ECLI:NL:RBROT:2020:1605

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
C/10/577873 / HA ZA 19-638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv; verzoek om afgifte van bescheiden in civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een incidentele vordering ex artikel 843a Rv, waarbij de eisers, Derco Beheer B.V. en Derco B.V., inzage en afgifte van bepaalde bescheiden vorderen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 3 juli 2019, waarin diverse vorderingen zijn ingesteld met betrekking tot gebeurtenissen uit 2009, toen Derco in financiële problemen verkeerde. De eisers stellen dat zij schade hebben geleden door wanprestatie en onrechtmatig handelen van de gedaagden, waaronder [handelsnaam] en [naam gedaagde 10]. De rechtbank heeft in haar vonnis van 26 februari 2020 geoordeeld dat de eisers rechtmatig belang hebben bij de gevraagde bescheiden, die onder andere betrekking hebben op rapporten van Deloitte en jaarrekeningen van Derco. De rechtbank heeft Derco c.s. bevolen om binnen twee weken na betekening van het vonnis afschriften van de gespecificeerde bescheiden aan de eisers te overleggen. De beslissing over de proceskosten in het incident is gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere conclusies van partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/577873 / HA ZA 19-638
Vonnis in incident van 26 februari 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DERCO BEHEER B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DERCO B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
3.
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in de incidenten ex artikelen 843a Rv en 223 Rv,
advocaat mr. Y.N. Rosina te Bussum,
tegen

1.[naam gedaagde 1], tevens h.o.d.n.[handelsnaam],

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 3],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 4].,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 4],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 5],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 5],
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 6],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 6],
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 7],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 7],
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 8],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 8],
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 9],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 9],
10.
[naam gedaagde 10],
wonende te [woonplaats gedaagde 10],
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in reconventie in de hoofdzaak,
eisers in de incidenten,
advocaat mr. R.M. Leeuwenburgh te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Derco c.s. en [gedaagden] genoemd worden. Eiseressen sub 1 en 2 zullen gezamenlijk in het enkelvoud als Derco worden aangeduid. Apart zullen zij worden aangeduid als Derco Beheer B.V. en Derco B.V. Gedaagde sub 1 zal worden aangeduid als [handelsnaam] en gedaagde sub 10 zal worden aangeduid als [naam gedaagde 10] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juli 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, incidentele vordering tot voorlopige voorzieningen (223 Rv) en incidentele vordering tot afgifte van bescheiden (843a Rv), van 9 oktober 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv, met producties;
  • de conclusie van repliek, tevens eisvermeerdering, in het incident ex artikel 843a Rv, van 4 december 2019;
  • de conclusie van dupliek in het incident ex artikel 843a Rv, van 15 januari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident ex artikel 843a Rv.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eisers] vorderen (pagina 98 conclusie van antwoord/eis) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
"IN HET INCIDENT EX ARTIKEL 843A RV
1. Derco c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te bevelen om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis afschriften, dan wel uittreksels van de Bescheiden, zoals omschreven onder 13.4 in deze Conclusie van Antwoord, aan [eisers] te overleggen, dan wel, uitsluitend voor zover het verstrekken van afschriften objectief niet mogelijk is, inzage te verschaffen aan [eisers] in de Bescheiden;
2. Derco c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan [eisers] van een dwangsom van € 50.000,- (zegge vijftig duizend euro), dan wel een ander door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het bevel onder 1, met een maximum van € 2.500.000,- (zegge twee miljoen vijf honderd duizend euro), dan wel een ander door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;"
2.2.
