ECLI:NL:RBROT:2020:2231

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
10/810427-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging uitlokking tot moord op ex-echtgenoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot uitlokking van moord op haar ex-echtgenoot. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat de verklaringen van de getuige onvoldoende betrouwbaar werden geacht om tot een bewezenverklaring te komen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en had ook een schadevergoeding geëist voor de benadeelde partij. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 april 2017 een bedrag van 750 euro had overgemaakt naar de rekening van de partner van een getuige, en dat zij een plattegrond van de woning van de aangever had verstrekt. De verklaringen van de verdachte en de getuige stonden echter haaks op elkaar, en de rechtbank hechtte meer waarde aan de inconsistenties in de verklaringen van de getuige. Uiteindelijk leidde dit tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend was bewezen, en de verdachte werd vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/810427-17
Datum uitspraak: 11 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte], [woonplaats verdachte],
raadsman mr. P.A.J. Putten, advocaat te Alkmaar.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 februari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd in het advies van 21 januari 2020;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod met aangever, [naam aangever], behoudens het (indirecte) contact dat noodzakelijk is voor de afwikkeling van hun juridische beslechtingen en de noodzakelijke zorg voor de kinderen, alsmede een contactverbod met [naam 1] en met [naam 2] voor de maximale duur van 5 jaar;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel;
  • toewijzing van de vordering benadeelde partij [naam benadeelde] tot een bedrag van
€ 5000,00 aan immateriele schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit bewezen kan worden verklaard. Het staat vast dat de verdachte op de rekening van [naam 2] (de partner van [naam 1]) een bedrag van 750 euro heeft overgemaakt en dat de verdachte aan [naam 1] een plattegrond van de woning van aangever heeft gegeven.
De verdachte heeft verklaard dat zij het bedrag van 750 euro heeft overgemaakt omdat [naam 1] kleding voor haar zou kopen. Daarnaast zou er iemand worden ingeschakeld die ongemerkt de woning van aangever in zou sluipen om foto’s te maken van de inboedel; daarvoor diende de plattegrond van de woning. [naam 1] heeft echter verklaard dat verdachte haar had gevraagd of zij kon regelen dat aangever gedood zou worden en dat verdachte het geld had overgemaakt als aanbetaling daarvoor; met dat doel had verdachte ook de plattegrond van de woning aan haar gegeven.
Naar de mening van de officier bestaat voor deze beide scenario’s voldoende wettig bewijs, maar sluiten de scenario’s elkaar uit. De officier ziet derhalve twee hypotheses: de verdachte liegt of de verdachte vertelt de waarheid. De officier van justitie heeft deze hypotheses getoetst aan de in het dossier opgenomen telefoongesprekken en aan de getuigenverklaringen van medegedetineerden en is op basis van die gesprekken en verklaringen tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet de waarheid heeft gesproken en [naam 1] wel. Daarmee is er wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
4.1.2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Niet betwist wordt dat de verdachte geld heeft gestort op de rekening van [naam 2] en tekeningen van haar huis aan [naam 1] heeft gegeven. Dat was echter voor een heel ander doel dan [naam 1] heeft verklaard. De verklaringen van [naam 1] zijn naar het oordeel van de verdediging niet betrouwbaar doordat zij wisselt in haar verklaringen en er bovendien geen ondersteunend bewijs voor is. Uit de telefoongesprekken valt op te maken dat [naam 1] er op uit was de verdachte op te lichten.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt als niet bestreden feit vast dat de verdachte op 7 april 2017 een bedrag van 750 euro heeft overgemaakt naar de bankrekening van [naam 2], zijnde de toenmalige partner van [naam 1]. Het staat ook vast dat de verdachte in die maand een tekening met de plattegrond van de woning van aangever aan [naam 1] heeft gegeven. De verdachte heeft aangeven dat [naam 1] kleding voor haar zou invoeren en een insluiping in de echtelijke woning zou regelen. [naam 1] heeft verklaard dat de verdachte haar heeft gevraagd of zij iemand wist die aangever zou kunnen vermoorden. Ook enkele andere gedetineerden hebben verklaard met die vraag door de verdachte benaderd te zijn.
Gelet op de haaks op elkaar staande verklaringen van de verdachte en die van [naam 1] hecht de rechtbank bij de beantwoording van de vraag aan welke van die verklaringen waarde kan worden gehecht, doorslaggevende betekenis toe aan de in het dossier opgenomen weergave van door betrokkenen gevoerde telefoongesprekken.
De rechtbank is van oordeel dat de telefoongesprekken tussen de verdachte en [naam 1] en tussen de verdachte en [naam 2] veel vragen oproepen en dat de verdachte er geenszins in is geslaagd een aannemelijk antwoord op die vragen te geven. Dit neemt niet weg dat in géén van die telefoongesprekken rechtstreeks wordt gerefereerd aan het vermeende verzoek van de verdachte aan [naam 1] om iemand in te schakelen voor het doden van aangever. Uit de telefoongesprekken blijkt evenmin onomstotelijk met welk doel de verdachte het bedrag van 750 euro heeft overgemaakt en de tekeningen van de woning heeft verstrekt.
Daar komt bij dat uit de door [naam 1] gevoerde telefoongesprekken kan worden opgemaakt dat [naam 1] er op uit was de verdachte onder valse voorwendselen geld afhandig te maken. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid op welk moment [naam 1] op dat idee is gekomen en zij met de uitvoering daarvan een begin heeft gemaakt. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat [naam 1] op onderdelen tegenstrijdig en niet consistent heeft verklaard. Daarbij springt in het oog dat de verdachte [naam 1] - volgens [naam 1] eigen verklaring – pas op 16 april 2017 zou hebben gevraagd of zij iemand wist die aangever zou kunnen vermoorden, terwijl verdachte dus al op 7 april 2017 de 750 euro naar [naam 2] had overgemaakt. Een en ander brengt mee dat grote vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de verklaringen van [naam 1]. Al met al acht de rechtbank de verklaringen van [naam 1] onvoldoende betrouwbaar om een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te dragen.
4.1.3.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.
5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2017 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
5.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. mr. G.M. Munnichs en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.R.S. van Nuss, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 31 mei 2017 te
Nieuwersluis, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, heeft gepoogd om [naam 1] en/of [naam 2] door in artikel 47, eerste
lid onder 2e, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door
een belofte en/of een gift en/of het verschaffen van inlichtingen, te bewegen
om [naam aangever] te vermoorden, bestaande
* de gift in het aan die [naam 2] overmaken van 750 euro, en/of
* de belofte in de toezegging aan die [naam 1] en/of die [naam 2] tot het betalen van (nog eens) 2.000 euro, indien er een pistool aangeschaft zou worden, en/of
* het verschaffen van inlichtingen in het (zakelijk weergegeven):
- verstrekken aan die [naam 1] en/of die [naam 2] van een plattegrond van en/of informatie over de woning van die [naam aangever] , en/of
- verstrekken aan die [naam 1] en/of die [naam 2] van een of meer foto('s) van de kinderen van die [naam aangever], en/of
- verstrekken aan die [naam 1] en/of die [naam 2] van de gegevens (het merk en/of het kenteken) van de auto van die [naam aangever].