ECLI:NL:RBROT:2020:1860

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
7148858
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op reiskostenvergoeding volgens de Glastuinbouw-CAO na bewijs van aangeboden bedrijfsvervoer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Voorne Putten Uitzendbureau B.V. De werknemer vorderde een reiskostenvergoeding van € 1.298,50 netto, alsmede wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de Glastuinbouw-CAO. De werknemer stelde dat hij geen kosteloos bedrijfsvervoer had ontvangen, terwijl de werkgever betoogde dat er wel degelijk gratis vervoer was aangeboden, maar dat de werknemer hiervan geen gebruik had gemaakt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De verklaringen van de getuigen van de werkgever waren niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat er gratis bedrijfsvervoer was aangeboden en dat de werknemer dit had geweigerd. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op de reiskostenvergoeding zoals vastgelegd in de Glastuinbouw-CAO, aangezien de werkgever niet had aangetoond dat er een afspraak was gemaakt over een gezamenlijke reiskostenvergoeding.

De vordering van de werknemer werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente en een bedrag aan buitengerechtelijke kosten. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken en bewijsvoering in arbeidsrelaties, vooral met betrekking tot vergoedingen en arbeidsvoorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7148858 \ CV EXPL 18-34769
uitspraak: 28 februari 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 13 augustus 2018,
gemachtigde: F.W. Roguski ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Voorne Putten Uitzendbureau B.V.,
gevestigd te Den Haag, kantoorhoudende te Maasland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. [naam 2] .
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “Voorne Putten”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 13 augustus 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het vonnis van 3 september 2018, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 8 november 2018 gehouden comparitie van partijen;
  • de stukken van 21 november 2018 van Voorne Putten betreffende drie getuigenverklaringen;
  • het proces-verbaal van het op 22 januari 2019 gehouden getuigenverhoor aan de zijde van Voorne Putten;
  • het proces-verbaal van het op 19 november 2019 gehouden contra-enquête aan de zijde van [eiser] ;
  • de conclusie na getuigenverhoor van Voorne Putten;
  • de conclusie na getuigenverhoor van [eiser] .
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiser] is met ingang van 2 januari 2017 bij Voorne Putten in dienst getreden als Fase A uitzendmedewerker.
Samen met zijn vrouw/partner mevrouw [naam vrouw/partner] heeft hij in de periode van januari tot en met december 2017 bij inlener Kwekerij Gebr. Wubben B.V. gewerkt.
2.2
Op de uitzendovereenkomst zijn de voorwaarden uit de (meest recente) collectieve arbeidsovereenkomst voor uitzendkrachten van toepassing verklaard (hierna: de ABU-CAO).
2.3
Op grond van de inlenersbeloning, artikel 28 (thans artikel 24) van de ABU-CAO is Voorne Putten gehouden tot toepassing van dezelfde reiskostenvergoeding als bij de inlener gebruikelijk is. [eiser] zal worden beloond volgens de Glastuinbouw-CAO.
2.4
In artikel 36 van de Glastuinbouw-CAO is ten aanzien van reiskosten woon-werk opgenomen dat een werknemer een reiskostenvergoeding ontvangt voor de afstand boven de 10 kilometer van zijn woning tot de plaats van aanvang van de werkzaamheden volgens de in dat artikel opgenomen tabel. Deze vergoeding geldt per gewerkte dag.
2.5
Ingevolge lid 3 van artikel 36 van de Glastuinbouw-CAO maakt de werknemer geen aanspraak op de reiskostenvergoeding als de werkgever voor zijn rekening voor bedrijfsvervoer regelt.
2.6
[eiser] en zijn partner hebben geen gebruik gemaakt van bedrijfsvervoer. Er is een reiskostenvergoeding van € 35,00 aan de partner van [eiser] betaald. Dit bedrag is te vinden op haar loonstroken.
2.7
Bij brief van 6 februari 2018 heeft [eiser] Voorne Putten in gebreke gesteld en haar verzocht de te weinig betaalde reiskostenvergoeding alsnog te voldoen. Er is tevens aangezegd dat wanneer Voorne Putten nalaat tijdig deugdelijke herberekeningen op te stellen er een onderbetalingsrapportage zal worden vervaardigd waarbij de redelijke kosten van € 439,00 ex BTW voor rekening van Voorne Putten zal komen.
2.8
Voorne Putten is niet tot betaling van het loon overgegaan en heeft evenmin een rapportage opgesteld.