Op pagina's 76 en 77 van hun conclusie van antwoord/eis hebben [eisers] vermeld om welke bescheiden het gaat:
"13.4. Het gaat om de volgende bescheiden (hierna: “Bescheiden”):
a. Het Deloitte-rapport dat kort na de opdracht van Derco aan [naam gedaagde 10] is opgesteld (zie p. 45 dagvaarding d.d. 3 juli jl.) en (brieven en e-mails inzake) de opdrachtverstrekking van Derco aan Deloitte;
b. De jaarrekeningen van Derco Beheer B.V. en Derco B.V. over de jaren 2007 t/m 2015;
c. Sophista schaderapport (zie p. 98 dagvaarding) en conceptrapporten, alsmede (brieven en e-mails inzake) de opdrachtverstrekking van Derco aan Sophista;
d. Het advies van Sophista m.b.t. de geplande herstructurering/herfinanciering van Derco (zie facturen en specificaties van Sophista bij productie 49 beslagrekest);
e. Urenspecificaties advocaten Derco; daarvoor bestaat een gewichtige reden, nu Derco integrale vergoeding van haar advocaatkosten vordert;
f. Rapport of advies van [naam accountant] (zie p. 98 dagvaarding), conceptrapporten of adviezen en (brieven en e-mails inzake) de opdrachtverstrekking van Derco aan;
g. Correspondentie tussen [naam 2] en Derco over de financiële situatie van Derco voorafgaand aan de opdrachtverlening aan [naam gedaagde 10];
Tevens wordt om de volgende bescheiden verzocht (niet reeds opgenomen in voornoemde brief aan mr. Rosina):
h. Correspondentie tussen [naam 2] en Derco over het inplannen (en het vaststellen van agendapunten) van de vergadering bij [naam 2] op 16 april 2009;
i. De presentatie die Derco had voorbereid voor deze bijeenkomst op 16 april 2009;
j. De documenten die door [naam 2] zijn verstrekt als gevolg van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 10 april 2018, voor zover [naam gedaagde 10] daar niet over beschikt;
k. Correspondentie tussen Derco, dan wel de advocaten van Derco en het Financieele Dagblad voorafgaand aan de publicatie van het artikel d.d. 12 mei 2018 (productie 44 bij de dagvaarding) en tussen Derco of haar advocaten en andere eventuele andere derden, waaronder [naam 1] en [naam 3];
l. De geheimhoudingsverklaringen die Derco de kandidaat participanten Cramer, NHN (en eventuele anderen heeft laten ondertekenen, inclusief conceptversies en de (e-mail)correspondentie hierover;
m. Conceptversies van het [naam 4]-rapport, inclusief de reacties van Derco (per brief of e-mail) op deze conceptversies."
2.3.
Op pagina 37 van hun conclusie van repliek in het incident hebben [eisers] hun vordering in het incident als volgt vermeerderd:
"7.33. [eisers] verzoekt dan ook inzage te verkrijgen in de door [naam 4] gehanteerde informatie (p. 8 [naam 4] rapport, productie 45 dagvaarding). Te weten:
• het Concept discussiestuk schadeberekening Derco Beheer B.V.;
• het onder 13.3.a. reeds genoemde Deloitte rapport van 20 augustus 2009;
• het herfinancieringsplan van Talanton van 8 mei 2007;
• het overzicht relevante data in de schadeperiode en het overzicht investeringen.
7.34.
[eisers]
vermeerdertderhalve haar eis in het incident en breidt haar verzoek om overlegging van stukken uit met de hiervoor genoemde bescheiden - die moeten worden gerekend tot de Bescheiden."
2.4.
