ECLI:NL:RBROT:2020:2118

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
10/731007-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne door slikken van bolletjes met veroordeling tot gevangenisstraf

Op 25 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Suriname, die op dat moment preventief gedetineerd was. De zaak betrof de invoer van cocaïne door middel van het slikken van bolletjes. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de invoer van amfetamine, maar bewezenverklaring van de invoer van 1055 gram cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd en sprak haar vrij van de amfetamine. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar gezondheidsproblemen en schuldenlast. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en medewerking aan schuldhulpverlening. De rechtbank besloot ook tot teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 540,00 aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/731007-19
Datum uitspraak: 25 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] (Suriname) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting voor vrouwen Nieuwersluis te Nieuwersluis,
raadsvrouw mr. C.H. Pentinga, advocaat te Amsterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 februari 2020.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het opzettelijk invoeren in Nederland van 11,7 gram amfetamine;
  • bewezenverklaring van het opzettelijk invoeren in Nederland van 1055 gram cocaïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de door de reclassering in het rapport van 24 februari 2020 geadviseerde voorwaarden.

Waardering van het bewijs

Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het opzettelijk invoeren in Nederland van een hoeveelheid van 11,7 gram amfetamine niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 14 november 2019 in Nederland,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft, gebracht 1055 gram van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet

gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft zich als bolletjesslikker schuldig gemaakt aan het invoeren van een niet onaanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Bovendien gaat de handel in cocaïne veelal gepaard met zware criminaliteit in zowel binnen- als buitenland, nog los van de misdrijven die gebruikers plegen om te kunnen voorzien in hun verslaving. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 februari 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte beschikt over een afgeronde VMBO3-opleiding. Een (vervolg)opleiding op niveau 4 heeft zij wegens gezondheidsklachten niet afgerond; sinds het afbreken van die opleiding heeft zij nauwelijks een dagbesteding. De verdachte heeft de beschikking over een eigen woonruimte en is voor haar levensonderhoud afhankelijk van studiefinanciering. Er is sprake van een aanzienlijke schuldenlast, waarvoor nog geen oplossing is gevonden.
De verdachte kampt met ernstige gezondheidsklachten, waardoor zij zich ook moe en depressief voelt. Sinds twee jaar gebruikt de verdachte regelmatig en soms zeer frequent een behoorlijke hoeveelheid lachgas, welk gebruik tot een zenuwbeschadiging in haar been heeft geleid. De verdachte sluit zelf niet uit dat het rare gevoel dat zij in haar hoofd ervaart daar ook mee te maken heeft.
Haar (justitiële) problemen lijken te zijn voortgekomen uit haar vermijdende houding, haar gebrek aan copingvaardigheden en haar zwakke identiteit, waardoor zij makkelijk is te beïnvloeden. De kans op recidive wordt als gemiddeld ingeschat.
Begeleiding van ulp en ondersteuning van bbuitenaf is dan ook geïndiceerd. Naast praktische hulp, gericht op het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding en schuldhulpverlening, dient er ook psychische hulp te komen. De verdachte zegt hiervoor gemotiveerd te zijn. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een meldplicht bij de reclassering, verplichte medewerking aan diagnostiek en een eventueel daaruit voortkomende ambulante behandeling en verplichte medewerking aan schuldhulpverlening als bijzondere voorwaarden op te leggen.

Straf

Gezien de ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Met een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het ondergane voorarrest zoals door de verdediging is bepleit kan, gelet op de ernst van het feit, naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan.
Wel zal de rechtbank een aanzienlijk lager onvoorwaardelijk strafdeel opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Dit met name om de verdachte, die er terechtzitting blijk van heeft gegeven daarvoor open te staan, op een afzienbare termijn de gelegenheid te bieden om samen met de reclassering haar persoonlijke omstandigheden te verbeteren en haar leven daarmee een positieve wending te geven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal, zoals dat ook is gevorderd door de officier van justitie, een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 4 (vier) maandenniet uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek en een eventueel daaruit voortkomende ambulante behandeling bij De Waag Amsterdam of een soortgelijke forensische instelling, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal haar medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van € 540,00;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. L. Daum en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 14 november 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft, gebracht, althans
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(ongeveer) 1055 gram, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal
bevattende cocaïne,
en/of
11,7 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde cocaïne en/of amfetamine,(telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;