3.De vordering en de grondslag daarvan

[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voorzover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, Voorne Putten te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van:
- € 1.298,50 netto aan reiskostenvergoeding;
- de wettelijke rente;
- € 325,65 aan buitengerechtelijke kosten althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
- € 439,00 aan redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ex artikel 6:96 lid 2 BW althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
- de kosten van de procedure.
3.1
Aan zijn vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.1.1
[eiser] heeft geen ofwel een onjuist bedrag aan reiskostenvergoeding van Voorne Putten ontvangen. Op grond van artikel 36 Glastuinbouw-CAO maakt de ingeleende uitzendkracht aanspraak op een reiskostenvergoeding of kosteloos bedrijfsvervoer indien de enkele reisafstand méér dan 10 kilometer bedraagt. De enkele reisafstand bedraagt meer dan 10 kilometer en Voorne Putten heeft geen kosteloos bedrijfsvervoer aan [eiser] aangeboden. Er is alleen een reiskostenvergoeding van € 35,00 aan de echtgenote van [eiser] verstrekt. Er is geen sprake van een afspraak over de gezamenlijke reiskostenvergoeding van € 35,00 per week.
3.1.2
Naast betaling van de reiskostenvergoeding van € 1.298,50 maakt [eiser] aanspraak op de herberekeningskosten van € 439,00. Het berekenen van loon is de taak van de werkgever en niet van de (gemachtigde van) werknemer. Als werkgever dient Voorne Putten de lonen voor haar werknemers correct te berekenen en controleerbare berekeningen aan de werknemers te verstrekken. Dit heeft Voorne Putten niet gedaan. Ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid heeft [eiser] opdracht gegeven aan Herberekening.nl over te gaan tot het opstellen van een onderbetalingsrapportage waaruit het achterstallig loon blijkt op basis van de beschikbare gegevens. [eiser] verwijst naar de uitspraak van de kantonrechter te Limburg van 18 juli 2019 waarin de berekeningskosten zijn toegewezen.
3.1.3
Ook maakt [eiser] aanspraak op de buitengerechtelijke kosten van € 325,65 en de wettelijke rente.

4.Het verweer

Primair heeft Voorne Putten verzocht de vordering van [eiser] af te wijzen en subsidiair heeft Voorne Putten verzocht rekening te houden met het feit dat er wel degelijk een gezamenlijke reiskostenvergoeding is overgemaakt naar de echtgenoot/partner van [eiser] .
4.1
Daartoe heeft Voorne Putten – zakelijk en verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.
4.1.1
Voorne Putten betwist dat [eiser] nog recht heeft op een reiskostenvergoeding. De werknemer maakt geen aanspraak op de vergoeding woon-werk wanneer de werkgever voor zijn rekening voor bedrijfsvervoer zorgt op grond van artikel 36 lid 3 van de Glastuinbouw- CAO. Er is gratis bedrijfsvervoer aangeboden, maar [eiser] wilde daarvan geen gebruik maken. [eiser] heeft gedurende zijn arbeidsovereenkomst meegereisd met zijn vrouw/partner en omdat zij bij dezelfde inlener hebben gewerkt is er bij de indiensttreding afgesproken dat zij gezamenlijk een vast bedrag van € 35,00 per week aan onbelaste reiskosten ontvangen. Dit bedrag werd wekelijks aan mevrouw [naam vrouw/partner] uitbetaald. Dit blijkt ook uit de email van 13 februari 2017. Vanaf week 45 heeft er een splitsing van reiskosten plaatsgevonden, omdat er toen waarschijnlijk bij Voorne Putten is aangekaart. Een aparte toekenning van de reiskostenvergoeding aan [eiser] , naast de vaste (gezamenlijke) reiskostenvergoeding van € 35,00 aan mevrouw [naam vrouw/partner] , zou betekenen dat Voorne Putten als werkgever benadeeld zou worden, aangezien er dan indirect sprake zou zijn van dubbel ontvangen reiskostenvergoeding.
4.1.2
Op 5 maart 2018 heeft Voorne Putten aan de gemachtigde van [eiser] een email gestuurd met een excel bestand met daarin de herberekening. Er is daarna geen opmerking door [eiser] of zijn gemachtigde gemaakt. Voorne Putten heeft aan haar verplichtingen voldaan, zodat het onredelijk en onbillijk is om de onderbetalingsrapportage van € 439,00 bij haar in rekening te brengen.
4.1.3
Voorts betwist Voorne Putten de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.