Op pagina 53 van hun conclusie van dupliek in het incident hebben Derco c.s. als volgt geconcludeerd:
"Het Uw rechtbank behage
A. Primair: i) [eisers] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen althans deze af te wijzen en ii) [eisers] te veroordelen de door Derco c.s. gemaakte en nog te maken kosten voor rechtsbijstand te vergoeden;
B. Subsidiair: i) te bepalen dat het incident ex artikel 843a Rv (alsook het incident ex 223 Rv), niet in behandeling wordt genomen, dan wel de behandeling van voornoemde incidenten aan te houden totdat vonnis in de hoofdzaak wordt gewezen, dan wel te bepalen dat de (eventuele) mogelijkheid van [eisers] om in de incidenten te repliceren komt te vervallen, of aan de in het lichaam beschreven handelswijze van [eisers] de gevolgen te verbinden die Uw rechtbank gerade voorkomen; en
ii) bij (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering ex artikel 843a Rv geen dwangsom aan Derco c.s. op te leggen, dan wel de dwangsom te beperken tot EUR 500,00 per dag met een maximum van EUR 5.000,00, dan wel een door U in goede justitie te bepalen bedrag per dag en maximumbedrag; en daarbij
iii) te bepalen dat [eisers] verplicht is een door U in goede justitie te bepalen forfaitair bedrag aan Derco c.s. te betalen, wanneer achteraf blijkt dat dat [eisers] misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid, of blijkt dat [eisers] de aanspraak waar de desbetreffende bewijsverrichting betrekking op had niet bezat, dan wel blijkt dat er aanspraak is gemaakt op de verstrekking van relevante gegevens waar geen aanspraak op gemaakt mocht worden;
C. Primair en subsidiair [eisers] (hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van het incident."
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover thans van belang, nader ingegaan.
2.6.
De gevorderde afgifte van afschriften van de hiervoor onder 2.2 en 2.3 bedoelde bescheiden is gebaseerd op artikel 843a Rv. Dit artikel bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten, inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Degene die over de bescheiden beschikt, is niet gehouden om aan de vordering te voldoen indien daartoe gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
2.7.
Welke praktische mogelijkheden artikel 843a Rv partijen thans biedt om afschrift van bescheiden te vorderen, respectievelijk om afgifte daarvan te weigeren is mede afhankelijk van de relevante omstandigheden van het concrete geval. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank hierna eerst enkele in dit kader relevante omstandigheden van dit geval te noemen.
2.8.
De wortels van de tussen partijen bestaande geschillen liggen in 2009. Derco was destijds in liquiditeitsproblemen komen te verkeren. Haar financier, [naam 2], hevelde Derco over naar de afdeling Bijzonder Beheer. [naam 2] stelde als voorwaarde voor het in overweging nemen van een verzoek tot aanvullende financiering dat Derco opdrachten tot het verrichten van bepaalde advieswerkzaamheden zou verstrekken aan [handelsnaam]. Derco c.s. stellen zich op het standpunt dat [handelsnaam] en [naam gedaagde 10] vervolgens wanprestatie hebben gepleegd en onrechtmatig jegens Derco c.s. hebben gehandeld. Derco c.s. stellen daardoor schade van zeer grote omvang te hebben geleden, welke schade nog steeds in omvang toeneemt.
2.9.
Bij dagvaarding van 3 juli 2019 hebben Derco c.s. ter zake van diverse gebeurtenissen uit 2009 vorderingen ingesteld. Die vorderingen zijn geformuleerd op de pagina's 103 tot en met 106 van de dagvaarding. Ze betreffen een groot aantal gevorderde verklaringen voor recht en veroordelingen tot vergoeding van bij staat op te maken schade. Het debat over de omvang van de schade wensen Derco c.s. nog uit te stellen. Wel hebben Derco c.s. in 2019 conservatoire derdenbeslagen ten laste van [eisers] doen leggen. Bij het daartoe (uiteindelijk) verleende verlof is de vordering van Derco B.V. begroot op € 16.233.800,00 en is de vordering van De Ruijter begroot op € 458.493,60.
2.10.
[eisers] verweren zich in de hoofdzaak in conventie tegen de ingestelde vorderingen. Daarbij stellen zij zich ook op het standpunt dat het debat over de omvang van de schade niet dient te worden uitgesteld. Bij wijze van provisionele vordering vorderen [eisers] onder meer opheffing van de ten laste van een aantal van hen onder [naam 2] gelegde conservatoire derdenbeslagen. Voorts hebben [eisers] in de hoofdzaak een reconventionele vordering ingesteld die onder meer strekt tot veroordeling tot vergoeding van schade die [eisers] stellen te hebben geleden als gevolg van door Derco c.s. over hen gedane onrechtmatige uitlatingen, meer in het bijzonder uitlatingen die kenbaar zijn uit een in de visie van [eisers] voor hen zeer schadelijke publicatie in Het Financieele Dagblad.
