In deze zaak, die op 26 februari 2020 werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, betreft het een tweede kort geding waarin eisers, bestaande uit drie personen, een verbod vorderen op de sloop van een bedrijfsgebouw door de gemeente Schiedam. De gemeente had eerder geëist dat eisers het terrein ontruimden en de opstal wegnamen, omdat de contractuele duur van hun erfpachtrecht was verlopen. In een eerder kort geding op 31 januari 2020 werden de vorderingen van eisers afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter oordeelde dat het erfpachtrecht rechtsgeldig was geëindigd in 2016 en dat eisers geen recht hadden op een vergoeding voor verbeteringen aan het perceel. De gemeente Schiedam hanteert het beleid dat bedrijven op het bedrijventerrein de Spaanse Polder niet hoeven te vertrekken, mits hun terrein minstens 1250 m² beslaat. Eisers wilden fuseren met een naastgelegen bedrijf om aan deze voorwaarde te voldoen, maar hun plan werd te laat ingediend en voldeed niet aan de eisen van de gemeente.
In het huidige kort geding vorderden eisers dat de sloop, die gepland stond voor 27 februari 2020, werd verboden of opgeschort. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eisers opnieuw werden afgewezen, omdat veel van hun stellingen al eerder waren behandeld en de huidige procedure niet mocht dienen als verkapt hoger beroep. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een schorsing van het eerdere vonnis rechtvaardigden. Ook de stelling dat het erfpachtrecht in strijd was met het eigendomsrecht werd verworpen, omdat eisers zich bewust waren van de tijdelijke aard van hun erfpachtrecht. De voorzieningenrechter wees de vorderingen af en veroordeelde eisers in de proceskosten van de gemeente Schiedam, die op € 1.636 werden begroot.