ECLI:NL:RBROT:2020:1770

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
C/10/590180 / KG ZA 20-65
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een ex-parte bevel in een kort geding inzake intellectuele eigendomsrechten

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [naam firma] en Audi AG. [naam firma] vorderde herziening van een eerder ex-parte bevel dat was gegeven op verzoek van Audi, waarin [naam firma] werd bevolen om inbreuk op merkrechten te staken. Audi had een onmiddellijke voorziening gevraagd om verdere inbreuk op haar merkrechten te voorkomen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat Audi niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van spoedeisend belang. De rechtbank concludeerde dat Audi [naam firma] voorafgaand aan het verzoek niet had aangeschreven, waardoor [naam firma] niet de kans had gekregen om de vermeende inbreuk te staken of toe te lichten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eerdere beschikking moest worden herzien, met terugwerkende kracht, en dat de aan [naam firma] opgelegde bevelen werden vernietigd. Tevens werden de executoriale beslagen opgeheven en werd Audi veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van beide partijen voordat ingrijpende maatregelen worden genomen in kort geding procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/590180 / KG ZA 20-65
Vonnis in kort geding van 20 februari 2020
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[naam firma],
gevestigd te [vestigingsplaats firma] ,
2.
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser ] ,
3.
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eisers,
advocaat mrs. M. Hoogenboom en R.E. Schoenmakers te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar het recht van Duitsland
AUDI AG,
gevestigd te Ingolstadt (Duitsland),
gedaagde,
advocaat mrs. P.E. Mazel en D. van de Kamp te Amsterdam.
Partijen worden hierna [naam firma] , eiser sub 2 en eiseres sub 3 dan wel [naam firma] (in vrouwelijk enkelvoud) voor allen gezamenlijk en de vennoten voor eiser sub 2 en eiseres sub 3 gezamenlijk respectievelijk Audi genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 januari 2020, met producties 1 tot en met 5,
  • de producties 1 tot en met 14 van Audi, ingekomen op 5 februari 2020,
  • de aanvullende producties 6 tot en met 11 van [naam firma] ,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 6 februari 2020,
  • de pleitnota van [naam firma] , en
  • de pleitnota van Audi.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam firma] twee voorbeelden van door haar in de handel gebrachte producten aan de voorzieningenrechter overhandigd. Na afloop van de zitting heeft Audi per e-mail een kopie toegezonden van de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 13 november 2019.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam firma] drijft een detailhandel in auto-onderdelen.
2.2.
Eiser sub 2 en eiseres sub 3 zijn met elkaar gehuwd. Zij zijn de vennoten van [naam firma] .
2.3.
Audi is houdster van verschillende Uniemerken, waaronder:
- het beeldmerk met registratienummer [registratienummer 1] :
- het beeldmerk met registratienummer [registratienummer 2] :
- het beeldmerk met registratienummer [registratienummer 3] :
- het beeldmerk met registratienummer [registratienummer 4] :
- het beeldmerk met registratienummer [registratienummer 5] :
Alle merken zijn ingeschreven bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, onder meer voor klasse 12 (“
Land, air and water vehicles and parts thereof”).
2.4.
Op 17 mei 2019 heeft Audi de voorzieningenrechter van deze rechtbank op de voet van de artikelen 9 lid 1 sub a en 11 van de Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (Handhavingsrichtlijn) juncto artikel 1019e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzocht om een onmiddellijke voorziening bij voorraad zonder oproeping van gerekwestreerde teneinde verdere inbreuk op haar merkrechten te voorkomen, luidende:
“(…)
A. [naam firma] te bevelen om binnen 24 uur na betekening van de ten aanzien van dit verzoek te wijzen beschikking de inbreuk op de in paragraaf 2.1 genoemde merkrechten te staken en gestaakt te houden, met name door middel van het aanbieden, in de handel brengen, invoeren, uitvoeren, verkopen en/of anderszins verhandelen van de in dit verzoekschrift omschreven Inbreukmakende producten in de Europese Unie;
B. te bevelen dat [naam firma] een dwangsom verbeurt van EUR 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro) voor iedere dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) dat [naam firma] in strijd handelt met het sub (a) geformuleerde bevel, met een maximum van EUR 1.000.000,- (vijfhonderdduizend euro), althans van een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter in goede justitie zal bepalen;
C. de termijn in de zin van artikel 1019i Rv te bepalen op zes maanden na dagtekening van deze beschikking.”
2.5.
