ECLI:NL:RBROT:2020:2129

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4597
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woonkostentoeslag en huur parkeerkosten in bestuursrechtelijke context

Op 10 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Nieuwstraten, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. M.R. Keyser. De zaak betreft de woonkostentoeslag die eiser had aangevraagd voor de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019. Eiser ontving aanvankelijk een toeslag van € 427,82 per maand, welke later werd verhoogd naar € 459,66 voor de maanden november 2018 tot en met april 2019. Eiser stelde dat zijn parkeerkosten niet waren meegenomen in de berekening van de toeslag, ondanks zijn medische omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de huur van een parkeerplaats niet onder de rekenhuur vallen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van de beleidsregels af te wijken. Eiser had ook geen recht op verhoging van de toeslag voor september en oktober 2018, omdat zijn inkomen boven de bijstandsnorm lag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. M.R. Keyser.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder - voor zover van belang - eiser woonkostentoeslag (toeslag) toegekend voor de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019 van € 427,82 per maand in de vorm van een gift.
Bij besluit van 26 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder - voor zover van belang - het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en de toeslag verhoogd naar € 459,66 per maand voor de maanden november 2018 tot en met april 2019.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 28 januari 2020 gevoegd behandeld met de beroepszaak van eiser met zaaknummer ROT 19/4600 en vervolgens gesplitst voor het doen van uitspraak. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert als beroepsgrond aan dat verweerder ten onrechte zijn parkeerkosten (de huur van een parkeerplaats in het door hem bewoonde appartementencomplex) niet heeft meegenomen bij de berekening van de hoogte van de toeslag. Verweerder had dat moeten doen gelet op zijn medische omstandigheden. Ook is er sprake van bijzondere omstandigheden om af te wijken van de beleidsregels. Verweerder heeft nagelaten hem te wijzen op de mogelijkheid van een overbrugginsuitkering toen hij zich meldde voor algemene bijstand. Deze beroepsgrond faalt.
1.1.
Woonkostentoeslag is, aldus verweerder, een vorm van bijzondere bijstand die kan worden toegekend als de aanvrager zijn woonlasten niet kan betalen. Bij eigenaar-bewoners, zoals in eisers geval, wordt aangesloten bij de bedragen en grenzen van de huurtoeslagen zodat huiseigenaren en huurders dezelfde woonlasten hebben indien zij bijstand ontvangen. Voor de bepaling van de huurtoeslag vallen de kosten van de huur van een parkeerplaats niet onder de categorieën kosten die de Belastingdienst gebruikt voor het bepalen van de rekenhuur, daarom worden deze kosten niet meegeteld bij de berekening. Dat er sprake is van een medische noodzaak voor de parkeerkosten, is geen reden om af te wijken van de gehanteerde berekening. Overigens staat in dit geval de medische noodzaak ook niet vast, want de invalidenparkeerkaart waarop eiser dat baseert zegt hooguit iets over de noodzaak in de directe omgeving van het complex te kunnen parkeren, maar daaruit volgt niet als vanzelf dat alleen een parkeerplaats in het complex voldoende aan eisers beperkingen tegemoetkomt. Verder vormt het feit dat hij niet door verweerder gewezen is op de mogelijkheid van een overbruggingsuitkering ook geen bijzondere omstandigheid waarom van de beleidsregels zou moeten worden afgeweken.
2. Eiser voert als beroepsgrond aan dat verweerder ten onrechte de verhoging van de woonkostentoeslag niet over de maanden september en oktober 2018 heeft toegekend. Deze beroepsgrond faalt.
2.1.
Volgens verweerder had eiser geen recht op toeslag in die maanden omdat hij een inkomen had boven de bijstandsnorm. De rechtbank ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen en verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van eisers beroep in de zaak ROT 19/4600 van eveneens 10 maart 2020.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 10 maart 2020.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.