ECLI:NL:RBROT:2020:1604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
C/10/557626 / HA ZA 18-824
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handelen in strijd met concurrentiebeding, relatiebeding en geheimhoudingsbeding. Verbeuren contractuele boetes. Matiging.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eiseressen, twee besloten vennootschappen, vorderingen ingesteld tegen gedaagde, die eerder als statutair bestuurder en aandeelhouder betrokken was bij eiseres 1. De vorderingen zijn gebaseerd op schendingen van een concurrentiebeding, relatiebeding en geheimhoudingsbeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde in strijd heeft gehandeld met deze bedingen door betrokkenheid bij concurrerende activiteiten en het onderhouden van relaties met klanten van eiseressen. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseressen toegewezen, waarbij gedaagde is veroordeeld tot betaling van boetes en proceskosten. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de opgelegde boetes buitensporig waren en heeft deze gematigd. De uitspraak is gedaan op 26 februari 2020, na een procedure die begon met een dagvaarding in 2018. De rechtbank heeft de feiten en de juridische context uitvoerig besproken, inclusief de geldigheid van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van de schendingen van de bedingen. De uitspraak benadrukt het belang van concurrentie- en geheimhoudingsbedingen in zakelijke relaties en de mogelijkheden voor matiging van boetes in geval van buitensporigheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/557626 / HA ZA 18-824
Vonnis van 26 februari 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 1],
gevestigd te Papendrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 2],
gevestigd te Bladel,
eiseressen,
advocaat mr. R.A. van Huussen te Veenendaal,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te Papendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. P.H. de Bruin te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [naam gedaagde] genoemd worden. Afzonderlijk zullen [eiseressen] worden aangeduid als [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juli 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 21 november 2018;
  • de brieven van 23 januari, 27 maart, 8 april en 23 mei 2019 van de rechtbank, waarbij partijen zijn uitgenodigd voor een comparitie van partijen;
  • de akte overleggen stukken van 10 april 2019 van [naam gedaagde] , met producties;
  • het proces-verbaal van de op 14 januari 2020 gehouden comparitie van partijen;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Huussen;
  • de pleitnotitie van mr. De Bruin.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam eiseres 1] is op 3 november 2003 opgericht. De statutaire naam van [naam eiseres 1] was tot 28 december 2017 [naam bedrijf 1]
2.2.
[naam eiseres 1] houdt zich bezig met het (doen) uitvoeren van risicoanalyses en het (doen) ontwikkelen van beheersplannen op het gebied van legionellabestrijding, advies op het gebied van bronwatergebruik en waterbehandeling en de in- en verkoop van montage- en waterbehandelingsapparatuur en bronboringsystemen.
2.3.
[naam gedaagde] was sedert de oprichting betrokken bij [naam eiseres 1] . Tot 21 mei 2007 was hij procuratiehouder (met volledige volmacht). Vanaf 21 mei 2007 was hij statutair bestuurder.
2.4.
Van 31 december 2008 tot 17 juni 2009 was [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) enig aandeelhouder van [naam eiseres 1] . Enig aandeelhouder en enig bestuurder van [naam bedrijf 2] is mevrouw [naam 1] , de echtgenote van [naam gedaagde] (hierna: [naam 1] ).
2.5.
Op 17 juni 2009 heeft [naam bedrijf 2] een deel van haar aandelen in [naam eiseres 1] geleverd aan [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ). Bestuurder van [naam bedrijf 3] is de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.6.
Op 28 mei 2015 hebben [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 2] ieder een deel van hun aandelen in [naam eiseres 1] verkocht en geleverd aan [naam eiseres 2] . Bestuurder van [naam eiseres 2] is de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ).
2.7.
Vanaf 28 mei 2015 hielden [naam bedrijf 3] en [naam eiseres 2] ieder 40% van het aandelenkapitaal in [naam eiseres 1] . [naam bedrijf 2] hield nog 20%.
2.8.
Op 28 mei 2015 is [naam bedrijf 2] afgetreden als bestuurder van [naam eiseres 1] . In haar plaats is [naam bedrijf 3] - naast [naam gedaagde] - bestuurder geworden.
2.9.
Hetgeen hiervoor is vermeld ten aanzien van het bestuur over en het aandeelhouderschap van [naam eiseres 1] , geldt ook voor [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] [naam bedrijf 4] is inmiddels, bij een op 27 december 2017 verleden fusieakte, opgegaan in [naam eiseres 1] als verkrijgende rechtspersoon.
2.10.
Op of omstreeks 1 januari 2015 heeft [naam gedaagde] zowel namens [naam eiseres 1] als "werkgever" als voor zichzelf als "werknemer" een stuk ondertekend met de titel "Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd" (hierna: de arbeidsovereenkomst; productie 1 bij dagvaarding).
2.11.
De arbeidsovereenkomst vermeldt onder meer het volgende:
"(…) In aanmerking nemende, dat:
A Werkgever en werknemer een dienstverband wensen te verlengen onder de voorwaarden vastgelegd in deze overeenkomst, waarbij werknemer bij werkgever in dienst zal treden in de functie van Commercieel directeur tevens voor de werkmaatschappijen; [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] (reeds in dienst vanaf oktober 2003 in deze functie, dit is een gewijzigde versie)
B Beide partijen hun rechten en verplichtingen schriftelijk wensen vast te leggen.
Zijn overeengekomen:
1. Functie
1.1.
De werknemer is bij werkgever in dienst in de functie van commercieel directeur, waarbij zij eindverantwoordelijk is voor alle technische en commerciële werkzaamheden en tevens als officieel bestuurder voor bovengenoemde bedrijven.
1.2.
De werkzaamheden zullen bestaan uit alle voorkomende technische werkzaamheden en alle commerciële werkzaamheden.