In paragraaf 3 van het verzoekschrift is onder verwijzing naar productie 3 een aantal afbeeldingen van (auto)grillen opgenomen ter illustratie van de gestelde inbreukmakende aanbiedingen. Een scan van de in het verzoekschrift onder 3.3 opgenomen (met ook daar van onduidelijke tekst voorziene) afbeeldingen zijn hierna (voor zover mogelijk) ingevoegd.
3.3
Printscreens van aanbiedingen op de website[naam website]
2.6.
In paragraaf 3.4 van het verzoekschrift is vervolgens, onder verwijzing naar de producties 4, 5 en 6, vermeld dat een aantal proefaankopen zijn gedaan bij [naam firma] voor:
“de Audi A6 C7 4G RS6 Facelift Front Grill High-gloss Black with Quattro & Chrome frame (Proefaankoop 1), Audi A7 4G S7 Frontgrill Black Edition (Proefaankoop 2) en de Audi S3 Frontgrill Platinum for 2012-2016 (Proefaankoop 3)”,
waarvan de navolgende afbeeldingen zijn opgenomen onder 3.6 van het verzoekschrift.
2.7.
Ter toelichting op haar verzoek heeft Audi in haar verzoekschrift onder meer het navolgende aangevoerd:
“5.3 (…) Het spoedeisend belang om een zo spoedig mogelijk einde te maken aan deze activiteiten bestaat hierin dat door deze activiteiten door Audi aanzienlijke en onherstelbare schade wordt geleden zolang de Inbreukmakende producten te koop worden aangeboden en verkocht. De aard, ernst en grote schaal van de door [naam firma] gepleegde inbreuken rechtvaardigen dat dit verlof terstond wordt gegeven zonder dat [naam firma] wordt gehoord.
(…)
6.2
De eisen zijn proportioneel. Het gaat immers om een zeer vergaande en schadelijke vorm van inbreuk: het op grote schaal verkopen en verhandelen van namaakgrillen van een zeer populair merk zoals dat van Audi.
6.3
Het onderhavige verzoek ziet er – kortweg – op dat [naam firma] wordt bevolen om de inbreuk te staken. Voor [naam firma] is het een zeer eenvoudige handeling om de grillen niet meer aan te bieden en te verkopen. Het zou een zeer eenvoudige ingreep moeten zijn om de Inbreukmakende producten uit het aanbod van de websites te verwijderen, waar ook niet of nauwelijks extra kosten mee gemoeid zijn. bovendien is de inbreuk evident.
6.4
Ook voldoen de geëiste maatregelen aan het subsidiariteitsvereiste. Er staat Audi geen minder vergaand alternatief open en van Audi kan niet worden verwacht een kort geding af te wachten, omdat er elke dag dat de inbreuk voortduurt op ernstige wijze afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid door het in omloop zijn van grillen van dergelijk slechte kwantiteit zoals deze worden aangeboden en verkocht door [naam firma] .
6.5
Van de voorhanden alternatieven is de verzochte maatregel in elk opzicht de minst ingrijpende, met de meeste kans op enig effect. Audi neemt immers niet de hele voorraad ter vernietiging in beslag, er hoeft geen deurwaarder langs het filiaal van [naam firma] te worden gestuurd. (…)
6.6
Ten slotte zal [naam firma] onmiddellijk na de uitvoering van de maatregelen hiervan in kennis worden gesteld. [naam firma] heeft vervolgens het recht om herziening te vragen, met inbegrip van het recht te worden gehoord.”
2.8.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft nadere stukken opgevraagd ter zake de gestelde inbreuk en bij beschikking van 24 mei 2019 als volgt beslist op het hiervoor bedoelde verzoekschrift (hierna: ‘de Beschikking’ of ‘ex parte bevel’):
“Toegestaan als verzocht,
met dien verstande dat het maximum van de dwangsom wordt beperkt tot € 10.000, - (tienduizend euro) per dag met een maximum van € 750.000 (zevenhonderdvijftigduizend euro).”
Daarbij is met de hand door de voorzieningenrechter bijgeschreven dat de nadere stukken zijn ontvangen op 23 mei 2019.
2.9.
Bij exploten van 24 mei 2019 heeft Audi de Beschikking, onder toevoeging van het oorspronkelijke verzoekschrift maar zonder de daarbij behorende zeven producties en zonder de desgevraagd nog nader op 23 mei 2019 aan de voorzieningenrechter toegestuurde nadere stukken, doen betekenen aan [naam firma] en haar vennoten.
2.10.
