ECLI:NL:RBROT:2020:2168

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
10/691011-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag, gijzeling en afpersing met vuurwapen in Schiedam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het beschieten van een slachtoffer met een machinegeweer na een wederrechtelijke vrijheidsberoving en een poging tot afpersing. De verdachte, geboren in de Dominicaanse Republiek en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd, heeft tijdens de zitting op 28 februari 2020 zijn onschuld bepleit. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 14 jaar, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van poging tot moord, maar van poging doodslag, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte het slachtoffer met opzet heeft beschoten, maar niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. De eerdere doodsbedreigingen werden in het licht van de poging tot afpersing gezien, wat de rechtbank leidde tot de conclusie dat de verdachte in een reflex heeft gehandeld. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen, evenals de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot afpersing. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaar en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte de aangever meerdere uren gegijzeld hadden en met de dood bedreigd hadden. De rechtbank vond het van groot belang dat er krachtig opgetreden moest worden tegen het bezit van zware vuurwapens, gezien de ernstige gevolgen voor het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij werd grotendeels toegewezen, met een schadevergoeding van € 13.475,-, inclusief materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/691011-19
Datum uitspraak: 13 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair (poging tot moord), 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1 tot en met 4
Ten aanzien van feit 1:
Standpunt van de officier van justitie en van de verdediging
De officier van justitie is van mening dat het impliciet primair ten laste gelegde feit (poging tot moord) bewezen kan worden. Zij volgt de lezing van de aangever. Die komt er op neer dat de verdachte geld van de aangever wilde en hem zou doden als er niet zou worden betaald. Om die reden heeft de verdachte de aangever voortdurend bedreigd met de dood en onder schot gehouden met een automatisch vuurwapen. Toen er niet werd betaald, heeft de verdachte aan zijn plan uitvoering gegeven en de aangever met dat wapen beschoten. Het letsel dat de aangever daar aan over hield (een schotverwonding waarbij de long werd doorboord) is volgens de forensisch arts potentieel dodelijk.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte heeft een volstrekt andere lezing van de feiten. Die komt er op neer dat het automatisch vuurwapen in de buurt van de verdachte stond. Toen de verdachte zijn tas ging pakken, pakte de aangever plotseling het wapen en loste deze een schot in de richting van de verdachte. Daarna ontstond een worsteling, waarbij zowel de aangever als de verdachte het wapen vasthielden. Tijdens die worsteling heeft de aangever zelf de trekker overgehaald en daardoor zichzelf in de borst geschoten.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij zijn eerste contact met de politie met geen woord heeft gerept over een worsteling tussen hem en de aangever, waarbij het vuurwapen zou zijn afgegaan. Sterker nog: de verdachte heeft toen gezegd dat “zijn maat” in Vlaardingen ruzie had gehad met een man. De verdachte geeft een – naar later blijkt verzonnen – signalement van die man. Deze poging om de ware toedracht te verhullen maakt de latere verklaring van de verdachte minder geloofwaardig.
Daar komt bij dat de aard van de schotverwonding die de aangever heeft opgelopen, niet goed valt te rijmen met de worsteling zoals die volgens de verdachte heeft plaatsgevonden en zoals die door de verdachte en zijn raadsman ter zitting is ‘nagespeeld’. Het wapen werd tijdens die ‘reconstructie’ vrijwel verticaal gehouden; de aangever en de verdachte zouden tijdens de worsteling en het afgaan van het wapen beiden hebben gestaan. De aangever had een inschot in de linker borst en een uitschot in de linker schouder. Dit alles wijst er op dat het schot niet recht omhoog gelost moet zijn, maar veel meer horizontaal. Daarbij is nog van belang dat uit de foto van het bewuste wapen die in het dossier is opgenomen, valt af te leiden dat de afstand tussen de trekker en de vuurmond van het wapen ongeveer 55 cm is. De rechtbank vindt het al met al niet waarschijnlijk dat de aangever zelf de trekker heeft overgehaald en aldus zelf de genoemde schotwond heeft veroorzaakt.
De lezing van de aangever vindt bovendien steun in verklaringen van zijn naasten, die in de aanloop naar de schietpartij via chat- en videoconversaties van hem hoorden dat hij met de dood bedreigd werd en dat er snel geld moest komen. De zus van de aangever zag tijdens een videogesprek zelfs dat tussen de aangever en de lens een vuurwapen heen en weer werd gezwaaid. Dit maakt aannemelijk dat de verdachte het vuurwapen vast had en uiteindelijk op de aangever heeft geschoten.