2.11.
Partijen verschillen onder meer van mening over de vraag of de verdeling van de bewijslast van invloed is op de bevoegdheid om afschriften van bepaalde bescheiden van de wederpartij te vorderen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Het belang dat een partij heeft bij het verkrijgen van afschrift van bepaalde bescheiden kan immers mede beïnvloed worden door het antwoord op de vraag welke stelplicht en welke bewijslast in de procedure op welke partij rust. Dat betekent echter niet dat dit aspect van doorslaggevend belang is. De rechtbank wijst in dit verband op het volgende.
2.12.
Alle (potentiële) procespartijen hebben er in het algemeen belang bij om in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen beschikken over de bewijsstukken op basis waarvan zij hun processuele positie kunnen bepalen. Vroegtijdige beschikbaarheid van relevante bescheiden voor alle partijen kan bevorderen dat sneller een (rechtvaardige) minnelijke regeling tot stand komt. Het kan ook, al dan niet op initiatief van een van partijen (die belang heeft bij versnelling), leiden tot het versnellen en vereenvoudigen van de procedure. Het is in het algemeen belang wenselijk dat in procedures de voor de beslissingen op de vorderingen relevante bescheiden zo spoedig mogelijk beschikbaar zijn zodat het processuele debat op basis van de juiste informatie op efficiënte wijze kan worden gevoerd en daarop - zo nodig - zo snel mogelijk kan worden beslist.
2.13.
Indien conservatoir beslag is gelegd, kan uiteraard ook dat invloed hebben op het concrete belang dat een partij heeft bij het verkrijgen van afschriften van in het bezit van de wederpartij zijnde relevante bescheiden. De partij die opheffing van een ten laste van haar gelegd conservatoir beslag vordert, zal immers aannemelijk willen maken dat zich de situatie voordoet dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht (zie artikel 705 lid 2 Rv). Dat is minder eenvoudig indien relevante bescheiden (nog) niet beschikbaar zijn.
2.14.
Opmerking verdient dat van versnelling en vereenvoudiging van de procedure in de praktijk helaas niet zonder meer sprake is indien op de datum waarop een conclusie van antwoord dient te worden genomen een exhibitie incident ex artikel 843a Rv wordt opgeworpen. De partij die dat incident op redelijke gronden opwerpt, heeft er belang bij dat dit eerst en vooraf wordt uitgeprocedeerd. In beginsel ligt het in de rede dat de bodemprocedure pas zal worden voortgezet nadat de opgevraagde informatie beschikbaar is gesteld en er bovendien voldoende tijd is geweest om die informatie te verwerken. In de praktijk zal de partij die het incident aanhangig heeft gemaakt vaak de dringende behoefte voelen om nog te reageren op het door de wederpartij tegen de incidentele vordering te voeren gemotiveerde verweer voordat op de vordering wordt beslist. Dat betekent dat in het incident bij de eisende partij daarin vaak behoefte bestaat aan een tweede schriftelijke ronde of een mondelinge behandeling voordat op de vorderingen in het incident zal worden beslist. In de praktijk kan door diverse organisatorische oorzaken het opwerpen van een artikel 843a Rv incident helaas leiden tot een zeer aanzienlijke vertraging van de procedure. De partij die overweegt om een dergelijk incident aanhangig te maken, kan er echter ook voor kiezen om een dergelijke vordering niet in een incident, maar in kort geding in te stellen. In kort geding wordt op basis van een ingediende conceptdagvaarding direct een datum voor een mondelinge behandeling bepaald. Veelal wordt in kort geding binnen twee weken na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan. De vertraging wordt dan tot een minimum beperkt.
2.15.
