ECLI:NL:RBROT:2020:1981

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
10/711029-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Veroordeling poging tot afpersing met vrijspraak van straatroof en bezit MDMA wegens gebrek aan bewijs.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2004, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot afpersing, straatroof en bezit van MDMA. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de straatroof en het bezit van MDMA, omdat er onvoldoende bewijs was om deze feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De rechtbank oordeelde dat de indicatieve test van de politie niet voldeed aan de eisen voor wettig bewijs, aangezien er geen nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) was verricht naar de in beslag genomen pillen.

De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing. Dit gebeurde op 4 november 2019, toen de verdachte samen met anderen een slachtoffer bedreigde en dwong tot afgifte van geld. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot 60 dagen jeugddetentie, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, en een leerstraf van 20 uur. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de jeugdreclassering en deelname aan een zinvolle dagbesteding.

De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat de verdachte zich gedurende de proeftijd aan de opgelegde voorwaarden moet houden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/711029-19
Datum uitspraak: 3 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman: mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 18 februari 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een leerstraf voor de duur van 20 uur, te weten Tools4U Regulier, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte geen ervaring heeft met enig drugsgebruik. Hij ging ervan uit dat de pillen die hij in zijn bezit had XTC-pillen waren, omdat dit de enige drug is waarvan hij weet dat deze in pilvorm bestaat. De verdachte was hiervan echter niet geheel zeker. Door de politie is enkel een indicatieve test uitgevoerd. Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is geen nader onderzoek verricht naar de in beslag genomen pillen. Nu dit onderzoek niet is verricht en ook de verdachte zelf niet zeker weet of het XTC-pillen met MDMA betrof, ontbreekt het aan wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde te komen.
4.2.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte opzettelijk XTC aanwezig heeft gehad, omdat een rapport waaruit blijkt dat het NFI na onderzoek heeft vastgesteld dat de bij de verdachte aangetroffen pillen MDMA bevatten, ontbreekt. De positieve test van de politie van 22 november 2019 vormt slechts een indicatie van de aanwezigheid van MDMA en is onvoldoende wettig bewijs dat de pillen daadwerkelijk deze stof bevatten. Evenmin is voldoende wettig bewijs daarvoor de enkele verklaring van de verdachte dat hij XTC-pillen bij zich had.
Daarom zal de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.2.4.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt ook daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 04 november 2019 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, op of nabij de openbare weg het Campusplein, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het voornemen om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld (een barki) dat aan deze [naam slachtoffer 1] toebehoorde,
- die [naam slachtoffer 1] heeft toegevoegd: “als je volgende week maandag geen barki bij je hebt…” en “Als je het niet bij je hebt ga je bloot zwemmen in de sloot” en “Zij zijn er volgende week maandag, als je het niet aan hen geeft, dan ga je gedipt worden” en “Niet tegen mama, papa en de politie zeggen”, en
- de schooltas van die [naam slachtoffer 1] heeft doorzocht en
- een portemonnaie van die [naam slachtoffer 1] uit diens tas heeft gehaald
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op 15-jarige leeftijd samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hierbij zijn ernstige bedreigingen geuit en is de tas van het slachtoffer doorzocht. Het is algemeen bekend dat dit soort delicten een enorme impact op het slachtoffer hebben en inbreuk maken op de persoonlijke integriteit van slachtoffers. Daarnaast versterken dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 februari 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Het algemeen recidiverisico is hoog, maar het dynamisch risicoprofiel is laag. Er zijn enerzijds veel beschermende factoren, maar anderzijds is de verdachte wel meerdere keren met de politie in aanraking gekomen in het bijzijn van zijn vrienden. Daarmee lijken de risicofactoren voor te komen binnen de domeinen ‘relaties’ en ‘vrije tijd’. Deze risico’s lijken te worden veroorzaakt door een tekort aan vaardigheden. De verdachte overziet situaties niet en heeft de neiging om het groepsbelang boven zijn eigen belang te zetten. Daarnaast heeft hij de neiging om grenzen op te zoeken. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke werkstraf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: de verdachte gaat volgens rooster naar school, de verdachte houdt zich aan de afspraken met zijn moeder en de jeugdreclassering en aan een meldplicht. Daarnaast wordt geadviseerd aan de verdachte de leerstraf Tools4U op te leggen.