Een vraag die nog beantwoord moet worden, is of de verdachte – zoals ten laste is gelegd – ‘na kalm beraad en rustig overleg’ op de aangever heeft geschoten. De vaak herhaalde doodsbedreigingen in de richting van de aangever zouden kunnen wijzen op een vooropgezet plan om hem te doden. Naar het oordeel van de rechtbank moeten die bedreigingen echter meer worden gezien in het licht van de onder 3 ten laste gelegde poging tot afpersing. De bedreigingen hadden tot doel om de aangever en zijn naasten er toe te bewegen snel over de brug te komen met het geëiste geldbedrag. Gelet op de verklaring van de aangever, die zegt dat hij opstond en daarna door de verdachte werd beschoten, lijkt het er op dat de verdachte daarbij in een reflex heeft gehandeld. Dat de verdachte daarna – met hulp van de medeverdachte – de aangever naar een auto heeft gesleept en naar een ziekenhuis heeft gebracht, valt ook niet goed te rijmen met een vooropgezet plan om de aangever te doden.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte ten minste één schot met een automatisch vuurwapen heeft gelost in de richting van de aangever. Dit levert een poging tot doodslag op. De rechtbank vindt niet bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en ook niet dat hij het feit samen met een ander heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak met betrekking tot de vrijheidsberoving, omdat niet is gebleken dat de deur van de kamer waarin de aangever zich bevond, was afgesloten.
Oordeel van de rechtbank
De aangever heeft verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in de woning van de medeverdachte [naam medeverdachte] vrijwel voortdurend met de dood werd bedreigd en met een automatisch vuurwapen onder schot werd gehouden. Die verklaring wordt ondersteund door verklaringen van naasten van de aangever, die hem telefonisch hebben gesproken tijdens zijn verblijf in die woning. De zus van de aangever zag (in het bijzijn van een verbalisant) tijdens een videogesprek met de aangever zelfs dat tussen de aangever en de camera een groot vuurwapen heen en weer werd gezwaaid, waarbij een stem was te horen die alleen van de medeverdachte kan zijn geweest en die zei: “Mevrouw u ziet dit toch” en "zo serieus zijn we, dit gaat er gebeuren. Over 9 minuten is hij dood”. De (ex)partner van de aangever zag later tijdens een videogesprek dat de aangever huilde. Ze hoorde hem zeggen: “Vrouwtje ik ga afscheid nemen. Zorg goed voor onze kinderen. Als ik er niet meer ben, dan ben ik altijd bij jullie”. Daarna hoorde ze de verdachte zeggen: “Dit is [bijnaam verdachte] . Ik moet geld hebben anders ga ik hem afmaken.”
Naar het oordeel van de rechtbank is het gezien deze bedreigingen voldoende duidelijk dat het door toedoen van de verdachte en de medeverdachte voor de aangever onmogelijk was om de woning te verlaten.
Gelet op het bovenstaande is er voldoende bewijs voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving, met de volgende kanttekening:
De aangever heeft verklaard dat hij door de medeverdachte met tiewraps is vastgebonden en met een tang in zijn vinger(s) is geknepen. De verklaringen die hij hierover heeft afgelegd zijn echter wisselend en er is op deze punten onvoldoende ondersteunend bewijs. In zoverre zal de rechtbank vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigd bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat ook voor dit feit geldt dat niet kan worden bewezen dat de aangever is vastgebonden en met een tang in de vingers is geknepen.
Ten aanzien van feit 4
Het onder 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (poging doodslag), 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij op 25 januari 2019 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een automatisch vuurwapen eenkogel heeft afgevuurd op, althans in de richting van, die [naam slachtoffer 1] , waardoor die [naam slachtoffer 1] in de borst is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 25 januari 2019 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten [naam slachtoffer 2] (de moeder van die [naam slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 3] (de zus van die [naam slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 4] (de partner van die [naam slachtoffer 1] ), te dwingen iets te doen, te weten het betalen van 18.000 euro, althans een groot geldbedrag, aan verdachte en zijn mededader, immers hebben verdachte en zijn mededader:
- die [naam slachtoffer 1] tegen zijn wil opgesloten en vastgehouden in een
woning aan de [plaats delict] en
- telefonisch en via Facetime/video-bellen tegen die [naam slachtoffer 2] en
[naam slachtoffer 3] en die [naam slachtoffer 4] gezegd dat die [naam slachtoffer 1] zou worden
doodgeschoten/doodgemaakt als er niet zou worden betaald en daarbij een
vuurwapen getoond en
- die [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] en die [naam slachtoffer 4] de indruk gegeven dat hij,
verdachte, en zijn mededader die [naam slachtoffer 1] geweld zouden aandoen
als er niet zou worden betaald;
3.