2. Dienstverband
2.1
Het dienstverband wordt verlengd voor onbepaalde tijd, ingaande op 1 januari 2015
(…)
4. Salaris en emolumenten
4.1
Werknemer zal een salaris genieten van € 4.200,00 bruto per maand.
4.2
Het salaris, zal telkenmale uiterlijk in de laatste week van een maand worden betaald door overschrijving op een door de werknemer aan te wijzen bank- of girorekening.
4.3
De werknemer ontvangt een vakantietoeslag, gelijk aan 8% van het bruto salaris zoals bedoeld in artikel 4.1.
(…)
9. Geheimhouding.
9.1
De werknemer verbindt zich ertoe alle gegevens en/of informatie, betreffende de onderneming van werkgever en haar (voormalige) relaties, in de ruimste zin van het woord, gedurende en na het einde van het dienstverband geheim te houden en niet aan derden bekend te maken, tenzij zulks door werkgever is toegestaan in het kader van de uitvoering van de opgedragen werkzaamheden.
9.2
Ingeval van overtreding van het sub. 10.1 bepaalde, verbeurt werknemer, zonder dat ingebrekestelling vereist is, ten gunste van werkgever een direct opeisbare boete groot € 5.000,- per gebeurtenis, onverminderd het recht van werkgever op vergoeding van de volledige door haar geleden schade.
(…)
11.1
Het is werknemer tijdens de duur van het dienstverband, alsmede gedurende 12 maanden na het einde ervan, verboden direct of indirect, om niet of tegen betaling, werkzaam te zijn voor zichzelf of voor anderen, dan wel op enigerlei wijze direct of indirect financieel of anderszins betrokken of behulpzaam te zijn bij activiteiten gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de onderneming van werkgever en/of met werkgever gelieerde vennootschappen, tenzij werkgever daartoe schriftelijk toestemming heeft verleend, aan welke toestemming werkgever voorwaarden kan verbinden.
11.2
Bij iedere overtreding of niet-nakoming van dit verbod of verplichting opgenomen in dit artikel, verbeurt werknemer telkens een direct opeisbare boete aan werkgever, zonder dat voorgaande sommatie of ingebrekestelling is vereist en zonder dat schade behoeft worden aangetoond, van € 1.000,00 voor elke dag dat werknemer in overtreding is, onverminderd het recht van werkgever om daarnaast volledige schadevergoeding van werknemer te vorderen.
11.3
In geval van twijfel of activiteiten onder de werking van lid 1 genoemde beding vallen, is werknemer verplicht zich hierover, voorafgaand aan eventuele overtreding van het beding, te wenden tot werkgever die hierover alsnog een oordeel zal geven.
11.4
Partijen komen hierbij overeen dat voor de functie van werknemer essentieel is dat bovenstaand concurrentiebeding wordt overeengekomen. Voor een correcte uitoefening van zijn werkzaamheden, is immers vereist dat werknemer uiterst gevoelige en strategische bedrijfsinformatie wordt toevertrouwd. Door verkrijging van deze kennis is werknemer in staat om werkgever rechtstreeks concurrentie aan te doen, waarmee werknemer zichzelf of een nieuwe werkgever een gerechtvaardigde voorsprong in concurrerend handelen kan bezorgen.
(…)"
2.12.
Op 19 december 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds [naam 3] en [naam 2] en anderzijds [naam gedaagde] . Tijdens dat gesprek hebben [naam 3] en [naam 2] [naam gedaagde] geconfronteerd met hun visie dat er een situatie was ontstaan welke aanleiding zou kunnen geven tot ontslag op staande voet van [naam gedaagde] . [naam 3] en [naam 2] hebben op 21 december 2016 aan [naam gedaagde] ter ondertekening een verklaring voorgelegd. [naam gedaagde] heeft die verklaring ondertekend (hierna: de verklaring; productie 4 bij dagvaarding).
2.13.
De verklaring vermeldt het volgende:
"Ondergetekende, de heer [naam gedaagde] , directeur en aandeelhouder van de [naam bedrijf 1] verklaart hierbij het volgende:
  • Dat door hem op 21 mei 2015 een overeenkomst van koop en verkoop inzake aandelen [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] is gesloten waarbij onder meer de heer [naam gedaagde] een deel van zijn aandelen heeft verkocht aan [naam eiseres 2] ;
  • Dat in lid 6 van artikel 9 van deze overeenkomst een bepaling is opgenomen dat ondergetekende in bepaalde situaties zijn functie als werknemer met onmiddellijke ingang zal beëindigen zonder aanspraak te maken op enige transitievergoeding of andere vorm van schadeloosstelling indien er in de ogen van [naam bedrijf 3] en [naam eiseres 2] sprake is van mismanagement;
  • Dat bij deze bepaling is aangegeven dat er in de ogen van [naam bedrijf 3] en [naam eiseres 2] in elk geval sprake is van mismanagement in de situatie waarin door mij significante schade aan een of meerdere vennootschappen van de groep is toegebracht of kan worden toegebracht;
  • Dat door mij in de afgelopen jaren vele malen contante verkopen hebben plaatsgevonden van o.a. reinigingszout waarbij deze verkopen niet in de boekhouding zijn verantwoord ("zwarte verkopen");
  • Dat ik heb aangegeven dat deze praktijk reeds sinds 2009 regelmatig heeft plaatsgevonden;
  • Dat hierdoor in de loop der jaren een significant bedrag niet in de jaarrekeningen en tussentijdse financiële rapportages van de vennootschappen is verantwoord;
  • Dat als gevolg hiervan door de vennootschappen onjuiste aangiften BTW zijn ingediend alsmede jaarrekeningen zijn opgesteld waarin niet het juiste bedrag aan belastingschulden is opgenomen;