5.De beoordeling

5.1
Tussen partijen is in geschil of [eiser] in het kader van uitzendwerkzaamheden die hij heeft verricht in de periode januari – december 2017 aanspraak kan maken op een reiskostenvergoeding als bedoeld in de Glastuinbouw-CAO.
5.2
De kantonrechter heeft tijdens de comparitie van partijen aangegeven dat [eiser] in beginsel recht heeft op een reiskostenvergoeding, tenzij dat de werkgever voor zijn rekening bedrijfsvervoer voor de werknemer heeft geregeld. Indien hiervan sprake is, dan maakt [eiser] geen aanspraak op de reiskostenvergoeding op grond van artikel 36 van de Glastuinbouw-CAO.
5.3
Voorne Putten is toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat zij aan [eiser] gratis bedrijfsvervoer heeft aangeboden en dat er door [eiser] is geweigerd om daarvan gebruik te maken.
5.4
Beoordeeld dient thans te worden of Voorne Putten in dat bewijs is geslaagd.
5.5
Als bewijs heeft Voorne Putten een drietal verklaringen als schriftelijk bewijs bij haar akte d.d. 21 november 2018 overgelegd. Het betreft een verklaring van de heer [naam 1] , mevrouw [naam 2] en van intercedent X. Aangezien deze laatste verklaring zonder naam is, kan niet worden vastgesteld door wie deze verklaring is opgesteld. Aan deze verklaring kan derhalve geen waarde worden gehecht. Dit geldt niet voor de overige twee verklaringen, omdat zij ook als getuigen onder ede zijn gehoord.
5.6
Voorne Putten heeft als getuigen mevrouw [naam 2] en de heer [naam 1] (beiden werkzaam bij Voorne Putten) doen horen.
5.7
Getuige [naam 2] heeft het volgende verklaard: “Begin 2017 zijn in opdracht van de opdrachtgever werknemers in dienst getreden. Omdat werknemers en hiermee bedoel ik [eiser] en partner, geen gebruik wilden maken van georganiseerd en geregeld werkvervoer is Voorne Putten in overleg getreden met hen en de opdrachtgever. Ik was bij dat overleg aanwezig (….). Ik kan mij niet meer herinneren waarom [eiser] geen gebruik wilde maken van het bedrijfsvervoer. Dat bedrijfsvervoer zou gratis zijn. (….) Over het niet gebruik maken van bedrijfsvervoer hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden. Op de locatie van de werkgever. Daarbij was ik aanwezig, een intercedent wiens naam ik niet wil noemen omdat de intercedent dat niet wil, [eiser] en partner waren ook aanwezig en [naam 3] die werkzaam is bij de administratie van opdrachtgever. Welke regeling toen is getroffen weet ik niet meer. Dat zou ik moeten nakijken in de stukken”.
5.8
Getuige [naam 1] heeft het volgende verklaard: “Ik ben niet bij gesprekken aanwezig geweest met de heer [eiser] over vervoer. Ik heb zelf één keer een bedrijfsauto naar hem gebracht voor [eiser] en zijn partner om daarin te rijden door hem, waarbij de heer [eiser] zelf heeft aangegeven dat hij met zijn eigen auto wilde rijden omdat hij dat beter en handiger vond”.
5.9
[eiser] heeft in de contra-enquête de heer [naam 4] (destijds supervisor van [eiser] bij Wubben) en zijn echtgenote, mevrouw [naam vrouw/partner] als getuigen doen horen.
5.1
In contra-enquête is de heer [naam 4] gehoord. Hij heeft het volgende verklaard:
“(…) [eiser] en zijn vrouw hebben geprobeerd reiskosten te krijgen. Eerst hebben zij geprobeerd een auto te krijgen om naar het werk te komen en dat kregen ze niet. Daarna hebben zij gevraagd om een vergoeding en die kregen zij ook niet. Daarna kregen zij een vergoeding voor één persoon, zijn vrouw. [eiser] en zijn vrouw kwamen bij mij om daarover te klagen omdat ik supervisor was en zij lieten dat ook zien op hun salarisstroken. Zij lieten dat ook zien aan hun baas [naam 5] . Ik ben aanwezig geweest bij gesprekken tussen [eiser] en Voorne Putten en wel bij elk gesprek over de reiskosten. (…) Voorne Putten beloofde een auto van de zaak aan [eiser] en zijn vrouw. Die kregen zij niet, toen werden reiskosten gegeven maar dan alleen voor de vrouw van [eiser] . In die gesprekken heeft Voorne Putten [eiser] geen bedrijfsvervoer aangeboden want [eiser] en zijn vrouw kwamen uit een ander deel van Nederland dan de rest van de groep en [eiser] heeft geen rijbewijs”.
5.11
Ook mevrouw [naam vrouw/partner] is in contra-enquête gehoord. Zij heeft het volgende verklaard: “(…) Begin januari 2017 was ik aanwezig in een gesprek over bedrijfsvervoer met [eiser] , de heer [naam 6] en [naam 4] . In de gesprekken is nooit bedrijfsvervoer aangeboden. Ik was altijd op de locatie aanwezig, [naam 4] ook en [eiser] was er soms niet. Ik kreeg € 35,00 extra maar dat was minder dan de gemaakte reiskosten. (…) Voorne Putten heeft mij en [eiser] geen gratis bedrijfsvervoer aangeboden”.
5.12
De kantonrechter is van oordeel dat Voorne Putten niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en overweegt hiertoe als volgt. Alleen mevrouw [naam 2] heeft verklaard dat tijdens de gesprekken met [eiser] gratis bedrijfsvervoer aan hem en zijn partner is aangeboden, maar dat hij daarvan geen gebruik wilde maken. Deze verklaring wordt niet ondersteund door de verklaring van [naam 1] , die immers heeft verklaard dat hij niet aanwezig was geweest bij de gesprekken met [eiser] over vervoer. De enkele verklaring dat hij zelf één keer een bedrijfsauto naar [eiser] heeft gebracht om daarin te rijden is onvoldoende om het standpunt van Voorne Putten te ondersteunen dat er wel bedrijfsvervoer is aangeboden. Daar komt bij dat de juistheid van de verklaring van [naam 2] door [eiser] in contra-enquête is weersproken. Zowel [naam 4] als mevrouw [naam vrouw/partner] , die aanwezig waren tijdens de gesprekken over bedrijfsvervoer met [eiser] , hebben verklaard dat er geen bedrijfsvervoer aan [eiser] is aangeboden.
5.13
Het staat dus niet in rechte vast dat Voorne Putten gratis bedrijfsvervoer aan [eiser] (en zijn partner) heeft aangeboden en dat zij hebben geweigerd. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat [eiser] als werknemer recht heeft op een reiskostenvergoeding op grond van artikel 36 van de Glastuinbouw-CAO. Dat er wel een bedrag van € 35,00 aan reiskosten aan de partner van [eiser] is uitbetaald, maakt het oordeel niet anders. De Glastuinbouw-CAO is immers een zogenaamde minimum-CAO, waarbij afwijkingen ten gunste van de werknemer wèl zijn toegestaan, maar ten nadele niet. In het laatste geval gelden de bepalingen van de CAO, waarin is bepaald dat een werknemer recht heeft op een reiskostenvergoeding. Het is dus een vergoeding per persoon en niet per vervoersmiddel. Nu het bedrag van € 35,00 aan reiskostenvergoeding alleen aan de partner van [eiser] is overgemaakt en dit bedrag aan vergoeding zelfs te weinig is voor één persoon, aldus [eiser] , staat vast dat [eiser] recht heeft op de reiskostenvergoeding conform de Glastuinbouw-CAO. Nu Voorne Putten de berekening van de reiskostenvergoeding cijfermatig niet heeft bestreden, zal van de juistheid daarvan in rechte worden uitgegaan. Het gevorderde bedrag van € 1.298,50 netto aan reiskostenvergoeding is toewijsbaar.
5.14
Mocht sprake zijn van teveel betaalde reiskostenvergoeding aan de partner van [eiser] , zoals Voorne Putten stelt, dan kan Voorne Putten dit mogelijk bij de partner van [eiser] terugvorderen. Voorne Putten kan in deze procedure geen beroep op verrekening doen, aangezien de partner van [eiser] geen partij is in deze procedure.
5.15
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.
5.16
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Voldoende is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een afzonderlijke vergoeding rechtvaardigen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. Een bedrag van € 235,68 zal worden toegewezen.
5.17
[eiser] vordert voorts € 439,00 aan redelijke kosten ter vaststelling van de schade een aansprakelijkheid op grond van 6:96 lid 2 sub b BW. Deze kosten hebben betrekking op de herberekeningsrapportage. Naar het oordeel van de kantonrechter worden die kosten geacht te zijn begrepen in de hierboven genoemde buitengerechtelijke incassokosten, zodat reeds hierom de vordering wordt afgewezen. Anders dan [eiser] kennelijk betoogt, biedt artikel 6:96 BW geen grondslag voor het naast elkaar vorderen van dergelijke kosten.
5.18
Voorne Putten zal in overwegende mate als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die van de getuigenverhoren daaronder begrepen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Voorne Putten om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 1.298,50 netto aan reiskosten, alsmede een bedrag van € 235,68 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 1.298,50, te rekenen vanaf 17 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Voorne Putten in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 329,81 aan verschotten, € 400,00 aan getuigentaxen en € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
821