ECLI:NL:RBROT:2020:1788

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
10-181005-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in de rug tijdens conflict in Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 2000 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht, werd ervan beschuldigd op 27 juli 2019 in Rotterdam een conflict te hebben gehad met het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer met een mes in de rug zou hebben gestoken. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier jaar, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank verwierp het noodweerverweer van de verdachte en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet het slachtoffer in de rug had gestoken, wat leidde tot een klaplong en andere ernstige verwondingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en stelde een proeftijd van 2 jaar in. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het geweldsincident. De rechtbank weigerde de verzoeken van de verdediging voor nader onderzoek en oordeelde dat de bewezenverklaring voldoende was onderbouwd met getuigenverklaringen en camerabeelden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-181005-19
Datum uitspraak: 5 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2000 ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam,

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. K. Pieters, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit, omdat niet – althans niet buiten redelijke twijfel – kan komen vast te staan dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet, althans niet buiten redelijke twijfel, dat de verdachte degene is die de aangever heeft gestoken.
Voorts kan uit de bewijsmiddelen niet, laat staan buiten redelijke twijfel, volgen dat de gedragingen van de verdachte zodanig zijn geweest dat daarin een bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangever ligt besloten.
Meer subsidiair, voor het geval de rechtbank niet tot een vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging zou komen, heeft de raadsman gevorderd dat een aantal personen als getuige dient te worden gehoord, de forensisch arts als getuige-deskundige en dat een contra-expertise verricht dient te worden door het TMFI van de bevindingen ten aanzien van het mes.
4.1.2.
Beoordeling
De aangever heeft - kort gezegd - verklaard dat hij op 27 juli 2019 een conflict had met de verdachte. De aangever is met zijn neven naar de verdachte toe gegaan om het uit te praten. Dit is gebeurd om de hoek bij [plaats delict] te Rotterdam. Daar kregen de aangever en de verdachte ruzie. De aangever heeft verklaard de verdachte als eerste een klap op zijn wang te hebben gegeven waarna de aangever iets naar achter viel. Vervolgens pakte de verdachte een mes uit zijn zak en toen de aangever weer op wilde staan, stak de verdachte de aangever met zijn rechter hand in zijn linker zij. Dit gebeurde boven aan de trap om de hoek van [plaats delict] . De neven van de aangever stonden een stuk verderop op hem te wachten. De aangever is naar hen toe gerend en heeft gezegd dat hij was gestoken.
Hiertegenover staat de verklaring van de verdachte. Hij bevestigt met de aangever te hebben gepraat om de hoek bij [plaats delict] te Rotterdam, maar ontkent te hebben gestoken met een mes. Volgens de verdachte pakte de aangever een puntig voorwerp uit zijn zak waarna de verdachte beide polsen van de aangever vastpakte. Dit was bij de trap waar een hekje was. De aangever kwam met zijn rug tegen het hekje aan en de verdachte wist dat indien hij de handen van de aangever vast zou pakken en zijn lichaam tegen het lichaam van de aangever aan zou duwen, de aangever geen kant op kon. Hierna hoorde de verdachte de aangever schreeuwen. De aangever zei dat de verdachte nu de lul was en rende naar zijn groepje vrienden. De verdachte rende achter de aangever aan, omdat de aangever de telefoon van de verdachte bij zich had die daarna op de grond viel. De verdachte heeft de aangever uit boosheid geslagen op zijn schouder. De verdachte verklaart niet te weten wanneer de aangever is gestoken.
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij bloed zag toen de jongen met wie hij sprak en hij in een worsteling belandden waarna de verdachte schrok en is weggerend.
De getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat de aangever naar hem toe kwam rennen met de verdachte achter de aangever aan. De aangever heeft op dat moment geroepen dat de verdachte hem in zijn rug had gestoken. [naam getuige 1] zag dat de verdachte een mes in zijn hand had. De verdachte maakte hiermee steekbewegingen naar zijn neef [naam getuige 2] .
De getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat de aangever wat uit moest praten met de verdachte en dat de aangever hierna aan kwam rennen en vertelde dat hij was neergestoken. De getuige zag dat de aangever bloed had aan zijn zij. De verdachte kwam dreigend af op de getuige en zijn neef [naam getuige 1] met een mes en maakte steekbewegingen.
Voorts heeft verbalisant [naam verbalisant] de camerabeelden van vlak na het steekincident van RET Rotterdam bekeken. De verbalisant beschrijft dat hij de verdachte ziet en dat hij zijn rechterhand uit zijn broekzak haalt, een vuist maakt alsof hij een voorwerp vast heeft en er een lichtgekleurde punt zichtbaar is vlakbij zijn hand.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario acht de rechtbank niet aannemelijk. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bloed zag op het moment dat de aangever en hij in een worsteling belandden. Dit was volgens de verdachte vóórdat de verdachte is weggerend en dit maakt aannemelijk dat de aangever de steekwond heeft opgelopen om de hoek bij [plaats delict] waar de aangever en de verdachte ruzie hebben gehad. Dat een ander dan de verdachte de aangever op een later moment zou hebben gestoken is dan ook niet waarschijnlijk. Er is geen enkele aanwijzing dat iemand anders dan de verdachte deze steekwond heeft toegebracht. Behoudens betrokkenheid van een volkomen onbekend gebleven derde over wie door de verdachte noch door de aangever iets is gesteld noch is gebleken, zou de aangever zelf of zijn neven dat gedaan moeten hebben. Geen van betrokkenen heeft echter iets gesteld of verklaard dat daarop duidt zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.