  • Dat ik genoemde praktijk geheim heb gehouden voor mijn medeaandeelhouders en mededirecteur;
  • Dat ik daarnaast producten heb verkocht aan een aan mij gelieerde vennootschap welke concurreert met de [naam bedrijf 1] zonder mijn mededirecteur of medeaandeelhouders hierover te informeren;
  • Dat ik aan een medewerker van de [naam bedrijf 1] de opdracht heb gegeven de openstaande facturen die uit deze verkopen voortvloeiden te verbergen in de overzichten van openstaande posten die ze voor mijn mededirecteur opstelde en bovendien een van deze facturen voor een bedrag van ca € 800,- heb laten afboeken als oninbaar zonder dat hier een goede reden voor was en zonder mijn mededirecteur te informeren;
  • Dat ik bovenstaande handelswijze heb erkend in een bespreking op de avond van 19 december 2016 ten overstaan van mijn mededirecteur en medeaandeelhouders en hierbij mijn excuses heb aangeboden voor genoemde werkwijze;
  • Dat [naam bedrijf 3] en [naam eiseres 2] hebben aangegeven het bovenstaande te beschouwen als mismanagement als bedoeld in artikel 9 lid 6 van de koopovereenkomst en eveneens van mening zijn dat hiermee een situatie is ontstaan welke aanleiding kan geven tot ontslag op staande voet;
Gezien het bovenstaande heb ik besloten dat ik middels dit schrijven met onmiddellijke ingang ontslag neem als directeur van [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] zonder enige aanspraak te maken op een beëindigingsvergoeding, transitievergoeding of andere schadeloosstelling. Bij deze verzoek en voor zover nodig machtig ik tevens mijn mededirecteur zorg te dragen dat ik als statutair directeur wordt uitgeschreven uit het handelsregister."
2.14.
Op 1 mei 2017 vond een bijeenkomst plaats van de vertegenwoordigers van [naam bedrijf 3] , [naam eiseres 2] en [naam bedrijf 2] . [naam bedrijf 3] en [naam eiseres 2] wensten dat [naam bedrijf 2] de door haar gehouden 20% van het aandelenkapitaal van [naam eiseres 1] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] voor een symbolisch bedrag zou overdragen aan [naam bedrijf 3] en [naam eiseres 2] .
2.15.
Op 9 mei 2017 is een overeenkomst gesloten met de titel "Koopovereenkomst aandelen [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] " (hierna: de koopovereenkomst; productie 5 bij dagvaarding). Partijen bij de koopovereenkomst waren [naam eiseres 2] , [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 2] , [naam gedaagde] en [naam 1] .
2.16.
De koopovereenkomst vermeldt onder meer het volgende:
"(…)
Overwegende dat:
  • door de heer [naam gedaagde] op 21 december 2016 een verklaring is ondertekend waarin hij aangeeft diverse handelingen te hebben verricht die door [naam bedrijf 3] en [naam 3] worden beschouwd als mismanagement;
  • de heer [naam gedaagde] als gevolg hiervan met onmiddellijke ingang ontslag heeft genomen als directeur van [naam bedrijf 1] (" [naam bedrijf 1] "), [naam bedrijf 4] (" [naam bedrijf 4] ") en [naam bedrijf 5] (" [naam bedrijf 5] ")
  • het dienstverband tussen [naam bedrijf 1] en [naam 1] met wederzijds goedvinden is beëindigd middels een vaststellingsovereenkomst d.d. 29 december 2016
  • door de gebeurtenissen sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk
  • partijen als gevolg daarvan hebben samen gezeten en hebben besloten dat [naam gedaagde] zijn gehele aandelenkapitaal van [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] (" [naam bedrijf 1] ") zal aanbieden aan [naam bedrijf 3] en [naam 3]
  • [naam bedrijf 3] en [naam 3] bereid zijn deze aandelen over te nemen onder de voorwaarden genoemd in deze overeenkomst
Komen overeen als volgt
Artikel 1. Koopsom aandelen door [naam bedrijf 3]
(…)
3. De koopsom voor de aandelen bestaat uit een contante koopsom van € 0,50 voor de aandelen in [naam bedrijf 1] . € 0,50 voor de aandelen in [naam bedrijf 4] en € 0,50 voor de aandelen in [naam bedrijf 5] . De totale koopsom ad € 1,50 zal voldaan worden bij levering van de aandelen, voor welk bedrag [naam gedaagde] aan [naam bedrijf 3] kwijting zal verlenen. De levering van de aandelen vindt plaats uiterlijk vier weken na ondertekening van deze overeenkomst.
(…)
Artikel 2. Koopsom aandelen door [naam 3]
(…)
3. De koopsom voor de aandelen bestaat uit een contante koopsom van € 0,50 voor de aandelen in [naam bedrijf 1] . € 0,50 voor de aandelen in [naam bedrijf 4] en € 0,50 voor de aandelen in [naam bedrijf 5] . De totale koopsom ad € 1,50 zal voldaan worden bij levering van de aandelen, voor welk bedrag [naam gedaagde] aan [naam 3] kwijting zal verlenen. De levering van de aandelen vindt plaats uiterlijk vier weken na ondertekening van deze overeenkomst.
(…)
Artikel 3. Overig
1. Zodra de aandelen door [naam gedaagde] aan [naam bedrijf 3] en [naam 3] zijn overgedragen, verlenen [naam bedrijf 3] , [naam 3] en de [naam bedrijf 1] voor de periode tot 1 mei 2017 aan [naam gedaagde] , de heer [naam gedaagde] en [naam 1] finale kwijting ten aanzien van alle schulden die de heer [naam gedaagde] , [naam 1] en [naam gedaagde] hebben aan de [naam bedrijf 1] voor zover deze schulden niet in de conceptbalans per 31.12.2016 zijn opgenomen als vordering op de heer [naam gedaagde] en/of [naam gedaagde] .
