ECLI:NL:RBROT:2020:1747

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
10/260298-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van heroïne en XTC-pillen met vrijspraak voor verduistering en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 27,5 kilo heroïne en 356 XTC-pillen in zijn woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het verweer van de verdachte, dat hij geen opzet had op het voorhanden hebben van de verdovende middelen en dat deze niet in zijn machtssfeer waren, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het aanwezig hebben van de drugs, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van de verduistering van sigaretten en het voorhanden hebben van een Beretta, omdat hiervoor geen wettig en overtuigend bewijs was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 juli 2019 sigaretten heeft opgehaald bij een bedrijf, maar dat er geen bewijs was dat hij deze had verduisterd. Ook het wapen dat in zijn woning werd aangetroffen, kon niet wettig en overtuigend aan hem worden toegeschreven, omdat er meerdere DNA-sporen op het wapen waren aangetroffen en de verdachte aannemelijk maakte dat anderen toegang tot zijn woning hadden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte voor het verduisteren van de sigaretten was vrijgesproken.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen strafblad en de rechtbank achtte een gevangenisstraf van geruime duur passend, gezien de hoeveelheid harddrugs die in zijn woning werd aangetroffen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/260298-19
Datum uitspraak: 17 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd komt de beschuldiging er op neer dat de verdachte sigaretten heeft verduisterd die van zijn werkgever [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) waren en die hij bij [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) had opgehaald (feit 1). Verder zou hij thuis 27,5 kilo heroïne en 356 XTC-pillen aanwezig hebben gehad en een Beretta (een pistool) met munitie voorhanden hebben gehad.
De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen bewijs is, dat de verdachte de sigaretten heeft verduisterd en dat er geen bewijs is dat hij de Beretta voorhanden heeft gehad. Er is wel bewijs voor het aanwezig hebben van de drugs.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 1] is niet ontvankelijk.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie feiten 1 en 3
Vast staat dat de verdachte de sigaretten heeft opgehaald bij [naam bedrijf 2] . Gelet op het feit dat de verdachte vervolgens zonder sigaretten bij [naam bedrijf 1] is aangekomen, kan niet anders dan geconcludeerd worden dat hij in de tussentijd de sigaretten heeft verduisterd. De verklaring van de verdachte is ongeloofwaardig.
Op het in de woning van de verdachte aangetroffen wapen is DNA van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft het wapen dus in zijn handen gehad en wist wel degelijk dat het in zijn woning lag. De verklaring van de verdachte is ongeloofwaardig.
4.1.2.
Beoordeling feiten 1 en 3
Feit 1
Op basis van de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en de door het bedrijf [naam bedrijf 2] beschikbaar gestelde camerabeelden stelt de rechtbank vast dat er op 8 juli 2019 rond 09.00 uur vier dozen in de bestelauto van de verdachte zijn geladen. Hoewel de camerabeelden hierover geen uitsluitsel geven, bevatten deze dozen volgens de twee genoemde getuigen sigaretten. De verdachte heeft vervolgens getekend voor de ontvangst van 38 colli goederen en is met de ingeladen goederen bij [naam bedrijf 2] weggereden. Rond 14.15 uur heeft hij bij [naam bedrijf 1] eigenhandig zijn auto gelost. Daar bleek dat de sigaretten niet in de bestelauto aanwezig waren.
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank de door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario’s, te weten dat de bestelling bij [naam bedrijf 2] niet compleet was, dat de sigaretten niet zijn ingeladen of dat de sigaretten later, tijdens het afhalen van goederen bij andere bedrijven, door iemand anders uit zijn bestelauto zijn gehaald, niet uitsluiten. Nu niet kan worden vastgesteld wat er met de niet-geleverde sigaretten is gebeurd zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Feit 3
Tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte is in de woonkamer in een lade van het tv-meubel een vuurwapen aangetroffen, voorzien van een patroonhouder met daarin 14 patronen. Van voorhanden hebben is sprake als de verdachte weet dat het pistool er ligt en het wapen zich in zijn machtsfeer bevindt. De verdachte heeft ontkend dat hij wist dat het wapen er lag. Zijn woning werd door anderen gebruikt, die ook het bruine poeder in de woning hadden gebracht. Waarschijnlijk hebben zij het wapen meegenomen en in de lade gelegd.
Van zowel het vuurwapen als van het patroonmagazijn zijn DNA-sporen veiliggesteld. Op het patroonmagazijn is DNA aangetroffen van een onbekende man en op het pistool is DNA aangetroffen van vier personen, waaronder dezelfde man van wie DNA op de patroonhouder is aangetroffen en de verdachte.