In deze zaak stellen Derco c.s. zich op het standpunt dat door gebeurtenissen in 2009 schade van enorme omvang is geleden. Na verloop van tien jaar hebben Derco c.s. alsnog vorderingen ingesteld die strekken tot het verkrijgen van verklaringen voor recht en verwijzing naar een schadestaatprocedure. In deze situatie is voorstelbaar dat [eisers] er belang bij menen te hebben dat het debat over de omvang van de schade niet (nog) langer wordt uitgesteld. [eisers] kunnen er immers belang bij hebben dat in één procedure, zo nodig in meerdere instanties, binnen afzienbare termijn definitief duidelijkheid komt te bestaan over de eventuele aanspraken van Derco c.s. In dat verband kunnen [eisers] er belang bij hebben dat thans op zo kort mogelijke termijn zoveel mogelijk duidelijkheid komt te bestaan over feiten en omstandigheden met betrekking tot niet alleen de eventuele aansprakelijkheid, maar tevens de omvang van eventuele schade.
2.16.
Dat op grond van artikel 843a Rv een rechtmatig belang bij afgifte van afschrift van bepaalde bescheiden dient te bestaan, brengt in de visie van de rechtbank onder meer het volgende mee. Een partij die meent dat zij door wanprestatie of een onrechtmatige daad schade heeft geleden zal zich dienaangaande wellicht door partijdeskundigen willen laten voorlichten. In beginsel behoort een dergelijke partij vrijelijk met dergelijke partijdeskundigen te kunnen communiceren. Dat zou niet mogelijk zijn indien betrokkenen er steeds rekening mee zouden moeten houden dat alle schriftelijke communicatie en ieder conceptrapport in de toekomst door een potentiële wederpartij kan worden opgevraagd met een beroep op artikel 843a Rv. Bij afgifte van afschrift van dergelijke bescheiden - hoe interessant voor de wederpartij ook - bestaat daarom geen rechtmatig belang.
2.17.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.15 is overwogen, onjuist de visie van Derco c.s. dat het debat in dit stadium beperkt moet blijven tot door hen gesteld onrechtmatig handelen of nalaten en het gestelde wanpresteren van [handelsnaam] en [naam gedaagde 10] , en dat op de schade betrekking hebbende informatie daarom (nog) niet hoeft te worden verstrekt. [eisers] hebben er naar het oordeel van de rechtbank belang bij dat de omvang van eventuele schade reeds in deze procedure kan worden vastgesteld. Opmerking verdient in dit verband dat ook schade die eerst in de toekomst (mogelijk) zal worden geleden kan worden begroot. Informatie met betrekking tot de schade kan bovendien van belang zijn in het kader van de door [eisers] ingestelde provisionele vordering (tot opheffing van gelegde conservatoire derdenbeslagen) en behoort ook om die reden niet aan hen te worden onthouden.
2.18.
Tegen de achtergrond van het voorgaande oordeelt de rechtbank als volgt over de door [eisers] opgevraagde bescheiden.
2.19.
Verstrekt dienen te worden de bescheiden die hiervoor zijn genoemd onder 2.2 onder a, b, g, i, j, l en 2.3. Deze onderdelen van de vordering zullen op de hierna weer te geven wijze worden toegewezen. Het komt de rechtbank voor dat [eisers] er een rechtmatig belang bij hebben dat ook zij kunnen beschikken over genoemde bescheiden. Betreffende bescheiden kunnen van belang zijn in het kader van het door [eisers] te voeren verweer en ter nadere onderbouwing van de door hen ingestelde provisionele vordering. Aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan. Uit de stellingen van Derco c.s. kan de rechtbank niet afleiden dat zich een in de gegeven omstandigheden valide te achten weigeringsgrond voordoet. [eisers] dienen uiteraard vertrouwelijkheid te betrachten ten aanzien van de aan hen te verstrekken bescheiden. De rechtbank heeft echter geen aanleiding om aan te nemen dat [eisers] die vertrouwelijkheid niet zullen betrachten. [eisers] hebben daarbij geen belang.
2.20.
Ten aanzien van de overige genoemde bescheiden acht de rechtbank op dit moment niet voldoende aannemelijk dat aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan.