2. de heer [naam gedaagde] , [naam 1] en [naam gedaagde] verlenen [naam 3] , [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] algehele en onherroepelijke finale kwijting.
3. [naam gedaagde] verklaart in haar hoedanigheid van aandeelhouder van de [naam bedrijf 1] akkoord te zijn met de jaarrekeningen die door dhr [naam 3] op 15 april 2017 per e-mail aan de heer [naam gedaagde] zijn verstuurd.
4. [naam gedaagde] verklaart dat er geen andere schulden of verplichtingen zijn dan de schulden en verplichtingen die blijken uit de op 15 april 2017 per e-mail aan de heer [naam gedaagde] verstrekte jaarrekeningen. Indien en voor zover op enig moment blijkt dat deze verklaring onjuist is, komt de finale kwijting die in lid 1 en 6 van dit artikel is verleend, geheel te vervallen.
5. [naam gedaagde] doet afstand van alle rechten die zij nu en in de toekomst mocht hebben uit hoofde van de earn out bepalingen die zijn opgenomen in de koopovereenkomst d.d. 21 mei 2015.
6. [naam bedrijf 3] en [naam 3] verlenen de heer [naam gedaagde] en [naam 1] ten aanzien van de periode vóór 1 mei 2017 finale kwijting ten aanzien van de niet-naleving van het concurrentiebeding uit artikel 11 van de arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf 1] en de heer [naam gedaagde] alsmede artikel 5 uit de vaststellingsovereenkomst tussen [naam bedrijf 1] en [naam 1] , op voorwaarde dat de omzet die door hen tezamen direct of indirect in strijd met enig concurrentiebeding gerealiseerd is, maximaal € 50.000,- bedraagt. De heer [naam gedaagde] verklaart dat hij vanaf heden het anti-ronselbeding, het intellectueel eigendomsbeding en het concurrentiebeding uit artikel 12 van de Koopovereenkomst d.d. 21 mei 2015 alsmede artikel 11 van zijn arbeidsovereenkomst d.d. 1 januari 2015 strikt zal naleven. [naam 1] verklaart vanaf heden het concurrentiebeding dat is opgenomen in artikel 5 van haar vaststellingsovereenkomst strikt na te leven. Bovendien verklaart [naam 1] dat zij vanaf heden direct en indirect gebonden is aan het anti-ronselbeding alsmede intellectueel beding dat is opgenomen in artikel 12 van de Koopovereenkomst d.d. 21 mei 2015.
7. Het is de heer [naam gedaagde] en [naam 1] vanaf heden tot en met 12 maanden na ondertekening van deze overeenkomst verboden om direct of indirect zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [naam bedrijf 3] en [naam 3] overeenkomsten aan te gaan met, opdrachten te aanvaarden van, of contacten te onderhouden met klanten, leveranciers of overige relaties van [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 4] of [naam bedrijf 5] . Bij iedere overtreding van dit verbod verbeurt de overtredende partij een direct opeisbare boete aan [naam bedrijf 3] en [naam 3] ten bedrage van € 10.000,- onverminderd het recht van [naam bedrijf 3] en [naam 3] om daarnaast aanvullende schadevergoeding te vorderen.
(…)
11. Partijen doen bij deze uitdrukkelijk afstand van hun recht om ontbinding of vernietiging van deze overeenkomst te vorderen.
(…)"
2.17.
Bij brief van 4 juli 2017 hebben [naam bedrijf 3] en [naam eiseres 2] [naam gedaagde] medegedeeld dat zij hebben vastgesteld dat [naam gedaagde] tenminste drie keer het relatiebeding van artikel 3 lid 7 van de koopovereenkomst heeft geschonden (productie 9 bij dagvaarding). In verband daarmee maken zij aanspraak op een aan hen verbeurde boete van € 30.000,-. Bij brief van 10 juli 2017 van zijn toenmalige advocaat heeft [naam gedaagde] de gestelde overtredingen ontkend (productie 10 bij dagvaarding).
2.18.
[naam eiseres 1] heeft aan [naam 4] , particulier onderzoeker, handelend onder de naam [handelsnaam] , opdracht verstrekt om een onderzoek in te stellen naar [naam gedaagde] . De doelstelling van dat onderzoek luidt: "Onderzoeken of het subject zich bezighoudt met zaken zoals omschreven in het concurrentiebeding vermeld in de arbeidsovereenkomst van 01-01-2015 alsmede de koopovereenkomst aandelen van 09-05-2017." [handelsnaam] heeft op 12 mei 2018 gerapporteerd (productie 13 bij dagvaarding).
2.19.
Een e-mail van 6 februari 2017 van [naam gedaagde] aan [naam 5] vermeldt het volgende (onderdeel van productie 24 bij dagvaarding):
"Beste [naam 5] ,
Ik begreep dat er mannen van [naam bedrijf 1] van de week bij jullie langs komen, zorg dat ze niets horen van onze gesprekken en contacten, ik ben mijn aandelen aan mijn andere aandeelhouders aan het verkopen, zou niet goed zijn als zij weten dat wij contact hebben.
Groeten
[naam gedaagde]
p.s. ben met het plan bezig"
2.20.
Een e-mail van 15 februari 2017 van [naam gedaagde] (verzonden van de e-mail account " [mailadres 1] ") aan " [mailadres 2] " met kopie aan " [mailadres 3] " vermeldt (productie 22 bij dagvaarding):
"Beste [naam 6] ,
Hierbij een korte opsomming van de zaken die we vanmiddag besproken hebben,
• IWS bv (onder Technische Alliantie) gaat producten onder private label verkopen van ACN
• Deze producten zullen met een goede inkoopprijs door ACN aan IWS geleverd worden
• ACN zal mensen van IWS opleiden en begeleiden in die verkoop
• IWS betaalt hiervoor in de vorm van een procentuele marge op de geleverde producten
• IWS zal analyse apparatuur aanschaffen voor de metingen
• IWS zal zich richten op klanten met stoomketels die in eerst instantie geen klant zijn van ACN
• ACN levert adressen aan die nu door [naam 7] en of [naam 8] geleverd worden
• ACN zal apparatuur zoals ontharders RO installaties kopen bij IWS (TA)
• IWS zal in de toekomst onderhoud en storingen doen bij de bestaande klanten van ACN
• Wij zullen ons maximaal inspannen om alles onder ons te houden en er voor te zorgen dat [naam bedrijf 1] er geen lucht van krijgt
• Indien ACN klanten kwijt raakt of dreigt te raken zal IWS proberen deze alsnog via IWS binnen te houden.
• Samen zullen we proberen om de gezamenlijke omzet te laten groeien.
• We zullen omdat we van beide zijde veel belangen en inspanningen leveren een samenwerkingsovereenkomst opstellen om omzet wederzijds te garanderen en om klanten maximaal te bedienen.
• [naam 6] zal contactpersoon zijn voor IWS medewerkers voor alle technische, commerciële en overige zaken
• [naam 6] zal zijn mensen op de goede manier inlichten en er voor zorgen dat duidelijk gemaakt wordt dat er geen enkele info over Hilko en of andere ex medewerkers van [naam bedrijf 1] bij [naam bedrijf 1] of hun medewerkers terecht komt.
Er zal voor 1 maart nog een gesprek in Helmond plaats vinden in het bijzijn van [naam 9] waarin we eventuele onduidelijkheden en of aanvullingen of aanpassingen in bovenstaande punten zullen bespreken.
Ik hoop dat ik bovenstaande goed omschreven heb, mocht je aanpassingen en of andere inzichten hebben laat het dan weten [naam 6] , het kan natuurlijk zijn dat ik dingen niet goed verwoord of opgepakt heb.
Vervolgafspraak met [naam 9] kan op de volgende data en tijden maandag 20 feb tussen 10 - 12 uur woensdag 22 feb om 13.00 uur, donderdag 23 feb tussen 13-16.00 uur of vrijdag 24-2 tussen 13-15.00 uur helaas is de week erna [naam 9] op vakantie.
Ik hoor graag van je
Met vriendelijke groet,
[naam gedaagde] "
2.21.
Een e-mail van 28 augustus 2017 van [naam gedaagde] aan de heer [naam 10] vermeldt het volgende (onderdeel van productie 24 bij dagvaarding):
"Beste [naam 10] ,
Hierbij stuur ik je de bevestiging voor de levering van de bronwaterinstallatie voor Helmond, mochten er nog onduidelijkheden zijn of zaken die we anders hebben besproken laat mij dat dan even weten.
Ik dacht nog even misschien kunnen wij nog iets betekenen in de RVS leiding van de bron na de installatie, maar laat ons dat dan maar even weten.
[naam 10] controleer voor mij nogmaals dat je mijn oude e mailadres van [naam bedrijf 1] hebt verwijderd indien er iets bij hen terecht komt dan kost dat mij veel geld.
[naam gedaagde] "
2.22.
Een door [naam gedaagde] opgesteld "Businessplan Industrial Water Solutions BV 2018", gedateerd 1 januari 2018, vermeldt onder meer het volgende (productie 26 bij dagvaarding):
"(…)
Na een eerste jaar oefenen en wennen aan onze collega's van de Technische Alliantie, zij moesten natuurlijk nog veel meer aan ons wennen. Wij moesten onder het maaiveld blijven, maar is het over met de pret, wij zijn er klaar voor om in 2018 I.W.S. B.V. in groei en omzet te laten exploderen. (…)
Uiteraard moet dit tot 10 mei nog wel vanuit de loopgraven maar dat zijn we ondertussen wel zat. Dit jaar zullen we de aanzet geven in het streven om I.W.S. B.V. over 5 jaar de grootste partij van de Technische Alliantie te laten worden. En uiteraard groter te zijn dan de bedrijven waar we vandaan komen. (Natte wraak!!!)
I.W.S. B.V.: een partij die mee doet in de waterbehandelingswereld.
(…)
Waarom de natte wraak, natuurlijk snappen we dit wel, wij nemen wraak op het verleden, na een jaar ondergronds te hebben gewerkt en niet op mogen vallen en geen contact met oude klanten te mogen hebben en altijd maar achterom te moeten kijken gaat het na 10 mei helemaal anders worden.
(…)"
2.23.
Een kennelijk door [naam gedaagde] opgesteld ongedateerd bedrijfsplan vermeldt onder meer het volgende (productie 27 bij dagvaarding):
"(…)
Door de 25 jaar ervaring in de markt weten we waar we de handel kunnen doen en door de samenwerking met goede externe partijen kunnen we ook onder de horizon blijven omdat we nagenoeg geruisloos kunnen handelen.
Uiteraard zijn er naar de goede klanten van [naam bedrijf 1] al lijntjes uitgelegd en hebben ze al aangegeven dat ze met IWS zullen samenwerken.
Wij gaan proberen om ook [naam bedrijf 6] binnenboord te krijgen maar dit is zeker niet meegenomen in de begroting omdat er niet zeker van zijn dat dat gaat lukken (…).
