ECLI:NL:RBROT:2020:2003

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5060
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor stofferingskosten zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser] en [eiseres], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eisers hadden een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor stofferingskosten, specifiek voor de kosten van een nieuwe vinyl vloerbedekking ter waarde van € 630,-. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat er volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden waren die de aanvraag rechtvaardigden. Eisers beschikten sinds 2008 over een AOW-uitkering en hadden in het verleden een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ontvangen, maar deze was per 26 maart 2016 ingetrokken. Tijdens de zitting op 18 februari 2020 werd door eisers gesteld dat zij geen reserveringsruimte hadden, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende hadden onderbouwd waarom zij geen aanspraak konden maken op een AIO-aanvulling of andere vormen van ondersteuning. De rechtbank concludeerde dat de kosten voor de vloerbedekking niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden en dat eisers in staat waren om voor de kosten te reserveren uit hun inkomen. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser], eiser, en
[eiseres], eiseres, te [woonplaats] , hierna: eisers,
gemachtigde: mr. A. el Idrissi,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. D.J.J. Straver.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand voor stofferingskosten afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en E. el Idrissi, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eisers van 4 februari 2019 gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde kosten, € 630,- voor een nieuwe vinyl vloerbedekking, zich voordoen en dat deze in het geval van eisers noodzakelijk zijn. Eisers komen echter niet in aanmerking voor bijzondere bijstand omdat de gevraagde kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Eiser beschikt sinds 2008 over een uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). Eisers worden volgens verweerder geacht hiervan te kunnen sparen voor de normale kosten van het bestaan zoals een vloerbedekking.
2. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de stofferingskosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
3.1.
Het gaat hier om incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
3.2.
Niet in geschil dat eiser sinds 2008 een onvolledig pensioen heeft op grond van de AOW. Eiseres ontving vanaf 19 februari 2010 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Nadat eiser en eiseres op 19 juni 2013 zijn getrouwd, is de Pw-uitkering van eiseres beëindigd en hebben eisers een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ontvangen. Ter zitting hebben eisers verklaard dat deze AIO-aanvulling per 26 maart 2016 is ingetrokken en dat zij vervolgens geen nieuwe AIO-aanvulling meer hebben aangevraagd.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan aan eisers bijzondere bijstand voor stofferingskosten diende te worden verleend. Eisers stellen weliswaar dat zij geen reserveringsruimte hebben, maar zij hebben niet nader onderbouwd waarom zij slechts een onvolledige AOW-uitkering ontvangen en dat zij geen aanspraak meer kunnen maken op een AIO-aanvulling of anderszins over reserveringsruimte kunnen beschikken. De stelling dat zij vanwege andere noodzakelijke kosten (gemeentelijke heffingen, belastingen, medicijnen en een kunstgebit voor eiseres) niet hebben kunnen reserveren, hebben zij onvoldoende onderbouwd, waarbij de rechtbank opmerkt dat de in beroep overgelegde nota voor een kunstgebit voor eiseres van 25 oktober 2019 van acht maanden na de aanvraag is. Eisers hebben verder ook niet aannemelijk gemaakt dat gespreide betaling achteraf niet tot de mogelijkheden behoort.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 maart 2020.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.