingsaanvragen gevoegd. Hiervoor bestaat geen wettelijke grond. De vonnissen bevatten privacygevoelige informatie, waaronder informatie over de gezondheid van eiseres. Verweerder had de vonnissen niet nodig voor de beoordeling van de toevoegingsaanvragen. Eiseres is het er niet mee eens dat de vonnissen tien jaar lang worden bewaard.
4. Voor de in deze zaak toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van deze uitspraak.
5.1.
Niet in geschil is dat de vonnissen persoonsgegevens bevatten als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 1, van de AVG. Het verzoek van eiseres moet worden aangemerkt als een verzoek tot wissing van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de AVG.
5.2.
Zo’n verzoek moet, op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG onder meer worden toegewezen als de persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AVG is de verwerking van persoonsgegevens alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de in a-f genoemde voorwaarden is voldaan. Volgens verweerder is hier voorwaarde e van toepassing: de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag.
5.3.
Volgens artikel 6, derde lid, van de AVG moet, in geval van verwerking van persoonsgegevens op grond van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag, de rechtsgrond voor de verwerking worden vastgesteld bij Unierecht of lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is. Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag. Volgens punt 41 van de considerans van de AVG behoeft de rechtsgrond niet noodzakelijkerwijs in een wet in formele zin te zijn vastgelegd, maar moet de rechtsgrond wel “duidelijk en nauwkeurig zijn, en de toepassing daarvan moet voorspelbaar zijn voor degenen op wie deze van toepassing is”.
5.4.
Dat bij de toevoegingsaanvraag, in geval van een hoger beroep, het vonnis van de eerste instantie moet worden gevoegd, vloeit volgens verweerder voort uit artikel 24, derde lid, van de Wrb. Deze bepaling schrijft voor, kort gezegd, dat de toevoegingsaanvraag een genoegzame omschrijving van de zaak bevat. De rechtbank is van oordeel dat deze bepaling op zichzelf, voor wat betreft de verwerking van de in de vonnissen opgenomen persoonsgegevens, niet een toereikende rechtsgrond is als hiervoor in 5.3 bedoeld. De bepaling schrijft immers niet specifiek voor dat het vonnis van de eerste instantie moet worden overgelegd.
5.5.
Verweerder heeft ook gewezen op zijn op https://kenniswijzer.rvr.org gepubliceerde beleid. Volgens verweerder volgt hieruit dat, voor zover mogelijk, onderbouwde stukken bij de aanvraag gevoegd moeten worden. Nog daargelaten dat verweerder niet heeft toegelicht waar deze regel is te vinden, is dit niet een voldoende nauwkeurig voorschrift. Verweerder heeft verder verwezen naar werkinstructie O012, maar ook uit deze werkinstructie blijkt niet dat bij de toevoegingsaanvraag het vonnis van de eerste instantie moet worden gevoegd. Voorts heeft verweerder verwezen naar de “werkinstructie vaststellen onder artikel 28 Bvr”. Op grond van deze werkinstructie moet, als de procedure waarvoor de toevoeging is verleend, heeft geleid tot een uitspraak, die uitspraak worden overgelegd voor het vaststellen van de declaratie. Deze werkinstructie gaat dus niet over het overleggen van het vonnis van de eerste instantie bij de toevoegingsaanvraag. In het verweerschrift heeft verweerder nog verwezen naar het Handboek Toevoegen. Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende duidelijk of het hier om actueel beleid gaat. Op de website https://kenniswijzer.rvr.org, op de pagina Wet- en regelgeving, is het Handboek Toevoegen vermeld onder het kopje “Archief Handboeken en regelingen”. Daarachter is tussen haakjes vermeld: “actueel beleid in werkinstructies toevoegen op Kenniswijzer”. Het document zelf is van het jaar 2007. Gelet hierop is niet aannemelijk gemaakt dat verweerder (thans) als beleid hanteert dat, in geval van een hoger beroep, het vonnis van de eerste instantie bij de toevoegingsaanvraag moet worden overgelegd. Voor zover dit toch het geval is, is dit naar het oordeel van de rechtbank naar buiten toe onvoldoende kenbaar.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan de hiervoor in 5.3 vermelde voorwaarden voor verwerking van persoonsgegevens op grond van de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag.
5.7.
Nu verweerder geen andere in artikel 6, eerste lid, van de AVG genoemde rechtsgrond heeft aangeduid, en de rechtbank ook niet is gebleken dat één van die andere rechtsgronden van toepassing is, moet worden geoordeeld dat de verwerking van de in de vonnissen opgenomen persoonsgegevens onrechtmatig is. De rechtbank merkt hierbij op dat, voor zover moet worden aangenomen dat eiseres toestemming heeft gegeven voor het bijvoegen van de vonnissen bij de toevoegingsaanvragen (wat eiseres heeft betwist), in het verzoek van eiseres tot gegevenswissing ligt besloten dat zij die toestemming heeft ingetrokken. Op grond van artikel 7, derde lid, van de AVG had zij het recht hiertoe.
5.8.
Gesteld noch gebleken is dat zich één van de in artikel 17, derde lid, van de AVG genoemde situaties voordoet waarin het recht op gegevenswissing niet van toepassing is. Evenmin is gesteld of gebleken dat het recht op gegevenswissing in dit geval is ingeperkt op grond van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG).
5.9.
Reeds uit het voorgaande volgt dat verweerder het verzoek van eiseres tot gegevenswissing op grond van artikel 17 van de AVG had moeten toewijzen.
5.10.
De rechtbank overweegt verder nog het volgende. De vonnissen bevatten ook bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 9 van de AVG. In de vonnissen is namelijk (onder meer) vermeld dat eiseres [gemoedstoestand] is geweest. Dit is informatie over de gezondheid van eiseres. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de AVG is verwerking van bijzondere persoonsgegevens verboden, tenzij aan één of meer van de in het tweede lid, onder a-j, genoemde voorwaarden is voldaan. Volgens verweerder is hier voorwaarde a (toestemming) van toepassing, omdat eiseres de vonnissen (via haar advocaat) zelf heeft verstrekt. Ook hier geldt echter dat, voor zover moet worden aangenomen dat eiseres toestemming heeft gegeven, in het verzoek van eiseres tot gegevenswissing ligt besloten dat zij die toestemming heeft ingetrokken (zie ook hiervoor in 5.7). De rechtbank heeft ter zitting gevraagd of er een andere grondslag is in de AVG of de UAVG voor de verwerking van de bijzondere persoonsgegevens, maar verweerder heeft die niet kunnen aanwijzen. Dit is de rechtbank ook niet gebleken. Daarom moet worden geoordeeld dat de verwerking van de in de vonnissen opgenomen bijzondere persoonsgegevens (ook om deze reden) onrechtmatig is.
5.11.
De rechtbank merkt ten overvloede nog het volgende op. Verweerder heeft zich voor wat betreft de bewaartermijn van tien jaar beroepen op de bewaarplicht op grond van de Archiefwet. Dit is echter geen toereikende grondslag voor de bewaartermijn van tien jaar, omdat aan de bewaarplicht op grond van de Archiefwet pas wordt toegekomen als gegevens in overeenstemming met de AVG worden verwerkt. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2232.) Op grond van de AVG moet de opslagperiode van persoonsgegevens tot een minimum worden beperkt (zie artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG en punt 39 van de considerans). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij voor wat betreft het bewaren van de vonnissen aan dit voorschrift voldoet.
6. De conclusie is dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank kan het geschil niet definitief beslechten door zelf in de zaak te voorzien: weliswaar volgt uit het voorgaande dat het verzoek van eiseres alsnog zal moeten worden toegewezen, maar de rechtbank kan niet zelf de vonnissen uit de systemen van verweerder verwijderen. De rechtbank volstaat daarom met een opdracht aan verweerder om binnen twee weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarbij zal verweerder de overwegingen en aanwijzingen in deze uitspraak in acht moeten nemen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding, nu geen sprake is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 174,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en mr. A.S. Flikweert, leden, in aanwezigheid van mr. C.H.I. Zwaneveld-Butter, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 maart 2020.
de griffier is verhinderd deze uitspraakvoorzitter
mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Wet- en regelgeving
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 24
(…)
2. De rechtsbijstandverlener dient mede namens de rechtzoekende, een aanvraag om een toevoeging in bij een vestiging van de raad in het ressort waar de rechtsbijstandverlener kantoor houdt. De aanvraag wordt mede namens de rechtzoekende, ondertekend door de rechtsbijstandverlener.
3. De aanvraag om een toevoeging bevat een genoegzame omschrijving van de feiten en omstandigheden betreffende het rechtsprobleem waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, de aan te voeren gronden dan wel een aanduiding van de werkzaamheden op basis van de toevoeging die ter zake van het rechtsprobleem nodig worden geacht.
(…)
Algemene Verordening Gegevensbescherming
Artikel 4 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) „persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;
(…)
Artikel 5 Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens
1. Persoonsgegevens moeten:
(…)
c) toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt („minimale gegevensverwerking”);
(…)
2. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van lid 1 en kan deze aantonen („verantwoordingsplicht”).
Artikel 6 Rechtmatigheid van de verwerking
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
a. a) de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;
(…)
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
(…)
3. De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:
a. a) Unierecht; of
b) lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is.
Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of is met betrekking tot de in lid 1, punt e), bedoelde verwerking noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend. Die rechtsgrond kan specifieke bepalingen bevatten om de toepassing van de regels van deze verordening aan te passen, met inbegrip van de algemene voorwaarden inzake de rechtmatigheid van verwerking door de verwerkingsverantwoordelijke; de types verwerkte gegevens; de betrokkenen; de entiteiten waaraan en de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens mogen worden verstrekt; de doelbinding; de opslagperioden; en de verwerkingsactiviteiten en -procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een rechtmatige en behoorlijke verwerking, zoals die voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX. Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.
Artikel 7 Voorwaarden voor toestemming
1. Wanneer de verwerking berust op toestemming, moet de verwerkingsverantwoordelijke kunnen aantonen dat de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens.
(…)
3. De betrokkene heeft het recht zijn toestemming te allen tijde in te trekken. Het intrekken van de toestemming laat de rechtmatigheid van de verwerking op basis van de toestemming vóór de intrekking daarvan, onverlet. Alvorens de betrokkene zijn toestemming geeft, wordt hij daarvan in kennis gesteld. Het intrekken van de toestemming is even eenvoudig als het geven ervan.
(…)
Artikel 9 Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens
1. Verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid zijn verboden.
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
a. a) de betrokkene heeft uitdrukkelijke toestemming gegeven voor de verwerking van die persoonsgegevens voor een of meer welbepaalde doeleinden, behalve indien in Unierecht of lidstatelijk recht is bepaald dat het in lid 1 genoemde verbod niet door de betrokkene kan worden opgeheven;
(…)
Artikel 17 Recht op gegevenswissing („recht op vergetelheid”)
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a. a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
b) de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;
(…)
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
(…)
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
(…)
b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;
(…)