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna te noemen de jeugdreclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 januari 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Er lijkt sprake te zijn van een patroon waarbij de verdachte het lastig vindt om in een risicovolle situatie in groepsverband adequate keuzes te maken. Het recidiverisico wordt ingeschat als midden. De verdachte moet zijn dagbesteding en positieve vrijetijdsbesteding behouden en moet leren adequate keuzes te maken. Geadviseerd wordt een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest en daarnaast de leerstraf Tools4U. Bij het voorwaardelijk deel wordt geadviseerd de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: de verdachte gaat volgens lesrooster naar school, de verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de jeugdreclasseerder en aan een avondklok.
Mw. [naam] , jeugdreclasseerder, heeft ter zitting aangegeven dat de verdachte controle nodig heeft. Er is een trainingsschema opgesteld, zodat voldoende zicht op de verdachte kan worden gehouden en hij geen ruimte krijgt zich bezig te houden met verkeerde dingen. De verdachte is weer gefocust op sport en school en minder op het buiten hangen. De leerstraf Tools4U kan de verdachte handvatten bieden bij het nemen van juiste beslissingen en deze niet te laten beïnvloeden door het groepsbelang.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Daarnaast zal een werkstraf, bestaande uit een leerstraf, worden opgelegd.
Nu de Raad en de jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 850,83 aan materiële schade en een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu is gerekwireerd tot vrijspraak.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu vrijspraak wordt bepleit. Subsidiair is bepleit de vordering met betrekking tot het bedrag voor de iPhone te matigen, omdat een bon is bijgevoegd uit 2018 en er daarom op de iPhone moet worden afgeschreven.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken voor het onder 1 ten laste gelegde feit.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 40 (veertig) dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat
een gedeelte van de jeugddetentie groot 20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal inspannen om te beschikken over een zinvolle dagbesteding (in de vorm van school en sport);
- zich zal houden aan een avondklok, waarvan de invulling en duur nader te bepalen zijn door de jeugdreclassering;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
leerstrafvoor de duur van
20 (twintig) uur, waarbij de verdachte dient deel te nemen aan het leerproject Tools4U Regulier van de Raad voor de Kinderbescherming;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. E.J. Stalenberg en A.J. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. de Roo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 maart 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 september 2019 te Pernis, gemeente Rotterdam,
op of aan de openbare weg, te weten: de Aert Groenedijkstraat,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een iPhone 7, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- tegen die [naam slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat hij mee moest lopen en/of
- die [naam slachtoffer 2] heeft/hebben omsingeld en/of
- aan die [naam slachtoffer 2] heeft/hebben gevraagd wat hij in zijn zakken had en/of
- die [naam slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht heeft/hebben geslagen en/of
- in de zakken van die [naam slachtoffer 2] heeft/hebben gevoeld en/of
- tegen die [naam slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat hij zijn telefoon moest geven en/of
- een mes aan die [naam slachtoffer 2] heeft/hebben getoond en/of
- tegen die [naam slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: “Geef je kankertelefoon anders ga ik jou dippen”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking.
2.
hij op of omstreeks 04 november 2019 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
op of nabij de openbare weg het Campusplein,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen om
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld (een barki), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze [naam slachtoffer 1] , althans niet aan verdachte en/of zijn medeverdachte toebehoorde,
- die [naam slachtoffer 1] heeft toegevoegd: “als je volgende week maandag geen barki bij je hebt…” en/of “Als je het niet bij je hebt ga je bloot zwemmen in de sloot” en/of “Zij zijn er volgende week maandag, als je het niet aan hen geeft, dan ga je gedipt worden” en/of “Niet tegen mama, papa en de politie zeggen”, althans woorden een dergelijke dreigende aard en strekking, en/of
- de schooltas van die [naam slachtoffer 1] heeft doorzocht en/of
- een portemonnaie van die [naam slachtoffer 1] uit diens tas heeft gehaald en/of
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
3.
hij op of omstreeks 20 november 2019 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.