Van het eerder genoemde bruine poeder staat vast dat het heroïne is. Vast staat dat het om ruim 24 kilo heroïne ging en ruim drie kilo versnijdingsmiddelen. In de woning werd, gelet op de andere aangetroffen voorwerpen, kennelijk een bewerking van de heroïne uitgevoerd. De rechtbank kan op basis van het bewijsmateriaal niet uitsluiten dat een ander, mogelijk de man van wie op het wapen en op de patroonhouder DNA is aangetroffen, kort voor de doorzoeking het wapen in de woning heeft gebracht en in de lade heeft gelegd.
Gelet op het aantreffen op het wapen van DNA-materiaal van meer personen, het ontbreken van informatie over de exacte vindplaats van het aangetroffen DNA van de verdachte op het wapen, de niet onaannemelijke verklaring van de verdachte dat ook anderen toegang hadden tot zijn woning en de omstandigheid dat het wapen is aangetroffen te midden van voorwerpen die de verdachte naar eigen zeggen recent nog had gebruikt, kan het door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario dat zijn DNA door secundaire overdracht op het wapen terecht kan zijn gekomen, niet worden uitgesloten.
Omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn woning, zal hij worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 3 tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging feit 2
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij slechts zijn woning ter beschikking heeft gesteld en heeft gefungeerd als katvanger. Zijn opzet was niet gericht op het voorhanden hebben van de verdovende middelen en hij heeft de verdovende middelen ook niet in zijn machtssfeer gehad.
4.2.2.
Beoordeling
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de bewoner weet welke voorwerpen zich in zijn woning bevinden. Dit leidt onder omstandigheden uitzondering. In het geval deze omstandigheden zich niet uit het dossier en het verhandelde op de zitting opdringen, is het aan de verdachte die omstandigheden aan te voeren. Daarbij dient wel in acht te worden genomen, dat een verdachte die werkelijk niet weet dat voorwerpen zich in zijn woning bevinden, niet steeds geacht kan worden daarvoor een verklaring te geven.
In de woning van de verdachte wordt tijdens een doorzoeking verspreid door de woonkamer, in totaal ruim 24 kilo heroïne aangetroffen, veelal verpakt in transparante zakken. Een doos met daarin 41 doorzichtige zakjes van elk 500 gram is direct naast de doorgang naar de slaapkamer van de verdachte aangetroffen. In de kledingkast in de slaapkamer van de verdachte worden tussen zijn kleding 4 zakjes met daarin in totaal 356 MDMA-tabletten aangetroffen. De verdachte maakte in de tenlastegelegde periode gebruik van deze woning.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het, gelet op deze omstandigheden, niet anders zijn dan dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn woning en dat hij daarover ook feitelijke zeggenschap had.
De verklaring van de verdachte, dat hij tegen een geringe vergoeding zijn woning twee dagen ter beschikking heeft gesteld aan twee onbekende mannen onder de voorwaarde dat hij pas na 23.00 uur thuis mocht komen en nergens aan mocht zitten en verder niet wist wat er lag, is naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de enorme waarde van de aangetroffen verdovende middelen, ongeloofwaardig.
De in de woning aangetroffen pillen bevatten MDMA. Deze zijn aangetroffen in een lade in de kledingkast van de verdachte, tussen zijn kleren. Daarmee staat in beginsel vast dat hij heeft geweten dat deze er lagen en waren deze in zijn machtsfeer. Het verweer dat hij niet geweten dat deze pillen er lagen, mede gelet op de overige aanwezigheid van verdovende middelen in de woning, duidt niet op een omstandigheid die bewezenverklaring in de weg staat.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
hij
in de periode van 28 oktober 2019 tot en met 30 oktober
2019 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer
24123,8gram, van een materiaal
bevattende heroïne, en 356 stuks pillen, van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde heroïne en MDMA
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft in zijn woning ruim 24 kilo heroïne en 356 MDMA-pillen aanwezig gehad. Harddrugs zijn stoffen die bedreigend zijn voor de volksgezondheid. Voor gebruikers kunnen zij schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. Gelet op de hoeveelheid verdovende middelen moet deze bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel, hetgeen gepaard gaat met vele andere vormen van criminaliteit. Het aanwezig hebben van dergelijke stoffen dient dan ook streng te worden bestraft.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert (uiteindelijk) een vergoeding van € 9.209,95 aan materiële schade.
8.1.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu verdachte ter zake van feit 1 is vrijgesproken..
8.2.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en C.E. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks 8 juli 2019 te Rotterdam
opzettelijk
150 sloffen (zijnde 30.000 stuks) sigaretten, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan [naam bedrijf 1] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking, te weten als werknemer van [naam bedrijf 1] ,
elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
hij
in of omstreeks de periode van 28 oktober 2019 tot en met 30 oktober
2019 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 27500 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, en/of ongeveer 356 stuks pillen, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde heroïne en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
3
hij
op of omstreeks 30 oktober 2019 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1,
onder 3º van die Wet in de vorm van een pistool van het merk/type
Beretta/92fs, kaliber 9 millimeter,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet Wapens en Munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die Wet, van de
Categorie III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9 millimeter,
voorhanden heeft gehad;