2.21.
Ter nadere motivering wijst de rechtbank op het volgende.
2.22.
Derco c.s. hebben gesteld dat zij Deloitte hebben moeten inschakelen om werkzaamheden van [handelsnaam] alsnog uit te voeren en "puin" te ruimen, met alle kosten, moeite en tijdsverlies van dien. De daaraan verbonden kosten wensen Derco c.s. ten laste van [eisers] te brengen. De inhoud van de aan Deloitte verstrekte opdracht en het Deloitte-rapport lijken zonder meer relevant in het kader van de door Derco c.s. aan [eisers] gemaakte verwijten en de omvang van de gestelde schade. Ook [eisers] behoren over die informatie te kunnen beschikken.
2.23.
De jaarrekeningen van Derco zijn relevant in het kader van de beoordeling van de door Derco c.s. jegens [eisers] gepretendeerde vorderingen. Uiteraard hadden [eisers] de gepubliceerde versies van de jaarrekeningen kunnen opvragen. Niet onaannemelijk is echter dat die minder informatie bevatten dan de jaarrekeningen die Derco c.s. kunnen verschaffen. Dat zijn bovendien de jaarrekeningen Derco c.s. ook ter beschikking zullen hebben gesteld aan de door hen ingeschakelde partijdeskundigen.
2.24.
[eisers] kunnen - zoals hiervoor onder 2.16 overwogen - jegens Derco c.s. in beginsel geen aanspraak maken op afschrift van alle (concept)stukken die door Derco c.s. ingeschakelde partijdeskundigen hebben opgesteld op basis van aan hen ter beschikking gestelde informatie, noch op de tussen Derco c.s. en de door hen ingeschakelde deskundigen gewisselde e-mails en dergelijke. Opmerking verdient wel dat dit er niet aan afdoet dat het op de weg van Derco c.s. zal liggen om een eventuele vordering tot verhaal van (redelijke) kosten gemaakt ter zake van door hen ingeschakelde partijdeskundigen voldoende te onderbouwen.
2.25.
Voor zover Derco c.s. (wel) een beroep doen op stukken die zijn vervaardigd door een door hen ingeschakelde partijdeskundige, ligt het in de rede dat zij ook aan [eisers] de feitelijke informatie ter beschikking dienen te stellen die aan de partijdeskundige ter beschikking is gesteld. Zulks opdat [eisers] die informatie ook zelf kunnen (doen) beoordelen en interpreteren, en eventueel aan een eigen partijdeskundige kunnen voorleggen.
2.26.
[eisers] kunnen op grond van artikel 843a Rv jegens Derco c.s. niet zonder meer aanspraak maken op urenspecificaties van door Derco c.s. ingeschakelde advocaten. Dat neemt niet weg dat het voor Derco c.s. in praktische zin wellicht noodzakelijk zal zijn om dergelijke urenspecificaties over te leggen indien zij jegens [eisers] aanspraak wensen te maken op vergoeding van advocaatkosten. Dergelijke urenspecificaties dienen immers ter onderbouwing van de in rekening gebrachte (redelijke) kosten.
2.27.
Correspondentie die niet in het bezit is van Derco c.s. kunnen zij uiteraard niet verstrekken. [eisers] hebben gesteld dat zij niet aannemelijk achten de uitleg van Derco c.s. dat er uitsluitend een gesprek heeft plaatsgevonden met Het Financieele Dagblad en dat er geen correspondentie is geweest. Derco c.s. hebben bij conclusie van dupliek in het incident onder 156 aangevoerd dat "de gevraagde bescheiden überhaupt niet bestaan". Ter zake van bescheiden waarvan een partij het bestaan stellig heeft betwist, kan de rechtbank, zeer bijzondere omstandigheden daargelaten, geen bevel tot afgifte verstrekken.
2.28.