Uiteraard kennen we wat concurrenten maar die zijn geen bedreiging maar bieden kansen, het enige wat ik dit jaar in de gaten moet houden is het feit dat de verbanden zouden kunnen zijn in de richting van [naam bedrijf 1] , dus onder de radar blijven is een kleine uitdaging. Maar geen angst, dit is immers een zeer slechte raadgever, en ik denk dat we samenwerkingen genoeg hebben om onder de radar te blijven.
(…)"

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam gedaagde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen:
"1. Aan [naam eiseres 1] de somma van € 654.000,-, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan die der voldoening;
2. Aan [naam 3] en [naam eiseres 1] de somma van € 390.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan die der voldoening;
3. Aan [naam 3] en [naam eiseres 1] de aan hun zijde gevallen proceskosten, te vermeerderen met de proceskosten die ontstaan na deze procedure, te begroten op € 157,-, verhoogd tot € 239,- in geval van betekening indien niet binnen 14 dagen na het te dezen te wijzen vonnis aan de veroordeling mocht zijn voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen gerekend vanaf 14 dagen na de dag waarop het te dezen te wijzen vonnis zal zijn uitgesproken;"
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseressen] , met veroordeling van [eiseressen] in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseressen] gronden hun vorderingen op de stellingen dat [naam gedaagde] heeft gehandeld in strijd met het concurrentiebeding van artikel 11.1 van de arbeidsovereenkomst, het relatiebeding van artikel 3.7 van de koopovereenkomst en het geheimhoudingsbeding van artikel 9.1 van de arbeidsovereenkomst (zie hiervoor onder 2.11 en 2.16). Daartoe stellen zij - verkort weergegeven - het volgende.
Het concurrentiebeding:
Via Tek-Hof was [naam gedaagde] vanaf 26 januari 2017 als aandeelhouder betrokken bij IWS. IWS ontplooit activiteiten die gelijksoortig zijn aan die van [naam eiseres 1] . [naam gedaagde] heeft vanaf 26 januari 2017 tot en met 21 december 2017, derhalve 334 dagen in strijd gehandeld met het concurrentiebeding. Daardoor is hij een boete van € 334.000,- verschuldigd geraakt. (dagvaarding onder 34)
[naam gedaagde] is vanaf 15 februari 2017 ook voor PKwadraat en/of Technische Alliantie werkzaam geweest. Zij ontplooien activiteiten die gelijksoortig zijn aan die van [naam eiseres 1] . [naam gedaagde] heeft vanaf 15 februari 2017 tot en met 21 december 2017, derhalve 315 dagen in strijd gehandeld met het concurrentiebeding. Daardoor is hij een boete van € 315.000,- verschuldigd geraakt. (dagvaarding onder 35)
Het relatiebeding
[naam gedaagde] heeft het relatiebeding 39 keer overtreden. Daardoor is hij € 390.000,- aan boete verschuldigd geraakt. (dagvaarding onder 36 tot en met 39)
Het geheimhoudingsbeding
[naam gedaagde] heeft klantgegevens van [naam eiseres 1] opgevraagd bij ACN en doorgespeeld aan Technische Alliantie. Dat hield een schending in van het geheimhoudingsbeding. Op grond van artikel 9.2 van de arbeidsovereenkomst is [naam gedaagde] € 5.000,- aan boete verschuldigd geraakt. (dagvaarding onder 40)
4.2.
De rechtbank zal [naam gedaagde] veroordelen tot betaling van de op de laatste pagina van dit vonnis onder "
De beslissing" onder 5.1 tot en met 5.4 genoemde bedragen. De rechtbank motiveert de daartoe leidende beslissingen als volgt. Daarbij zal de rechtbank tevens ingaan op de diverse door [naam gedaagde] gevoerde verweren.
Het concurrentiebeding
4.3.
Uit het concurrentiebeding van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst vloeit onder meer voort dat het [naam gedaagde] gedurende 12 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst verboden was werkzaam te zijn, dan wel op enigerlei wijze betrokken of behulpzaam te zijn bij activiteiten gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de onderneming van [naam eiseres 1] en/of met [naam eiseres 1] gelieerde vennootschappen. Bij iedere overtreding of niet-nakoming van dit verbod, verbeurde [naam gedaagde] telkens een boete aan [naam eiseres 1] van € 1.000,- voor elke dag dat [naam gedaagde] in overtreding was, onverminderd het recht van [naam eiseres 1] om daarnaast volledige schadevergoeding van [naam gedaagde] te vorderen.
4.4.
Voor zover het concurrentiebeding en het boetebeding niet zonder meer duidelijk zouden zijn voor partijen dienen die bedingen te worden uitgelegd. Uitleg vindt plaats volgens de zogenoemde Haviltex-formule. Het komt daarbij aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen verwacht kan worden.
4.5.
[naam gedaagde] heeft niet gemotiveerd weersproken dat hij vanaf 26 januari 2017 als aandeelhouder betrokken is geweest bij IWS en dat IWS activiteiten ontplooit die gelijksoortig zijn aan die van [naam eiseres 1] . Dat er in zoverre sprake was van een voortdurende schending van het concurrentiebeding is evident. Juist is derhalve de stelling van [eiseressen] dat [naam gedaagde] vanaf 26 januari 2017 tot en met 21 december 2017, 334 dagen, in strijd heeft gehandeld met het concurrentiebeding. Daardoor is hij in beginsel een boetebedrag van € 334.000,- aan [naam eiseres 1] verschuldigd geraakt.
4.6.
