In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot uitlokking van moord op haar ex-echtgenoot. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat de verklaringen van de getuige onvoldoende betrouwbaar werden geacht om tot een bewezenverklaring te komen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en had ook een schadevergoeding geëist voor de benadeelde partij. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 april 2017 een bedrag van 750 euro had overgemaakt naar de rekening van de partner van een getuige, en dat zij een plattegrond van de woning van de aangever had verstrekt. De verklaringen van de verdachte en de getuige stonden echter haaks op elkaar, en de rechtbank hechtte meer waarde aan de inconsistenties in de verklaringen van de getuige. Uiteindelijk leidde dit tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend was bewezen, en de verdachte werd vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.