Naar aanleiding daarvan heeft vennoot 1 op 28 mei 2019 om 14:16 uur een e-mail met de navolgende inhoud aan de advocaat van Audi gestuurd:
“ Onlangs heb ik een brief ontvangen van u (..). Ik ben sinds 23.5.2019 in buitenland door privéomstandigheden en ik verwacht 9.6.2019 weer in Nederland te zijn. Mijn collega heeft paar foto’s van de brief gemaakt en naar mij verzonden via telefoon. Ik heb niet gezien wat de uiterste datum is voor reageren op uw brief maar ik wil graag uitstel krijgen voor reageren op uw brief omdat ik advies wil krijgen van mijn advocaat.”
De advocaat van Audi heeft bij e-mail van dezelfde dag om 14:42 uur gereageerd als volgt:
“Sinds afgelopen zaterdag rond 20:00 uur verbeurt u een dwangsom van € 10.000 voor iedere dag dat Audi-producten als omschreven in het ex-parte verbod dat vrijdag aan u is betekend. Vooralsnog zie ik geen aanleiding u daarvan te ontheffen, uitstel te verlenen o.i.d. daarbij speelt een rol mee dat u volgens het handelsregister een onbeperkt bevoegde medevennoot heeft die de zaak had kunnen oppakken. Ik adviseer u spoedig een deskundige IE-advocaat te raadplegen. (…)”
2.11.
Bij e-mail van 14 juni 2019 heeft de (voormalig) advocaat van [naam firma] de advocaat van Audi om 10:58 uur het navolgende laten weten:
“In bovengenoemde kwestie heeft zich tot mij gewend [naam firma] te [vestigingsplaats firma] . Namens cliënte bevestig ik u dat zij de betreffende grillen niet meer zal aanbieden en/of verkopen. Tevens zijn c.q. worden op korte termijn de grillen van de website verwijderd.”
De advocaat van [naam firma] heeft daarop diezelfde dag om 11:52 uur geantwoord:
“ Over het algemeen ben ik een voorstander van geserreerd taalgebruik. Uw e-mail van zojuist is echter veel te kort door de bocht. Zo gaat u niet in op de verlangde onthoudingsverklaring, de aantallen in- en verkochte inbreukmakende goederen, het feit dat uw cliënte inmiddels minimaal € 200.000 aan dwangsommen heeft verbeurd etc. Ik hoop ook over die punten op korte termijn van u te horen.”
2.12.
Op 18 juni 2019 heeft de (voormalig) advocaat van [naam firma] aan de advocaat van [naam firma] gemeld:
“Het deurwaardersexploot heeft cliënt per post ontvangen. Hij verbleef in het buitenland en heeft eerst onlangs kennis kunnen nemen van het exploot.
Voor het overige bericht ik u nog nader.”
2.13.
Op 25 juni 2019 wisselen de (advocaten van) partijen diverse e-mailberichten, waaraan het navolgende is ontleend.
Zijdens Audi om 13:50 uur:
“(…)Uw cliënt verbeurt vanaf zaterdag 25 mei 2019 20:00 uur een dwangsom van EUR 10.000,- voor iedere dag uw cliënt Audi-producten aanbiedt als omschreven in het ex parte verbod dat op vrijdag 24 mei 2019 aan uw cliënt is betekend. Tot op de dag van vandaag worden er door uw cliënt in strijd met het ex parte verbod nog steeds Audiproducten aangeboden, terwijl u op 14 juni jl. namens uw cliënt heeft toegezegd dat de Audi-producten niet zullen worden aangeboden en/of zullen worden verkocht en dat de producten van de website zullen worden verwijderd. Dat is echter niet gebeurd, wat tot gevolg heeft dat uw cliënt inmiddels voor een bedrag van EUR 310.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd. (…)”,
waarna sommatie volgt om over te gaan tot ondertekening van een onthoudingsverklaring, opgave te verstrekken van verkochte aantallen betaling van voormeld bedrag binnen 2 dagen, bij gebreke waarvan zal worden overgegaan tot executie.
Zijdens [naam firma] om 14:20 uur:
“Uw e-mail wekt verbazing bij mijn cliënten. Kennelijk is uw cliënte van mening dat mijn cliënten zich niet storen aan het exploit, maar dat is niet juist.
Op de dag van betekening van het exploit verbleven zij in het buitenland. Direct na terugkeer in Nederland hebben zij actie ondernomen.
U schrijft nu dat er nog steeds Audi-producten, althans producten die niet met toestemming van Audi zijn geproduceerd en als inbreukmakende producten kunnen worden gekwalificeerd, worden verkocht. Cliënten zijn zich van geen kwaad bewust. Kunt u specifieker zijn?