De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om ter zake van het bevel tot afgifte een dwangsom op te leggen. Het belang van [eisers] bij afgifte is direct gerelateerd aan deze procedure. Indien bescheiden niet worden afgegeven die ingevolge dit vonnis wel behoorden te worden afgegeven, kunnen daaraan eventueel processuele gevolgtrekkingen worden verbonden. Dat kan relevant zijn in het kader van te verlenen (nadere) uitsteltermijnen en/of in het kader van te nemen beslissingen over stelplicht en bewijslast, en ter zake van al dan niet op te dragen/toe te stane bewijsvoering. Voorts kan zo nodig in een later stadium alsnog om oplegging van een dwangsom ten aanzien van bepaalde ten onrechte niet verstrekte bescheiden worden verzocht. Het nadeel van een thans op te leggen dwangsom is dat het bevel tot afgifte nu een veelheid aan bescheiden van verschillende relevantie betreft. Niet van al die bescheiden staat zonder meer vast dat ze (bestaan en direct) kunnen worden verstrekt. Het thans reeds opleggen van een dwangsom levert in de visie van de rechtbank een te groot risico op executieperikelen op. Partijen zijn daar niet bij gebaat.
2.29.
De beslissing over de proceskosten in het incident ex artikel 843a Rv zal worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak zal worden gedaan.
2.30.
Het ligt in de rede dat [eisers] zich na kennisname van de door Derco c.s. aan hen ter beschikking te stellen kopieën van bescheiden nader schriftelijk zullen willen uitlaten in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv. Uit hetgeen [eisers] zelf hebben aangevoerd, leidt de rechtbank af dat hun belang bij de incidentele vordering ex artikel 223 Rv niet bijzonder spoedeisend is. [eisers] hebben er bewust voor gekozen om niet in kort geding opheffing van beslagen te vorderen. Voorts hebben zij er voor gekozen om in deze procedure eerst een exhibitie incident ex artikel 843a Rv in twee schriftelijke ronden uit te procederen voordat de behandeling van het incident ex artikel 223 Rv zou kunnen worden voortgezet (zie hiervoor onder 2.14). Mede gelet op de omvang van de conclusie van antwoord/eis (100 pagina's) en het feit dat het debat over de omvang van de schade in beginsel niet zal worden aangehouden, komt het de rechtbank in deze zaak wenselijk voor dat gelegenheid wordt geboden voor het nemen van (bondige) conclusies van repliek en dupliek voordat een afsluitende mondelinge behandeling wordt bepaald (pleidooi dan wel comparitie van partijen). Thans ook eerst het incident ex artikel 223 Rv uit procederen en daarop eerst beslissen voordat wordt voortgeprocedeerd in de hoofdzaak, zou in de visie van de rechtbank tot onwenselijke verdere vertraging van de procedure leiden. Om deze redenen zal de rechtbank de zaak thans naar de rol verwijzen voor een door Derco c.s. te nemen conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, tevens conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv. [eisers] zullen daarop mogen antwoorden met een conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie. Vervolgens zullen Derco c.s. een conclusie van dupliek in reconventie mogen nemen. Daarna kunnen partijen verzoeken om pleidooi, dan wel om het bepalen van een comparitie van partijen. Deze kan dan worden gecombineerd met de mondelinge behandeling van het incident ex artikel 223 Rv.
2.31.
De rechtbank geeft partijen in overweging om hun standpunten in het vervolg van deze procedure zo bondig mogelijk weer te geven. Derco c.s. zullen de schade, op vergoeding waarvan zij aanspraak maken, voor zover nodig, nader dienen te concretiseren zodat het schadedebat in deze procedure kan worden gevoerd, en de rechtbank de schade in deze procedure eventueel kan begroten.
2.32.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep open te stellen.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident ex artikel 843 Rv:
3.1.
beveelt Derco c.s. om binnen twee weken na betekening van dit vonnis afschriften aan [eisers] te overleggen van de hiervoor onder 2.19 gespecificeerde bescheiden;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv:
3.3.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 8 april 2020 voor conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, tevens conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2020.
[1729;
2221]