ECLI:NL:RBROT:2020:1929

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
C/10/586292 / JE RK 19-3504 en C/10/586294 / JE RK 19-3506
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling

Op 6 januari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 21 februari 2021 en de gecertificeerde instelling (GI) belast met het gezag over de aanmelding van de kinderen bij een onderwijsinstelling. De GI had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de duur van de machtiging uithuisplaatsing, die zij wil beperken tot zes maanden. De vader steunt de verzoeken van de GI en benadrukt dat het goed gaat met de kinderen in zijn gezin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders er onderling niet uitkomen over de schoolkeuze voor de kinderen, wat de noodzaak voor gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI onderstreept. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met een schriftelijke uitwerking die op 3 februari 2020 is vastgesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
Zaakgegevens: C/10/586292 / JE RK 19-3504
C/10/586294 / JE RK 19-3506
datum uitspraak: 6 januari 2020
beschikking verlenging ondertoezichtstelling, verlenging uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling
in de zaken van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
[naam vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoekschriften met bijlagen van de GI van 20 november 2019, ingekomen bij de griffie op 22 november 2019;
- het verweerschrift tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de advocaat van de moeder, mr. R.W. de Gruijl, kantoorhoudende te Rotterdam, van 19 december 2019, ingekomen bij de griffie op 20 december 2019;
- een faxbericht van de advocaat van de moeder van 2 januari 2020, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum;
- het verweerschrift op het verzoek verlenging ondertoezichtstelling en verzoek verlenging machtiging uithuisplaatsing van de advocaat van de vader, mr. D.C.A. van Wessel, kantoorhoudende te Barendrecht, van 3 januari 2020, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum.
Op 6 januari 2020 heeft de rechtbank deze zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld. Op diezelfde zitting zijn ook twee verzoeken tot vervallen verklaring van schriftelijke aanwijzingen behandeld.
Gehoord zijn:
- de advocaat van de moeder, mr. R.W. de Gruijl;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.C.A. van Wessel;
- twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam vertegenwoordigster 1] en [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder,
- de stiefmoeder, opgeroepen als informant.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven bij de vader.
Bij beschikking van 19 augustus 2019 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]
verlengd tot 21 februari 2020. Bij deze beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de met het gezag belaste vader verleend tot
21 februari 2020.

De verzoeken

Op de volgende verzoeken moet beslist worden:
C/10/586292 / JE RK 19-3504De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.Tevens is verzocht de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de met gezag belaste vader te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
C/10/586294 / JE RK 19-3506
De GI heeft daarnaast verzocht te bepalen dat het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] gedeeltelijk, namelijk voor wat betreft de aanmelding bij een onderwijsinstelling, toegekend wordt aan de GI met ingang van 19 augustus 2019 tot en met 20 februari 2020. Ter zitting heeft de GI dit verzoek gewijzigd, in die zin dat zij verzoekt de gedeeltelijke gezagsuitoefening voor de duur van de huidige en de nieuwe termijn van de ondertoezichtstelling.

Het standpunt van de GI

C/10/586292 / JE RK 19-3504
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn de afgelopen jaren belast met de strijd tussen hun ouders, volwassenen problematiek en steeds wisselende opvoedsituaties. In het verslag van het onderzoek dat is verricht door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna het KSCD) komt naar voren dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] beiden een zorgelijke sociaal-emotionele ontwikkeling laten zien. Voor [voornaam minderjarige 1] is behandeling geïndiceerd. Voor [voornaam minderjarige 2] is op basis van de zorgen die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, nader psychologisch en psychiatrisch onderzoek vereist. De moeder heeft zich richting de GI niet meewerkend opgesteld en niet geprofiteerd van de aangeboden hulpverlening, adviezen en aanwijzingen. De vader staat daarentegen wel open voor hulpverlening en houdt zich aan de afspraken met GI. Ten aanzien van de vader en de stiefmoeder wordt ingeschat dat zij in onderlinge samenwerking voldoende tegemoet kunnen komen aan de behoeftes van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , onder de voorwaarde dat zij open staan voor behandeling van de kinderen en de hieruit voortvloeiende begeleiding aan hen.
Om verdere stagnatie van de trajecten voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te voorkomen heeft de GI aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de RvdK) gevraagd om onderzoek te doen naar een verderstrekkende maatregel ten aanzien van de moeder.
In de tussentijd is verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk om de veiligheid en ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te kunnen waarborgen.
C/10/586294 / JE RK 19-3506
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De vader is met het gezin naar de voormalige echtelijke woning in Nieuw-Beijerland verhuisd. Het is voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] belangrijk dat zij daar naar school kunnen gaan. De moeder heeft laten weten dat zij niet akkoord is met de inschrijving van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op een andere school, omdat zij bezwaar heeft tegen de plaatsing van de kinderen bij de vader en tegen de verhuizing van de vader en zijn gezin. De gedeeltelijke gezagsuitoefening is nodig voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 21 februari 2021. Het gaat niet alleen om de aanmelding op de basisschool in de woonplaats van de vader voor beide kinderen, maar ook om de aanmelding van [voornaam minderjarige 1] voor de middelbare school, wat komend voorjaar moet gebeuren.