De verklaring van de aangever wordt wel ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] verklaren dat zij inderdaad een mes hebben gezien bij de verdachte. Dat de verdachte een mes had, wordt voorts ondersteund door de camerabeelden van de RET bij metrostation Leuvehaven die ter terechtzitting zijn getoond. Hierop is naar het oordeel van de rechtbank te zien dat de verdachte een voorwerp uit zijn broekzak pakt welk voorwerp hij daarna in zijn hand houdt. Voorts hebben de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] beiden verklaard dat de aangever direct bij het aan komen rennen heeft verteld te zijn neergestoken door de verdachte. De rechtbank merkt hierbij op dat de getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en de aangever geen mogelijkheid hebben gehad tot het afstemmen van hun verklaringen, omdat zij vrijwel direct na het geweldsincident met de verdachte zijn aangehouden.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de lezing van de aangever.
Het steken van iemand met een mes in de romp is naar het oordeel van de rechtbank gericht op en geschikt tot het toebrengen van dodelijk letsel. De aangever is immers gestoken op een plaats nabij het hart en heeft als gevolg van de messteek een klaplong en bloed in de borstholte opgelopen. Volgens de FARR-arts is het letsel ook potentieel dodelijk geweest. Door zo te steken op die plaats heeft verdachte (op zijn minst) welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aan de aangever dodelijk letsel zou toebrengen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
De rechtbank wijst de door de raadsman ter terechtzitting gedane voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek af. Deze verzoeken dienen te worden getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium gelet op het tijdstip waarop deze zijn gedaan. De rechtbank is van oordeel dat uit het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat nader onderzoek als verzocht noodzakelijk is.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 juli 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan dat dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Hiertoe is aangevoerd dat er sprake is van een noodweersituatie nu er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De aangever heeft immers de confrontatie uitgelokt, opgezocht een overtal van vrienden meegenomen, heeft de verdachte apart genomen, is daar boos geworden en heeft als eerste geweld gebruikt. De verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen die aanval en tegen de onmiddellijke dreiging van verder geweld. Dit handelen was niet evident disproportioneel.
5.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit de verklaring van de aangever volgt dat hij, nadat hij de verdachte als eerste een klap op zijn wang heeft gegeven, naar achteren viel. Op dit moment had de verdachte weg kunnen gaan. In plaats daarvan koos de verdachte ervoor om op dat moment, terwijl de aangever achterover vallend en daarmee uit balans was, hem in de linkerzijde van zijn rug te steken. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
5.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces wat dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
6.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie (zie bespreking beroep op noodweer), zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in zijn rug te steken. Dit heeft een steekverwonding van twee centimeter opgeleverd met een klaplong, bloed in de borstholte en letsel van het middenrif als gevolg.
Het hoeft geen betoog dat een dergelijk feit een groot gevoel van onveiligheid bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Blijkens de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgedragen, heeft het feit een grote impact op zijn leven en zijn dagelijks functioneren gehad. Door zijn gedrag heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien zorgen dit soort geweldsfeiten op straat voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft daarnaast ook oog voor het provocerende en escalerende gedrag van de aangever zelf jegens de verdachte in de aanloop naar de steekpartij.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De raadsman heeft verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen gelet op het reclasseringsrapport van 29 maart 2019 dat in een andere strafzaak van de verdachte is uitgebracht.
Voornoemd rapport is echter onvoldoende recent. Bovendien was in dat advies de voornaamste reden om het jeugdstrafrecht toe te passen het belang van continuering van de schoolgang van de verdachte. De rechtbank merkt op dat dit thans niet meer aan de orde is omdat de verdachte op dit moment niet naar school gaat. De rechtbank zal dan ook niet het adolescentenstrafrecht toepassen.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt hierbij uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich ter zake van het ten laste gelegde feit in het geding gevoegd: de heer [naam benadeelde] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.233,43 aan materiële schade en een vergoeding van € 6.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade voldoende is onderbouwd en het rechtstreekse gevolg is van het strafbare feit. Met betrekking tot de immateriële schade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft verzocht bij toewijzing van de vordering de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de gevorderde immateriële schade te matigen. Hierbij dient onder andere te worden meegewogen dat de benadeelde partij de confrontatie heeft opgezocht.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 juli 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.733,43, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Uit dit vonnis vloeit voor de verdachte dan ook geen betalingsverplichting voort.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 3.733,43 (zegge: drieduizend zevenhonderddrieëndertig euro en drieënveertig cent), bestaande uit € 1.233,43 (zegge: éénduizend tweehonderddrieëndertig euro en drieënveertig cent) aan materiële schade en
€ 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 3.733,43 (hoofdsom zegge: drieduizend zevenhonderddrieëndertig euro en drieënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 3.733,43 (zegge: drieduizend zevenhonderddrieëndertig euro en drieënveertig cent),te vervangen door 47 dagen gijzeling;
toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. A. Hello en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de zij en/of de buik en/of de rug, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of letsel aan het middenrif, heeft toegebracht door die [naam slachtoffer] met een mes in de buik en/of de zij en/of de rug, althans in het lichaam te steken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de buik en/of de zij en/of de rug, althans in het lichaam
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.