Anders dan [eiseressen] ziet de rechtbank echter geen basis voor een zodanig ruime uitleg van het concurrentiebeding in combinatie met het boetebeding dat [naam gedaagde] de boete van € 1.000,- per dag over een periode van 315 dagen (vanaf 15 februari 2017 tot en met 21 december 2017) tweemaal per dag verschuldigd zou kunnen zijn vanwege zijn betrokkenheid bij IWS en over dezelfde periode andermaal vanwege zijn betrokkenheid bij PKwadraat en/of Technische Alliantie. Er zijn door [eiseressen] geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat [naam gedaagde] op een dergelijke voor hem bezwarende uitleg van het concurrentiebeding en het boetebeding bedacht diende te zijn. [eiseressen] hebben dan ook niet van [naam gedaagde] mogen verwachten dat hij de bedingen op die wijze zou begrijpen. [naam gedaagde] is ter zake van de overtreding van het concurrentiebeding vanwege zijn betrokkenheid bij IWS en PKwadraat en/of Technische Alliantie in beginsel derhalve "slechts" een totaal boetebedrag van € 334.000,- aan [naam eiseres 1] verschuldigd geraakt.
Het geheimhoudingsbeding
4.7.
Uit het geheimhoudingsbeding van artikel 9 van de arbeidsovereenkomst vloeit voort dat [naam gedaagde] alle gegevens en/of informatie, betreffende de onderneming van [naam eiseres 1] en haar (voormalige) relaties, in de ruimste zin van het woord, gedurende en na het einde van het dienstverband geheim diende te houden en niet aan derden bekend diende te maken. Ingeval van overtreding verbeurde [naam gedaagde] ten gunste van [naam eiseres 1] een direct opeisbare boete groot € 5.000,- per gebeurtenis, onverminderd het recht van [naam eiseres 1] op vergoeding van de volledige door haar geleden schade.
4.8.
Dat [naam gedaagde] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden en daardoor in beginsel een boete van € 5.000,- aan [naam eiseres 1] verschuldigd is geraakt, is niet gemotiveerd door hem weersproken.
Het relatiebeding
4.9.
Uit het relatiebeding van artikel 3.7 van de koopovereenkomst vloeit voort dat het [naam gedaagde] vanaf 29 mei 2017 tot en met 12 maanden daarna verboden was om overeenkomsten aan te gaan met, opdrachten te aanvaarden van, of contacten te onderhouden met klanten, leveranciers of overige relaties van [naam eiseres 1] , [naam bedrijf 4] of [naam bedrijf 5] Bij iedere overtreding van dit verbod verbeurde [naam gedaagde] een direct opeisbare boete aan [naam bedrijf 3] en [naam eiseres 2] ten bedrage van € 10.000,- onverminderd het recht van [naam bedrijf 3] en [naam eiseres 2] om daarnaast aanvullende schadevergoeding te vorderen.
4.10.
Dat [naam gedaagde] het relatiebeding de door [eiseressen] gestelde 39 keer heeft overtreden, is door hem niet gemotiveerd betwist. [eiseressen] hebben hun stellingen daarover voldoende onderbouwd met de door hen overgelegde producties. Door deze overtredingen is [naam gedaagde] in beginsel een boetebedrag van € 390.000,- aan [naam eiseres 2] verschuldigd geraakt.
4.11.
Voor zover de vordering met betrekking tot verbeurde boetes ter zake van de overtreding van het relatiebeding tevens is ingesteld ten behoeve van [naam eiseres 1] dient deze te worden afgewezen. [naam eiseres 1] was geen partij bij de koopovereenkomst. De koopovereenkomst bevat ten aanzien van de te verbeuren boetes geen derdenbeding ten gunste van [naam eiseres 1] . Evident is dat [naam gedaagde] ingevolge het boetebeding zoals dat tussen de contractspartijen is overeengekomen slechts boetes kon verbeuren aan [naam bedrijf 3] en/of [naam eiseres 2] . Het zijn dan ook die partijen die reeds bij brief van 4 juli 2017 jegens [naam gedaagde] aanspraak hebben gemaakt op aan hen verbeurde boetes (zie hiervoor onder 2.17).
Uitsluiting bewijs
4.12.
[naam gedaagde] heeft aangevoerd dat de door [eiseressen] overgelegde bewijsstukken grotendeels onrechtmatig zijn verkregen. Overgelegde e-mailberichten zijn volgens [naam gedaagde] afkomstig van diefstal. [eiseressen] zouden zich schuldig hebben gemaakt aan heling. Betreffend bewijs moet in de visie van [naam gedaagde] worden uitgesloten.
4.13.
[eiseressen] hebben gemotiveerd betwist dat zij de door hen overgelegde producties onrechtmatig hebben verkregen. Een aantal voor [naam gedaagde] compromitterende producties zijn volgens [eiseressen] door een klokkenluider, op diens eigen initiatief, aangereikt aan [naam eiseres 1] .
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat in een civiele procedure veel gewicht toekomt aan de waarheidsvinding. De rechtbank streeft er binnen de processuele mogelijkheden steeds naar recht te doen op de feiten zoals deze zich werkelijk hebben voorgedaan. Dat noopt tot terughoudendheid bij het niet in de beoordeling betrekken en/of uitsluiten van bewijs van overgelegde stukken vanwege de wijze waarop die zijn verkregen. Maar wat daar ook van zij: de door [eiseressen] gestelde feiten waarop de overgelegde producties betrekking hebben, zijn helemaal niet door [naam gedaagde] betwist. De feiten in kwestie kunnen daarom reeds op de voet van artikel 149 lid 1 Rv als vaststaand worden aangenomen en kunnen dus ook zonder bedoelde producties in de beoordeling worden betrokken. Dit door [naam gedaagde] gevoerde formele verweer faalt derhalve.
Geldigheid arbeidsovereenkomst
4.15.