Cliënten hebben de Audi producten waar in het exploit op wordt gedoeld van de website verwijderd. U bent kennelijk een andere mening toegedaan, Kunt u ook hier specifieker zijn?
Een onthoudingsverklaring kan worden getekend. Ik verzoek u mij een verklaring toe te zenden welke volgens uw cliënte zou moeten worden ondertekend.
Morgen zend ik u een overzicht van in- en verkochte producten”
Zijdens Audi om 15:49 uur:
“In de bijlage treft u een aantal screenshots van de website van uw cliënten aan waarbij gebruik wordt gemaakt van één van de geregistreerde merken van Audi. Uw cliënten dienen zich er bewust van te zijn dat er nog veel meer screenshots beschikbaar zijn en dat mijn cliënte volledig in haar recht staat om over te gaan tot executie van de inmiddels verbeurde dwangsommen.”
Audi heeft daarbij onder meer de volgende screenshot van de website van [naam firma] overgelegd:
2.14.
Op 26 juni 2019 heeft de (voormalig) advocaat van [naam firma] een door eiser sub 2 opgesteld overzicht van in- en verkopen toegestuurd aan de advocaat van Audi en deze vervolgens op 5 juli 2019 het navolgende bericht:
“(…) de website is aangepast, inbreukmakende producten worden niet meer verkocht. Cliënte is bereid om een onthoudingsverklaring te onderteken en een bedrag voor uw kosten te voldoen.
Cliënte is een kleine ondernemer die net van zijn inkomsten rond kan komen. Verhaal voor de bedrage die u noemt is er niet. Hij wil het dossier sluiten.”
2.15.
Partijen zijn vervolgens in onderhandeling getreden over een door [naam firma] te betalen bedrag aan Audi, maar hebben ter zake geen overeenstemming bereikt.
2.16.
Bij exploten van 25 juli 2019 heeft de deurwaarder [naam firma] bevolen een bedrag van € 460.000,00 aan Audi te betalen. Daarin staat vermeld dat [naam firma] gedurende een periode van 46 dagen (25 mei tot en met 9 juli 2019) niet aan het bevel heeft voldaan, zodat dwangsommen van € 10.000,00 per dag zouden zijn verbeurd.
2.17.
Op 13 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak verlengd tot en met 24 februari 2020.
2.18.
Bij exploten van 15 januari 2019 heeft de deurwaarder [naam firma] opnieuw bevolen om het bedrag van € 460.000,00 aan Audi te voldoen.
2.19.
Bij exploot van 15 januari 2019 heeft Audi voorts executoriaal beslag laten leggen op de bedrijfsinventaris van [naam firma] . Zij was voornemens tot veiling daarvan over te gaan op 18 februari 2020.

3.Het geschil

3.1.
[naam firma] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Audi gelast om de executiemaatregelen tegen [naam firma] op grond van de Beschikking te staken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- en een dwangsom van € 10.000,--,
de door Audi ten laste van [naam firma] gelegde executoriale beslagen opheft,
Audi gelast de in beslag genomen goederen te retourneren aan [naam firma] en deze goederen terug te plaatsen op de locaties in haar bedrijfspand, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
e Beschikking van 24 mei 2019 herziet, met dien verstande dat wordt geoordeeld dat de voorzieningenrechter onbevoegd was, de beschikking geen rechtskracht heeft en geen dwangsommen verschuldigd zijn op grond van de beschikking,
indien en voor zover [naam firma] aan Audi dwangsommen verschuldigd zou zijn op grond van de Beschikking deze dwangsommen op te heffen, dan wel deze dwangsommen te verminderen c.q. te matigen tot een totaalbedrag van nihil, althans tot een in goede justitie te bepalen totaalbedrag;
Audi veroordeelt in de proceskosten ex artikel 1019h Rv (welke zij ter zitting heeft gesteld op € 16.854,60 exclusief BTW);
Audi veroordeelt in de nakosten.
3.2.
[naam firma] legt aan de vordering ten grondslag dat de Beschikking op de voet van artikel 1019e lid 3 Rv moet worden herzien. Daartoe stelt zij het volgende.
  • De voorzieningenrechter van deze rechtbank was niet bevoegd tot het geven van een ex-parte voorziening. Audi heeft in haar verzoekschrift om een Europawijde voorziening verzocht en de rechtbank Den Haag is bij uitsluiting bevoegd deze te geven.
