ECLI:NL:RBROT:2020:1886

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
7841757 CV EXPL 19-26271
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en beoordeling van onredelijk bezwarend beding in consumentenovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Intrum Nederland B.V. en een gedaagde die in persoon procedeerde. Eiseres, Intrum Nederland B.V., had gevorderd dat gedaagde een bedrag van € 446,94, vermeerderd met rente en kosten, zou betalen. Gedaagde had gereageerd op de eis en stelde dat de vordering niet voldoende duidelijk was. Hij voerde aan dat het termijnbedrag van zijn overeenkomst zonder toestemming was verhoogd en dat hij hierdoor een boete en aansluitkosten had moeten betalen, wat leidde tot een periode zonder stroom.

Eiseres verdedigde haar vordering door te stellen dat de overeenkomst via internet was afgesloten en dat gedaagde de algemene voorwaarden had geaccepteerd. Eiseres stelde dat gedaagde de overeenkomst had opgezegd en dat zij recht had op de waarde van een cadeaukaart van gedaagde. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet voldoende had gereageerd op de stellingen van eiseres, waardoor de vordering als onvoldoende gemotiveerd betwist werd toegewezen. De kantonrechter beoordeelde ook of een beding in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend was. Aangezien de vergoeding voor de cadeaukaart meer dan € 50,00 bedroeg, werd dit beding als onredelijk bezwarend aangemerkt en werd de vordering tot financiële compensatie afgewezen.

De kantonrechter wees het gevorderde bedrag van € 100,00 aan financiële compensatie af en kende een bedrag van € 270,98 toe aan hoofdsom. De vordering tot rente werd afgewezen, evenals de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet was aangetoond dat een kosteloze aanmaning was verzonden. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het méér of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7841757 \ CV EXPL 19-26271
uitspraak: 6 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intrum Nederland B.V.,
woonplaats: Amersfoort,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 6 juni 2019,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het verloop van de procedure

Eiseres heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan eiseres te betalen € 446,94 met rente en kosten zoals in de dagvaarding omschreven.
Gedaagde heeft op de eis geantwoord.
Eiseres heeft een conclusie van repliek genomen.
Gedaagde is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de conclusie van repliek, maar heeft dat niet gedaan.
Naar aanleiding van de rolbeslissing van 25 oktober 2019 heeft eiseres een akte genomen.
Gedaagde heeft, ondanks daartoe naar behoren in de gelegenheid te zijn gesteld, niet gereageerd op de akte van eiseres.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

Gedaagde voert bij antwoord – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aan. De vordering is niet voldoende duidelijk. Gedaagde heeft een contract met eiseres afgesloten voor een termijnbedrag van € 120,00 per maand. Het termijnbedrag is zonder toestemming van gedaagde door eiseres verhoogd naar € 180,00 per maand. Aangezien eiseres heeft verzuimd om Stedin op de hoogte te brengen van de nieuwe energieleverancier van gedaagde, is gedaagde een boete van € 820,00 en € 150,00 aansluitkosten verschuldigd geworden. Gedaagde heeft twee maanden zonder stroom gezeten.
Eiseres heeft bij repliek uiteengezet hoe haar vordering is opgebouwd en zij heeft zich, naar aanleiding van de rolbeslissing, nader uitgelaten bij akte. Zij stelt – kortweg – als volgt. De overeenkomst is via internet afgesloten en gedaagde heeft de algemene voorwaarden geaccepteerd. Uit de overeenkomst blijkt dat gedaagde een termijnbedrag van € 130,00 per maand dient te voldoen. Dit bedrag is niet verhoogd door eiseres. Gedaagde heeft de overeenkomst met eiseres opgezegd, welke opzegging door eiseres per mail van 15 juni 2017 aan gedaagde is bevestigd. Omdat gedaagde binnen een jaar heeft opgezegd, heeft eiseres het recht om (de waarde van) de cadeaukaart van € 175,00 van gedaagde terug te vorderen. In de vordering is een bedrag van € 100,00 aan financiële compensatie voor deze cadeaukaart opgenomen.
Gedaagde heeft noch op de conclusie van repliek, noch op de akte van eiseres gereageerd. Bij gebreke van gemotiveerde nadere betwisting aan de kant van gedaagde dient de kantonrechter uit te gaan van de juistheid van de stellingen van eiseres en daarom van de juistheid van de onderhavige vordering.
De vordering is op de wet gegrond en wordt als onvoldoende gemotiveerd betwist toegewezen, een en ander voor zover hierna niet anders blijkt.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EG dient de kantonrechter te beoordelen of een beding uit de algemene voorwaarden van eiseres onredelijk bezwarend is indien (een deel van) de vordering hierop gebaseerd is. Een beding dat ten doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenis niet nakomt een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen, kan worden aangemerkt als een onredelijk bezwarend beding. Nu de hoogte van de vergoeding voor de cadeaukaart meer dan € 50,00 bedraagt (artikel 4 lid 2 van de richtsnoeren Redelijke opzegvergoedingen Vergunninghouders van de NMA) acht de kantonrechter het betreffende beding in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend. Het gevorderde bedrag van € 100,00 aan financiële compensatie voor de cadeaukaart zal dan ook worden afgewezen en aan hoofdsom zal een bedrag van € 270,98 worden toegewezen.
Voor het toewijzen van rente vanaf 5 juni 2019 bestaat geen aanleiding omdat dit is gevorderd over € 0,00.
Eiseres maakt daarnaast aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Die vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96, zesde lid BW aan gedaagde is verzonden. In de bij dagvaarding gevoegde aanmaning zijn immers alle relevante gegevens, zoals datum, adresgegevens en bedragen onleesbaar gemaakt.
De kantonrechter ziet aanleiding om in dit geval de kosten van de procedure te compenseren zoals hierna vermeld, omdat gedaagde weliswaar een bedrag onbetaald heeft gelaten, maar eiseres van haar kant niet heeft voldaan aan artikel 21 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering nu in de dagvaarding de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig zijn aangevoerd. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de door partijen gemaakte proceskosten voor hun eigen rekening dienen te blijven.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 279,60;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
885