ECLI:NL:RBROT:2020:2167

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
C/10/589792 / JE RK 20-142
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over drie minderjarigen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen in een onveilige en verwaarlozende opvoedsituatie zijn opgegroeid en dat de vader, ondanks zijn goede bedoelingen, niet in staat is om de zorg en opvoeding te bieden die de kinderen nodig hebben. De rechtbank heeft de persoonlijke problematiek van de vader en de ernstige beperkingen van de kinderen in overweging genomen. De kinderen verblijven al geruime tijd bij pleegouders en hebben behoefte aan duidelijkheid over hun toekomst. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om het gezag van de vader te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/589792 / JE RK 20-142
datum uitspraak: 27 februari 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2002 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2004 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2006 te [geboorteplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,
Familie [naam pleegouders], hierna te noemen de pleegouders, wonende te [woonplaats pleegouders] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 15 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 17 januari 2020.
Op 27 februari 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader,
- de pleegmoeder,
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [naam vertegenwoordiger] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
De minderjarigen [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] zijn in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de vader.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 november 2017 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] uitgesproken.
Sinds 6 november 2017 verblijven [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] met een machtiging van de kinderrechter in het huidige, perspectiefbiedende pleeggezin.
Deze maatregelen duren nog steeds voort.
De GI heeft zich bij brief van 19 december 2019 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de vader te beëindigen en de GI tot voogd over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te benoemen.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De ondertoezichtstelling is niet meer de geëigende maatregel. [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verblijven sinds 2017 bij de pleegouders. De kinderen zijn beschadigd en hebben extra zorg nodig, die de pleegouders hen kunnen bieden. Een plaatsing bij de vader is niet haalbaar en het perspectief van de kinderen ligt bij de pleegouders. De Raad heeft benadrukt dat de vader altijd de vader van de kinderen zal blijven.

De standpunten van de belanghebbenden

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad.
De pleegmoeder heeft ter zitting aangegeven dat zij het eens is met het verzoek. Zij is blij met de positieve samenwerking met de vader. De pleegmoeder vindt de vader dapper en zij is trots op hem, omdat hij het belang van de kinderen voorop zet.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken. De kinderen hebben een belaste voorgeschiedenis. Zij zijn opgegroeid in een inadequate en verwaarlozende opvoedsituatie, hebben ernstige beperkingen en hebben last van traumaproblematiek. Dit uit zich bij [voornaam minderjarige 3] in de vorm van onrust en zelfbepalend gedrag. [voornaam minderjarige 2] heeft externe sturing en begrenzing nodig in haar gedrag. Bij [voornaam minderjarige 1] zijn er zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Zij heeft een negatief zelfbeeld en heeft last van paniekaanvallen. De combinatie van het belaste verleden van de kinderen en hun kindeigen problematiek maakt dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] een vergrote behoefte hebben aan structuur en voorspelbaarheid.
Sinds het overlijden van hun moeder oefent de vader het eenhoofdig gezag uit over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . De vader kampt echter met persoonlijke problematiek, heeft een beperkt inzicht in de ontwikkeling van de kinderen en onvoldoende opvoedcapaciteiten, waardoor hij niet in staat is gebleken om voldoende aan te sluiten bij de specifieke behoeften van de kinderen. Hoewel de vader een liefdevolle vader is met goede bedoelingen – hij heeft immers zelf hulp gezocht na het overlijden van de moeder – acht de rechtbank hem niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op zich te nemen. Het perspectief van de kinderen ligt daarom naar het oordeel van de rechtbank niet langer bij de vader.
De kinderen wonen al geruime tijd in het pleeggezin van hun oom en tante en hebben behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief. In het pleeggezin ontvangen [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] de begeleiding en ondersteuning die zij wegens hun problematiek nodig hebben. Zij hebben baat bij de nabijheid en structuur die de pleegouders hen bieden. De rechtbank is van oordeel dat de voor de kinderen aanvaardbare termijn om in onduidelijkheid te verkeren over hun perspectief, is verstreken. De rechtbank is van oordeel dat de kinderen gebaat zijn bij de duidelijkheid die de beëindiging van het gezag van de vader hen biedt.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader toewijzen.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de vader altijd de vader van de kinderen zal blijven. In dat opzicht acht de rechtbank het dan ook positief dat de pleegouders de vader betrekken bij de ontwikkeling van zijn kinderen en dat zij nauw contact met hem onderhouden.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De Raad heeft voorgesteld de GI te belasten met de voogdij. Gelet op de ernstige problematiek van de kinderen en het feit dat zij bij familie van de vader wonen, acht de rechtbank het (vooralsnog) van belang dat een neutrale derde hun belangen behartigt en beslissingen over hen neemt. De pleegouders en de vader hebben een goede relatie met elkaar en voorkomen dient te worden dat deze beschadigd raakt. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op zich te nemen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de GI belast moet worden met de voogdij.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 van het BW worden de ouders van wie het gezag is beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan haar opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van de minderjarigen.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ;
benoemt tot voogd over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
veroordeelt de vader aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te doen;
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2020 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 maart 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.