  • De handelwijze van Audi kan de toets van proportionaliteit en subsidiariteit niet doorstaan. Audi is rauwelijks gaan procederen. Bovendien ontbrak enig spoedeisend belang.
  • Er is geen sprake van inbreuk op de beeldmerken van Audi. [naam firma] heeft geen producten met een markering gelijk aan de door Audi gehouden beeldmerken aangeboden en/of verkocht. Indien en voor zover de markeringen gelijkenissen zouden vertonen met het beeldmerk met registratienummer [registratienummer 2] , geldt dat deze enkel zijn gebruikt om het publiek begrijpelijke en volledige informatie te verstrekken over de bestemming van de producten. Gelet op het publiek waarvoor de door [naam firma] aangeboden producten zijn bestemd, kan geen sprake zijn van verwarringsgevaar. Daarbij komt dat het beeldmerk met registratienummer [registratienummer 2] eerst in augustus 2018 is ingeschreven en dus nog niet wereldwijd bekend is als merk van Audi, reden waarom Audi geen beroep toekomt op artikel 9 lid 2 sub c UMVo.
3.3.
Audi voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [naam firma] in de kosten van het geding, primair ex artikel 1019h Rv ten bedrage van € 24.734,50 en subsidiair op grond van de indicatietarieven in IE-zaken, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is op grond van het bepaalde in artikel 1019e lid 3 Rv bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot herziening van de beschikking inhoudende het bevel als opgelegd door de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
4.2.
[naam firma] heeft spoedeisend belang bij haar vordering, nu de bedrijfsvoering van [naam firma] door de beslaglegging volledig plat is gelegd en de veiling al was gepland op 18 februari 2020. Overigens heeft Audi het spoedeisend belang niet betwist.
4.3.
[naam firma] heeft aan haar vordering tot herziening allereerst ten grondslag gelegd dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd had moeten verklaren om van het verzoek kennis te nemen omdat op grond van artikel 131 lid 2 UMVo (voluit: verordening EU 2017/1001 van het Europees parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk) - ook in kort geding - de rechtbank Den Haag exclusief bevoegd is om Europawijde maatregelen te treffen. Dit brengt volgens [naam firma] met zich dat aan een inhoudelijk beoordeling van het geschil niet wordt toegekomen. Audi heeft daartegenover gesteld dat een en ander niet af doet aan de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van deze rechtbank om de gevraagde ex-parte voorziening ten aanzien van Nederland te geven. Audi heeft uiteindelijk alleen goederen in Nederland in beslag doen nemen, namelijk op het bedrijfsterrein van [naam firma] in [vestigingsplaats firma] . Daarmee bestaat geen reden tot herziening van de beschikking, aldus Audi.
4.4.
[naam firma] heeft in zoverre het gelijk aan haar zijde dat de voorzieningenrechter te Rotterdam niet bevoegd was een ex parte bevel te doen uitvaardigen voor de gehele Europese Unie. [naam firma] ziet met haar stelling echter voorbij aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 131 UMVo, luidende:
“1. Aan de rechterlijke instanties, met inbegrip van de rechtbanken van het uniemerk, van een lidstaat kunnen voor een Uniemerk of aanvragen voor een Uniemerk dezelfde voorlopige en beschermende maatregelen worden gevraagd als het recht van die staat kent voor nationale merken, zelfs indien een rechtbank voor het Uniemerk van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.”
De uitleg van het Europese Hof van Justitie van de hiermee vergelijkbare bepaling van artikel 90 lid 1 van de EU modellenverordening (GModVo) in het arrest van 21 november 2019 [1] volgend, moet het eerste lid van artikel 131 UMVo aldus worden uitgelegd dat de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag onverlet laat de bevoegdheid van elke andere rechtbank om voorlopige maatregelen te nemen in kort geding ten aanzien van Uniemerken beperkt tot Nederland. Het beroep op onbevoegdheid kan daarom slechts deels doel treffen.
4.5.
Een en ander betekent dat aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot herziening wordt toegekomen. Voorop gesteld wordt dat een verzoek tot het geven van een onmiddellijke voorziening bij voorraad tot het geven van een voorlopig inbreukverbod op de voet van artikel 1019e Rv een ingrijpende maatregel is. Bij de behandeling daarvan wordt immers afgeweken van het uitgangspunt dat alvorens te beslissen beide partijen worden gehoord. Daarom dienen aan toewijzing van het verzoek hoge eisen te worden gesteld aan het spoedeisend belang daarvan en dient te zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in die zin dat maatregelen als deze slechts dan zijn gerechtvaardigd indien elk uitstel voor de houder van het intellectuele eigendomsrecht onherstelbare schade zou veroorzaken, die zo ernstig is dat een kort geding op tegenspraak niet kan worden afgewacht.