hij op 25 januari 2019 te Schiedam tezamen en in vereniging met eenander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] (de moeder van die [naam slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 3] (de zus van die [naam slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 4] (de partner van die [naam slachtoffer 1] ), te dwingen tot de afgifte van 18.000 euro, althans een groot geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] ,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader:
- een vuurwapen heeft getoond aan en gericht op die [naam slachtoffer 1] en- die [naam slachtoffer 1] krachtig en/of gewelddadig heeft vastgepakt en op een
stoel gezet en
- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij zou worden doodgeschoten en in
stukken zou worden gesneden en
- telefonisch en via Facetime/video-bellen tegen die [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3]
en die [naam slachtoffer 4] heeft gezegd dat die [naam slachtoffer 1] zou worden
doodgeschoten/doodgemaakt als er niet zou worden betaald en daarbij een
vuurwapen heeft getoond en
- die [naam slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 25 januari 2019 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 en 3 van de
Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk/type Cz Vz 58, kaliber 7.62 x 39 mm,
terwijl dat vuurwapen zodanig is vervaardigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is en veertien voor dat wapen geschikte kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
poging tot doodslag;
Feit 2:
medeplegen van gijzeling;
Feit 3:
medeplegen van poging tot afpersing;
Feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Na een mislukte drugsdeal wilde de verdachte een fors geldbedrag van de aangever en/of zijn familie ontvangen. Hiertoe hebben de verdachte en zijn medeverdachte de aangever enige uren gegijzeld, herhaaldelijk met de dood bedreigd en onder schot gehouden met een machinegeweer, een zogeheten AK.
Uiteindelijk heeft de verdachte de aangever met het machinegeweer beschoten. Het is een wonder dat de aangever dit heeft overleefd. Een kogel van het kaliber 7.62 x 39 mm heeft hem letterlijk doorboord, met ernstige schade aan de long tot gevolg. Uit de verklaring van de aangever en uit verklaringen van naasten die hem tijdens de gijzeling telefonisch in een (video)gesprek hebben gesproken, blijkt dat de aangever doodsangsten heeft uitgestaan. Ook zijn familie was ernstig geschokt door de zeer serieuze bedreigingen.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij tot en met de zitting heeft geprobeerd om zijn betrokkenheid bij deze schokkende feiten te verhullen. Bij zijn eerste contact met de politie deed hij alsof een door hem verzonnen derde de aangever had beschoten. Later kwam hij met een onaannemelijk verhaal over een worsteling, waarbij de aangever zelf het bijna dodelijke schot had gelost. Dat de verdachte uiteindelijk met het gewonde slachtoffer naar een ziekenhuis is gereden, maakt zijn handelen niet minder kwalijk.
Tegen het bezit van zware vuurwapens als het onderhavige moet, vanwege de dreiging die er van uit gaat, krachtig worden opgetreden. Dat het bezit van zo’n wapen gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan, is in deze zaak wel duidelijk geworden, met zeer ernstige gevolgen voor het slachtoffer.
Al met al is een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gekeken naar het strafblad van de verdachte van 7 februari 2020 waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, naar het rapport van Het Leger des Heils van 29 oktober 2019 en naar de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Omdat de rechtbank wat feit 1 betreft een poging doodslag in plaats van een poging tot moord bewezen acht, valt de straf lager uit dan de straf die de officier van justitie heeft geëist.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij [naam benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.384,- aan materiële schade en een vergoeding van € 12.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade dient volledig te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair dient de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair dient de vordering tot vergoeding van de jas te worden afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast is de gevorderde vergoeding van immateriële schade te hoog.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Aan de benadeelde partij is door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade toegebracht. De gevorderde schadevergoeding die betrekking heeft op het eigen risico van € 385,- en de ziekenhuisvergoeding van € 510,- komen de rechtbank niet bovenmatig of ongegrond voor en zullen worden toegewezen.
De omvang van de schade aan de kleding (jas ‘Parajumpers’) zal de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid begroten op een bedrag van € 80,-, aangezien de rechtbank het aannemelijk acht dat de jas door bloedvervuiling is beschadigd, maar bewijsstukken (zoals een aankoopbon) ter onderbouwing van deze post ontbreken.
Dit betekent dat een bedrag van € 975,- aan materiële schade zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal in de vordering met betrekking tot de materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken (ernst van de) feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 12.500,-.
Hoofdelijk
De verdachte heeft de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten samen met een mededader gepleegd. De medeverdachte is bij vonnis van heden veroordeeld in de immateriële schade tot een bedrag van € 5000,-. In zoverre zijn de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij € 5.000,- betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Voor de rest van de immateriële schade (€ 7.500,-) is de verdachte alleen aansprakelijk.