Het standpunt van de moeder

C/10/586292 / JE RK 19-3504
De moeder voert geen verweer tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Zij voert evenmin verweer tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij de vader, maar wel tegen de duur daarvan. Zij verzoekt de duur van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij de vader te beperken tot zes maanden.
De moeder voert aan dat de GI het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij de vader grotendeels op de resultaten van het KSCD-onderzoek heeft gebaseerd, terwijl zij het niet eens is met de inhoud en de conclusies van het KSCD-rapport. De moeder stelt dat er sprake is van onjuistheden in het rapport, waardoor een onterecht negatief beeld van haar wordt geschetst. Bovendien is zij van mening dat er in het KSCD-rapport sprake is van een gebrek aan nadere onderbouwing. De moeder stelt voorts dat zij geen toestemming heeft gegeven om informatie op te vragen bij het gezinshuis en dat zij geen betrokkenheid van de stiefmoeder in het KSCD-onderzoek wenste. Met betrekking tot de kwaliteit van het onderzoek voert de moeder aan dat de testmethodes van het KSCD volgens klinisch psycholoog en psychotherapeut de heer [naam] dubieus zijn, althans foutief worden geïnterpreteerd. Tenslotte verzet de moeder zich nadrukkelijk tegen het negatieve beeld dat het KSCD heeft neergezet over de omgangsmomenten tussen haar en de kinderen.
De moeder heeft daarom een zelfstandig verzoek tot een contra-expertise op grond van artikel 810a tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend. De moeder voert aan dat een contra-expertise meer duidelijkheid kan verschaffen over de exacte mogelijkheden van de moeder in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Zij verwacht dat het tegenonderzoek binnen zes maanden gereed kan zijn en vraagt om die reden de duur van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing te beperken tot zes maanden.
Zij acht een nader onderzoek niet te belastend voor de kinderen.
C/10/586294 / JE RK 19-3506
De moeder stemt niet in met de wijziging van de school van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Zij wil dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar dezelfde school blijven gaan, namelijk die waar zij tot voor kort op zaten.

Het standpunt van de vader

C/10/586292 / JE RK 19-3504
De vader is het eens met de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij hem voor de duur van de ondertoezichtstelling. Hij is het ook eens met het verzoek betreffende de belasting van de GI met het gedeeltelijk gezag, te weten voor wat betreft de aanmelding bij een onderwijsinstelling.
De vader onderschrijft de conclusies van het KSCD-onderzoek en benadrukt dat het een onafhankelijk en zorgvuldig onderzoek is.
De vader stelt dat het goed gaat met de kinderen in zijn gezin en dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ervan uitgaan dat zij voorlopig bij hem blijven wonen (in ieder geval voor de duur van een jaar). De vader voert aan dat het verkorten van deze periode tot zes maanden opnieuw onnodige onrust en stress zal veroorzaken bij de kinderen.
De vader voert verweer tegen het zelfstandig verzoek van de moeder tot een contra-expertise op grond van artikel 810a tweede lid Rv en verzoekt dit verzoek van de moeder niet‑ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen. Hij voert daartoe aan dat een nieuw te verrichten onderzoek in strijd is met de belangen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , omdat zij het meest gebaat zijn bij rust. Een nieuw onderzoek acht de vader onnodig en te belastend voor de kinderen.
C/10/586294 / JE RK 19-3506
De vader stemt in met het verzoek tot gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI voor de inschrijving van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op een onderwijsinstelling. Hij realiseert zich dat daarmee zijn eigen gezag ook wordt beperkt, maar hij wil het beste voor de kinderen.

De beoordeling

C/10/586292 / JE RK 19-3504
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat zowel [voornaam minderjarige 1] als [voornaam minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit verzoek van de GI is onweersproken en de rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar.
Ten aanzien van het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader met gezag en het zelfstandige verzoek van de moeder tot het laten verrichten van een contra-expertise op grond van art 810a tweede lid Rv, zal de rechtbank op 3 februari 2020 uitspraak doen.
C/10/586294 / JE RK 19-3506
Ingevolge artikel 1:265e lid 1 BW kan de kinderrechter nadat de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter kan dit - voor zover hier relevant - doen met betrekking tot (a) de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling.
De GI stelt dat de reden voor indiening van het verzoek is gelegen in het gegeven dat de toestemming van beide gezaghebbende ouders noodzakelijk is voor inschrijving van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op een school. De rechtbank stelt vast dat de ouders er onderling op dit moment niet uitkomen op welke school [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dienen te zijn ingeschreven. Bij eerdere beslissingen en trajecten is gebleken dat de moeder haar standpunt over het verlenen van medewerking of het ondertekenen van documenten kan wijzigen. Met het oog op de benodigde rust en regelmaat voor de kinderen met betrekking tot hun schoolgang en de uitvoering van de ondertoezichtstelling is het noodzakelijk dat de GI wordt belast met het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , met betrekking tot de aanmelding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij een onderwijsinstelling.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] tot 21 februari 2021;
belast de GI met het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met betrekking tot het aanmelden bij een onderwijsinstelling voor de duur van de machtiging uithuisplaatsing;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing op het overige verzochte aan tot de schriftelijke uitspraak van
3 februari 2020.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2020 door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.A.J. de Nijs en K.J. van den Herik, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van K.J. Berke als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.