4.6.
Aan voormelde vereisten is in dit geval niet voldaan. Naar thans als onweersproken vast is komen te staan, heeft Audi [naam firma] voorafgaand aan het verzoek op geen enkele wijze aangeschreven en/of gesommeerd. Naar Audi ter zitting heeft betoogd leert de ervaring dat het sturen van sommaties geen zin heeft. Dat dit ook in dit geval tot geen enkel resultaat had kunnen leiden, is niet aannemelijk geworden. Zoals terecht is aangevoerd door [naam firma] heeft Audi door het achterwege laten van enige sommatie [naam firma] de gelegenheid ontnomen een en ander toe te lichten dan wel de vermeende inbreuk vrijwillig te staken. Evenmin aannemelijk is geworden dat een kort geding, via welke procedure op korte termijn een uitspraak op tegenspraak had kunnen worden verkregen, beslist niet afgewacht kon worden. Audi heeft haar stelling dat de vermeende inbreuken gelet op de aard, ernst en grote schaal van de vermeende inbreuken een aanzienlijke en onherstelbare schade tot gevolg zouden hebben indien wel was over gegaan tot het instellen van een kort geding niet nader onderbouwd.
4.7.
Op grond van het voorafgaande moet worden geconcludeerd dat de Beschikking moet worden herzien in die zin dat de daarbij aan [naam firma] opgelegde bevelen worden vernietigd.
4.8.
De vernietiging heeft terugwerkende kracht [2] . Dit doet de dwangsommen die eventueel tussentijds zijn verbeurd teniet.
4.9.
Met de vernietiging van de Beschikking is voorts de rechtsgrond voor het leggen van de executoriale beslagen komen te vervallen. Gelet op het feit dat Audi reeds voorbereidingen heeft getroffen om over te gaan tot veiling van de bedrijfsinventaris heeft [naam firma] voldoende belang bij haar vorderingen tot schorsing van de executie, opheffing van de beslagen en retournering van de in beslag genomen goederen op verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter zal – gelijk is bepleit ter zitting door Audi – de dwangsom matigen en maximeren als hierna bepaald.
4.10.
Een en ander betekent ten slotte dat thans aan een oordeel over de in geschil zijnde inbreukvraag niet wordt toegekomen. Daarover zal de rechter in de uiterlijk op 24 februari 2020 door Audi aan te spannen bodemprocedure dienen te beslissen.
4.11.
Audi zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. [naam firma] heeft haar daadwerkelijke kosten advocaat gevorderd op grond van artikel 1019h Rv en deze - onder overlegging van een specificatie - gesteld op € 16.854,60 exclusief btw. De voorzieningenrechter zal deze kosten overeenkomstig de door de rechtbanken vastgestelde indicatietarieven IE voor een normaal kort geding begroten op € 15.000, -. De kosten aan de zijde van [naam firma] worden aldus, inclusief kosten exploot, begroot op € 15.090,89 in totaal.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1.
herziet de Beschikking in die zin dat de daarin neergelegde bevelen worden vernietigd (met terugwerkende kracht);
5.2.
heft op de ten laste van [naam firma] gelegde executoriale beslagen;
5.3.
gelast Audi om de executiemaatregelen tegen [naam firma] op grond van de Beschikking per direct en volledig te staken;
5.4.
gelast Audi de in beslag genomen goederen binnen tien dagen na betekening van deze uitspraak te retourneren aan [naam firma] en deze goederen terug te plaatsen op de locaties in haar bedrijfspand;
5.5.
bepaalt dat Audi een dwangsom verbeurt van € 10.000, - voor iedere kalenderdag dat zij verzuimd aan de hiervoor onder 5.3. en 5.4. gelaste bevelen te voldoen met een maximum van € 250.000, -.
5.6.
veroordeelt Audi in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [naam firma] begroot op € 15.090,89;
5.7.
verklaart dit vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.
[1515/2971]

Voetnoten

1.HvJ EU 21 november 2019, ECLI:EU:C:2019:998 (procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden).
2.Zo ook: vzr. Rb Den Haag 4 mei 2001, ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ3525 en vzr. Rb Den Haag 28 april 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:16168, IER 2016/43 m.nt. J.M. Boelens en A.M.E. Verschuur.