Rente en proceskosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 januari 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 13.475,-, bestaande uit € 975,- aan materiële schade en € 12.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 282a, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 12.500,- (zegge: twaalfduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Een deel van dit bedrag
(€ 5.000,-, zegge: vijfduizend euro) is de verdachte hoofdelijk met zijn mededader [naam medeverdachte] verschuldigd, op die wijze dat – wanneer de één betaalt – de ander zal zijn bevrijd van betaling;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 975,- (zegge: negenhonderdvijfenzeventig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 13.475,-(hoofdsom,
zegge: dertienduizendvierhonderdvijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
te vervangen door maximaal 102 dagen gijzeling.De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling van een bedrag van € 5.000,- door zijn mededader [naam medeverdachte] , tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Spanner, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2020.
Bijlage I
Tekstgewijzigdetenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Schiedam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
en met voorbedachten radeeen persoon
genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal, met een (automatisch) vuurwapen een of meer
kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting van, die [naam slachtoffer 1] ,
waardoor die [naam slachtoffer 1] in de borst, althans het bovenlichaam, is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Schiedam
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
aan een persoon, (te weten [naam slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel (te weten bloedingen en/of een scheur van de long en/of meerdere
ribbreuken met verplaatsing van de ribstukken), heeft toegebracht, door
opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een (automatisch) vuurwapen een of
meer kogel(s) af te vuren op, althans in de richting van, die [naam slachtoffer 1] ,
waardoor die [naam slachtoffer 1] in de borst, althans het bovenlichaam, is geraakt;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal, met een (automatisch) vuurwapen een of meer
kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting van, die [naam slachtoffer 1] ,
waardoor die [naam slachtoffer 1] in de borst, althans het bovenlichaam, is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
al dan niet met het oogmerk een ander, te weten [naam slachtoffer 2] (de moeder van
die [naam slachtoffer 1] ) en/of [naam slachtoffer 3] (de zus van die [naam slachtoffer 1] )
en/of [naam slachtoffer 4] (de partner van die [naam slachtoffer 1] ),
te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten het betalen van 18.000 euro,
althans een (groot) geldbedrag, aan verdachte en/of zijn mededader(s),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [naam slachtoffer 1] tegen zijn wil opgesloten en/of vastgehouden in een
woning aan de [plaats delict] en/of
- de handen en/of voeten van die [naam slachtoffer 1] vastgebonden en/of
- ( telefonisch en/of via Facetime/video-bellen) tegen die [naam slachtoffer 2] en/of
[naam slachtoffer 3] en/of die [naam slachtoffer 4] gezegd dat die [naam slachtoffer 1] zou worden
doodgeschoten/doodgemaakt als er niet zou worden betaald en/of (daarbij) een
(op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) getoond en/of
- die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of die [naam slachtoffer 4] de indruk gegeven dat hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) die [naam slachtoffer 1] geweld zou(den) aandoen
als er niet zou worden betaald;
3.
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] (de moeder van die [naam slachtoffer 1] ) en/of
[naam slachtoffer 3] (de zus van die [naam slachtoffer 1] ) en/of [naam slachtoffer 4] (de partner van
die [naam slachtoffer 1] ),
te dwingen tot de afgifte van 18.000 euro, althans een (groot) geldbedrag, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1]
en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen heeft getoond aan en/of gericht op die [naam slachtoffer 1] en/of
- die [naam slachtoffer 1] krachtig en/of gewelddadig heeft vastgepakt en/of op een
stoel gezet en/of
- tegen die [naam slachtoffer 1] gezegd dat hij zou worden doodgeschoten en/of in
stukken zouden worden gesneden en/of
- een tang om de duim van die [naam slachtoffer 1] heeft gezet en/of
- ( telefonisch en/of via Facetime/video-bellen) tegen die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3]
en/of die [naam slachtoffer 4] heeft gezegd dat die [naam slachtoffer 1] zou worden
doodgeschoten/doodgemaakt als er niet zou worden betaald en/of (daarbij) een
(op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft getoond en/of
- die [naam slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- de handen en/of voeten van die [naam slachtoffer 1] heeft vastgebonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Schiedam
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 en/of 3 van de
Wet Wapens en Munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt
om automatisch te vuren, van het merk/type Cz Vz 58, kaliber 7.62 x 39 mm,
terwijl dat vuurwapen zodanig is vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet
of minder zichtbaar is en/of
veertien, althans één of meer, (voor dat wapen geschikte) kogelpatronen
voorhanden heeft gehad;