ECLI:NL:RBROT:2020:2116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
10/691089-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

Op 25 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Albanië, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en amfetamine, alsook van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het aanwezig hebben van heroïne, maar eiste wel een gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van amfetamine en een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat het opzettelijk aanwezig hebben van de heroïne niet wettig en overtuigend was bewezen, waardoor de verdachte hiervan werd vrijgesproken. De amfetamine was aangetroffen in de woning van de verdachte, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid ervan, gezien hij de woning deelde met anderen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wat wettig en overtuigend was bewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van een vuurwapen, gezien de risico's die dit met zich meebrengt voor de samenleving. De verdachte had geen strafblad in Nederland en de rechtbank hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en werd het in beslag genomen vuurwapen en de munitie onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/691089-19
Datum uitspraak: 25 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] , voorheen genaamd [voormalig naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] (Albanië) op [geboortedatum verdachte] ,
wonende op het adres [adres verdachte] (Albanië),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rijnmond, locatie De Schie,
raadsman mr. P.H. van Akenborgh, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 februari 2020.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Blanken heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde (opzettelijk) aanwezig hebben van 2030,7 gram heroïne;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 271,7 gram amfetamine;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest;
  • onttrekking aan het verkeer van een vuurwapen, Walther PPQ en 15 stuks munitie.

Waardering van het bewijs

Feit 1:

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het opzettelijk aanwezig hebben van de ten laste gelegde hoeveelheid heroïne niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Standpunt Officier van Justitie
De amfetamine werd tijdens de doorzoeking van de woning, waar de verdachte op dat moment en ook de drie daaraan voorafgaande dagen verbleef, open en bloot aangetroffen in een open kast in de keuken, tussen levensmiddelen. In de woning bevonden zich ook goederen die onmiskenbaar verband houden met verdovende middelen. Gelet op die combinatie van factoren kan het niet anders dan dat de verdachte wist dat zich in de woning amfetamine bevond en daarmee ook opzet heeft gehad op het aanwezig hebben daarvan.
Beoordeling
Niet is bewezen dat het (niet anders kan zijn dan dat) de verdachte wist van de aanwezigheid van amfetamine in het keukenkastje en/of dat hem daarvan enig verwijt kan worden gemaakt. De omstandigheid dat hij sinds enkele dagen in de woning verbleef is daarvoor in dit geval onvoldoende, nu hij die woning deelde met anderen. De rechtbank merkt in dit verband op dat weliswaar gerelateerd is door de politie dat de amfetamine is aangetroffen in een onafgesloten keukenkast, maar bij gebrek aan nadere informatie daaromtrent – een gedetailleerde omschrijving of foto’s ontbreken – volgt uit dit gegeven niet dat de verdachte de aanwezigheid van die amfetamine verweten kan worden. Evenmin is gerelateerd hoe en waar in de woning de goederen zijn aangetroffen die door de politie in verband worden gebracht met de verwerking van drugs, dus kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte daar enige wetenschap van moet hebben gehad. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde feiten.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de verdachte – al of niet tezamen en in vereniging met anderen – amfetamine (opzettelijk) voorhanden heeft gehad, zodat hij van het aangaande die amfetamine impliciet primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Feit 2:
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 20 november 2019
te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm
van een pistool, van het merk Walther, type PPQ, kaliber 9mm
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
III, te weten 15 kogel patronen, kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een woning een doorgeladen vuurwapen aanwezig gehad met daarbij voor het vuurwapen geschikte munitie.
Vuurwapens leveren in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Het afvuren van een vuurwapen heeft dikwijls ernstig lichamelijk letsel of de dood tot gevolg. Alleen al het tonen van een vuurwapen leidt tot grote angst van degenen die ermee geconfronteerd worden, en voedt daardoor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het bezit van een gebruiksklaar wapen en bijbehorende munitie is dan ook onaanvaardbaar en dient zwaar bestraft te worden.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.

Straf

Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De verdediging heeft primair verzocht aan de verdachte een geldboete op te leggen en subsidiair aan de verdachte een straf op te leggen gelijk aan het ondergane voorarrest.
De rechtbank volgt daarin de raadsman niet, omdat met een straf als de verdediging voor ogen staat niet kan worden volstaan.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij overweegt de rechtbank uitdrukkelijk dat de richtlijnen die voor het bezit van vuurwapens genoemd zijn in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) naar algemeen gevoelen niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd waarbij, zeker ook in de regio Rotterdam en omstreken, het vuurwapenbezit en -gebruik uit de hand loopt en daar krachtiger tegen opgetreden dient te worden. De rechtbank legt daarom een hogere straf op dan uit de oriëntatiepunten voortvloeit.
Wel legt de rechtbank aan de verdachte een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder 1 ten laste gelegde.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen vuurwapen, het magazijn en de munitie te onttrekken aan het verkeer.
Beoordeling
Het in beslag genomen vuurwapen, alsmede het magazijn en de munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. vuurwapen, merk Walther PPQ,
1. patroonmagazijn,
15 stuks munitie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. L. Daum en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 november 2019
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in de woning/het pand [adres]
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 2030,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, on/of
ongeveer 271,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine,
zijnde heroïne en/of amfetamine (oen) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 20 november 2019
te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm
van een pistool, van het merk Walther, type PPQ, kaliber 9mm
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
III, te weten 15 kogel patronen, kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad;