ECLI:NL:RBROT:2020:1790

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
10/691086-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in rug; beroep op putatief noodweer(exces) verworpen; verminderd toerekeningsvatbare verdachte; jeugddetentie en werkstraf opgelegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 16-jarige verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met een mes in de rug heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het steken met een mes in de romp gericht is op het toebrengen van dodelijk letsel, en dat de verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank heeft het beroep van de verdachte op putatief noodweer(exces) verworpen, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn die de overtuiging van de verdachte dat hij zijn broer moest verdedigen, ondersteunen. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank heeft een jeugddetentie opgelegd van 120 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uur. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en een avondklok. De rechtbank heeft ook een contactverbod met het slachtoffer opgelegd en het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/691086-19
Datum uitspraak: 18 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] 2003 te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. W.J. van Bel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 4 februari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. R.H.I. van Dongen, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 15 maanden met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een contactverbod met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , voor de duur van 2 jaar;
  • toepassing van (telkens) 1 week vervangende jeugddetentie bij overtreding van dat verbod, met een maximum van 6 maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Beoordeling
De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, in die zin dat hij heeft bekend de aangever met een mes in zijn rug te hebben gestoken. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of dit poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling oplevert. De rechtbank oordeelt hiertoe als volgt.
Het steken van iemand met een mes in de romp is naar het oordeel van de rechtbank gericht op en geschikt voor het toebrengen van dodelijk letsel, aangezien zich daar vitale organen bevinden. De aangever is immers met een vleesmes met een lemmet van 20,5 centimeter gestoken in de rug, aan de linkerzijde, ter hoogte van het schouderblad. Dit heeft een wond veroorzaakt in de onderhuid van circa 2,5 tot 3 centimeter. Volgens de FARR-arts is het letsel ook potentieel dodelijk geweest. De verdachte heeft bovendien op een zodanige wijze gestoken dat nota bene het handvat van het mes is afgebroken. Door zo te steken op die plaats heeft verdachte (op zijn minst) welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aan de aangever dodelijk letsel zou toebrengen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 oktober 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes die [naam slachtoffer] in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman stelt dat sprake is van een putatief noodweer(exces)situatie die ontslag van alle rechtsvervolging tot gevolg dient te hebben.
De verdediging voert aan dat sprake is geweest van - in de beleving van het slachtoffer - een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding van zijn broer, ten gevolge waarvan hij in het geweer is gekomen. Op basis van dwaling is bij de verdachte de overtuiging ontstaan dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar van een aanranding, wat een gemoedstoestand ten gevolge heeft gehad die de overschrijding van de grenzen van de geoorloofde verdediging heeft veroorzaakt. Ter onderbouwing heeft de verdediging gewezen op het Pro Justitia rapport van psycholoog M.M.F. van Casteren van 24 december 2019. De psycholoog stelt vast dat het voor de verdachte onmogelijk was de situatie anders in te schatten en de mogelijkheid te zien dat wellicht geen sprake was van een situatie waarin een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding bestond.
Volgens de verdediging is in dit geval daarom sprake van een aannemelijke putatief noodweerexcessituatie.
6.2.
Beoordeling
De vraag is of er op enig moment een situatie is geweest waarin de verdachte zijn broer tegen een - in zijn beleving bestaande - wederrechtelijke aanval heeft mogen verdedigen (en vervolgens of hij bij die verdediging mogelijk te ver is gegaan).
Uit het dossier volgt dat het een tumultueuze avond was bij de uitgaansgelegenheid [naam uitgaansgelegenheid] en ook dat het slachtoffer [naam slachtoffer] eerder die avond (in de richting van de politie) opstandig is geweest. Echter, voor de lezing van de verdachte, waarin een omstander zou hebben gezegd dat het slachtoffer de broer van de verdachte zou willen neersteken, en ook het slachtoffer zelf zou dit hebben geschreeuwd zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden en evenmin ter zake van feiten of omstandigheden op grond waarvan de verdachte minst genomen (verschoonbaar) de overtuiging zou hebben kunnen krijgen dat zijn broer gevaar liep.
Het scenario van de verdachte dat hij redelijkerwijs kon en mocht menen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar waartegen verdediging geboden was, is daarom onvoldoende aannemelijk geworden. Het beroep op putatief noodweer(exces) wordt verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een vleesmes in zijn rug te steken. Dit heeft midden in de nacht plaatsgevonden, vlak na sluitingstijd van de uitgaansgelegenheid waar de aangever zijn avond had doorgebracht. Het slachtoffer heeft hier een steekverwonding van circa 2,5 tot 3 centimeter aan over gehouden.
Het hoeft geen betoog dat een dergelijk feit een groot gevoel van onveiligheid bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Blijkens de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgedragen, heeft het feit een grote impact op zijn leven en zijn dagelijks functioneren gehad. Door zijn gedrag heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien zorgen dit soort geweldsfeiten op straat voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
17 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog M.M.F. van Casteren heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 december 2019. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
Bij de verdachte wordt een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een gedesorganiseerde hechting vastgesteld, waarbij hij in zijn (persoonlijkheids-) ontwikkeling bedreigd wordt. Deze gebrekkige ontwikkeling was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen.
De verdachte is van kinds af aan onvoldoende in de gelegenheid geweest om een veilige hechtingsrelatie met zijn ouders aan te gaan en heeft hierdoor onvoldoende geleerd om op anderen te kunnen vertrouwen. Hij heeft gevoelens van onveiligheid verinnerlijkt die door hem als angsten ervaren worden. In minder gestructureerde situaties is hij extra op zijn hoede en zal hij geneigd zijn om hyperalert te reageren op signalen van onveiligheid.
De verdachte lijkt beperkt te zijn geweest in het vermogen om zijn wil te bepalen ten aanzien van het ten laste gelegde. Om deze redenen adviseert de psycholoog om de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De inschatting wordt gemaakt dat er sprake is van matig risico op gewelddadig gedrag, indien er geen behandeling wordt ingezet. De belangrijkste risicofactoren zijn gelegen in het feit dat de verdachte door zijn voorgeschiedenis sterk gericht is op het detecteren van vijandige of agressieve bedoelingen bij anderen en daarop meteen reageert (impulsiviteit). De verdachte heeft incidenteel problemen met het onder controle houden van (uitingen van) boosheid. Hij heeft zelf geen hulpvragen en lijkt de noodzaak van een interventie niet volledig te erkennen.
Het is van belang dat de verdachte beter leert mentaliseren. Dit is belangrijk omdat het bijdraagt aan een betere beheersing van emoties en een stabielere vorming van relaties. Hierbij kan gedacht worden aan MBT, een behandeling gericht op mentaliseren, of aan schematherapie. Dit zou in combinatie met psychomotorische therapie (PMT) aangeboden kunnen worden. PMT is aanbevolen omdat de verdachte daarmee angsten beter leert beheersen door inzicht te krijgen in persoonlijke triggers, lichaamssignalen en spanningsfactoren. Het advies is om de behandeling uit te laten voeren binnen de ambulante forensische kinder- en jeugdpsychiatrie. Verder wordt geadviseerd om de verdachte in het dagelijkse leven te laten begeleiden en ouders thuis opvoedondersteuning te bieden. De verdachte heeft een vertrouwenspersoon naast zich nodig, die situaties op het gebied van school, thuis en vrije tijd met hem voor bespreekt. De verdachte en ouders hebben een duidelijke vertrouwensband met twee medewerkers van AMZO. Aangezien het aangaan van een vertrouwensband met nieuwe begeleiders voor de verdachte (tijds)intensief zal zijn, lijkt het de psycholoog van waarde dat hij en ouders mogen voortbouwen op de begeleidingsrelatie die zij met AMZO hebben.
Met betrekking tot het juridische kader, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, adviseert de psycholoog om de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijke strafdeel dat hij deel gaat nemen aan bovenbeschreven ambulante behandeling(en). Begeleiding door de jeugdreclassering is eveneens geïndiceerd.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 januari 2020. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit waar een straf tegenover dient te staan. In het onderzoek van de Raad zijn zowel beschermende als risicofactoren naar voren gekomen. Het gezin van de verdachte kampt met een belast verleden, waarin sprake is geweest van huiselijk geweld. Dit is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de verdachte en de keuzes die hij heeft gemaakt en kan maken.
De Raad ziet dat de verdachte binnen de voorlopige hechtenis steeds meer vrijheid heeft gekregen (nachtdetentie en vervolgens schorsing) waarbij sprake was van een stevige stok achter de deur, namelijk terugkeer naar de justitiële jeugdinrichting, indien hij zich niet aan de afspraken zou houden. De verdachte heeft zich aan de gemaakte afspraken gehouden en geen misbruik gemaakt van de verkregen vrijheden. Er is sprake van een prille positieve ontwikkeling, die dient te worden voortgezet, maar waarbij een stevige stok achter de deur noodzakelijk blijft. Ook dient duidelijk te zijn dat het plegen van een dergelijk strafbaar feit een forse straf tot gevolg heeft.
De Raad adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van de voorlopige hechtenis. Daarbij adviseert de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie, waarmee de verdachte de mogelijkheid heeft om naast zijn behandeling te kunnen werken aan een positief toekomstperspectief. Hij zit in het eindexamenjaar en doet zijn best om achterstanden in te halen. Het is van groot belang dat hij zijn schoolgang kan voortzetten, omdat ook een positief toekomstperspectief zal bijdragen aan het verkleinen van de kans op herhaling. Het opnieuw plaatsen van de verdachte in detentie kan leiden tot een stagnerende schoolgang.
De Raad adviseert als één van de voorwaarden het opleggen van jeugdreclasseringstoezicht om toe te zien op de inzet van individuele behandeling bij de Waag of Fivoor. Daarbij is het van belang dat de jeugdreclassering oog heeft voor de juiste inzet van ondersteuning voor de ouders, zodat zij de verdachte op gepaste wijze kunnen begeleiden.
Ook is het van belang dat er toezicht blijft op de schoolgang van de verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van het gezinsplan dat Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering) ten behoeve van de verdachte heeft opgemaakt, gedateerd 3 februari 2020. In dit plan is onder andere vermeld dat de verdachte bekend is met gedragsproblematiek, voortkomend uit de ervaren onveiligheid in zijn vroege jeugd. De jeugdreclassering ziet zowel beschermende als risicofactoren. De jeugdreclassering schat in dat er sprake is van een matig risico op gewelddadig gedrag als er geen interventies plaats vinden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door haar bevindingen en door wat ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het, mede gelet op de positieve lijn die door de verdachte op dit moment is ingezet, voor de verdere ontwikkeling van de verdachte niet goed is als hij terug moet naar een justitiële jeugdinrichting. Daarom zal de rechtbank jeugddetentie opleggen voor kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd.
Omdat de deskundigen begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel is ook bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank niet overgaan tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met de aangever. De rechtbank acht die maatregel niet opportuun, maar zal wel een contactverbod met de aangever opleggen in de vorm van een bijzondere voorwaarde.
Hiernaast zal de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van na te noemen duur opleggen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten poging tot doodslag. Gelet op de ernst van het feit, voortkomend uit onnavolgbaar gedrag van de verdachte, en de eerdere veroordeling van de verdachte voor een geweldsfeit, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Het in beslag genomen koks(vlees)mes zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet. Het bewezen feit is met betrekking tot voornoemd voorwerp begaan.

9.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich ter zake van het ten laste gelegde feit in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , wonende te Spijkenisse. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 503,04 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen dient te worden met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat reis - en parkeerkosten voor familiebezoek in het ziekenhuis niet voor vergoeding in aanmerking komen en dat niet de vervangingswaarde, maar de dagwaarde van de kleding dient te worden bepaald.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de gevorderde immateriële schade op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag erg hoog is en verzoekt dit bedrag te matigen.
9.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade in de vorm van reiskosten is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen. Tevens is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade in de vorm vergoeding van kapotte kleding. De rechtbank begroot die schade op basis van 80% van de opgegeven nieuwaarde, derhalve afgerond op € 170,-. Het meerdere zal niet ontvankelijk worden verklaard.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de op dit moment gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.458,04, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 196 (honderdzesennegentig) dagen,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie,
groot 120 (honderdtwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd, of zo veel korter als de instelling dit in overleg met de jeugdreclassering nodig acht, zal meewerken aan een ambulante behandeling door De Waag of Fivoor of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering;
- gedurende de proeftijd naar school zal gaan volgens het rooster en zich zal houden aan de regels en afspraken van school;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan een avondklok, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- gedurende de proeftijd zich zal bevinden op de [adres verdachte] te Spijkenisse of op school, [adres] te Spijkenisse, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uur,waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: koksmes;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 2.458,04 (zegge: tweeduizend vierhonderdachtenvijftig euro en vier cent), bestaande uit € 458,04 (vierhonderdachtenvijftig euro en vier cent) aan materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
24 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.458,04(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vierhonderdachtenvijftig euro en vier cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.J. Stalenberg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.J. van Dijk en A.A.J. de Nijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 februari 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 oktober 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes die [naam slachtoffer] in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.