[naam gedaagde] heeft aangevoerd dat hij nimmer als werknemer bij [naam eiseres 1] in dienst is geweest. Er was volgens [naam gedaagde] geen sprake van een gezagsverhouding. [naam gedaagde] was de ondernemer. De arbeidsovereenkomst die door [naam eiseres 1] is overgelegd, is in de visie van [naam gedaagde] bovendien geen rechtsgeldige overeenkomst omdat [naam gedaagde] deze niet alleen als werknemer, maar ook namens de werkgever heeft ondertekend.
4.16.
[eiseressen] hebben erop gewezen dat [naam gedaagde] destijds als statutair bestuurder bevoegd was om de arbeidsovereenkomst namens [naam eiseres 1] te ondertekenen.
4.17.
Ter zitting heeft [naam gedaagde] over de arbeidsovereenkomst desgevraagd opgemerkt dat het stuk van [naam eiseres 1] zelf afkomstig was en volgens hem is opgesteld door [naam 2] . De rechtbank is met [eiseressen] van oordeel dat [naam gedaagde] destijds als statutair bestuurder van [naam eiseres 1] bevoegd was om de arbeidsovereenkomst namens [naam eiseres 1] te ondertekenen. Het ging hier slechts om het vastleggen van gemaakte afspraken. Het mogelijke bestaan van een tegenstrijdig belang staat aan rechtsgeldige ondertekening van een dergelijk contract door een statutair bestuurder niet in de weg. Voor zover dat onder bepaalde omstandigheden al anders zou kunnen zijn, heeft [naam gedaagde] daartoe onvoldoende gesteld. De rechtbank wijst in dit verband ook op het volgende.
4.18.
Het lag in de rede om de afspraken die met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden golden tussen [naam eiseres 1] en haar statutair bestuurder [naam gedaagde] schriftelijk vast te leggen. Temeer met het oog op het toetreden van andere aandeelhouders dan louter het aan [naam gedaagde] gelieerde [naam bedrijf 2] . Gelet op de positie die [naam gedaagde] binnen de onderneming innam, zou het van slecht ondernemerschap hebben getuigd om [naam gedaagde] niet te binden aan een concurrentiebeding en een geheimhoudingbeding. Uit artikel 11.4 van de arbeidsovereenkomst blijkt dat [naam eiseres 1] en [naam gedaagde] zich hier van bewust zijn geweest. [naam gedaagde] was immers, ook in zijn eigen visie, binnen de onderneming de man met de relevante kennis van zaken en met de commerciële contacten.
4.19.
Of al dan niet sprake is van een gezagsverhouding tussen [naam eiseres 1] en [naam gedaagde] als een van haar statutair bestuurders is niet relevant. Ook bij gebreke van een gezagsverhouding lag het in de rede om een concurrentiebeding en een geheimhoudingsbeding, beide versterkt met een boetebeding, overeen te komen. Bij gebreke daarvan zou het voor een externe partij als [naam eiseres 2] immers niet aantrekkelijk zijn geweest om te investeren in een participatie in [naam eiseres 1] .
4.20.
Uit hetgeen is gesteld en gebleken, kan niet anders worden afgeleid dan dat [naam gedaagde] zichzelf jegens [naam eiseres 1] bewust heeft gebonden aan zowel het concurrentiebeding als het geheimhoudingsbeding. Dat [naam gedaagde] mogelijk een tegenstrijdig belang had ten tijde van de ondertekening van de arbeidsovereenkomst staat niet in de weg aan de rechtsgeldigheid daarvan. Aan [naam gedaagde] komt in ieder geval geen beroep toe op de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang aan zijn zijde. [naam eiseres 1] heeft duidelijk gemaakt dat zij zich niet op het eventuele bestaan van een tegenstrijdig belang wenst te beroepen. Zij heeft de toenmalige rechtshandeling tot het aangaan van de overeenkomst voor zover nodig ter zitting uitdrukkelijk bekrachtigd.
4.21.
[naam gedaagde] heeft zich bovendien niet alleen door het aangaan van de arbeidsovereenkomst aan het concurrentiebeding gebonden. In artikel 3.6 van de koopovereenkomst heeft [naam gedaagde] nog eens uitdrukkelijk bevestigd dat hij het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst zou respecteren. Ook aan die toezegging is [naam gedaagde] gebonden.
4.22.
In hetgeen van de zijde van [naam gedaagde] overigens is aangevoerd, ziet de rechtbank evenmin een reden om [naam gedaagde] niet aan het concurrentiebeding en het geheimhoudingsbeding gebonden te achten. Ook deze door [naam gedaagde] gevoerde verweren falen.
Vernietiging van de verklaring van 21 december 2016
4.23.
[naam gedaagde] heeft ter zake van de door hem ondertekende verklaring van 21 december 2016 (zie hiervoor onder 2.13) een beroep gedaan op artikel 3:44 BW. De verklaring is volgens [naam gedaagde] onder bedreiging tot stand gekomen. [naam gedaagde] heeft de vernietiging van de verklaring ingeroepen.
4.24.
[eiseressen] hebben ontkent dat sprake is geweest van de gestelde bedreiging.
4.25.
Op grond van artikel 3:44 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een rechtshandeling vernietigbaar als zij door bedreiging tot stand is gekomen.
4.26.
Uit de ter zitting desgevraagd nader verstrekte toelichting is gebleken dat [naam gedaagde] met het beroep op vernietiging van de verklaring niet heeft beoogd om het door hem genomen ontslag als bestuurder van de drie vennootschappen ongedaan te maken. Het gaat hem erom dat hij de in de verklaring vermelde feiten alsnog wenst te betwisten en dat hij wil voorkomen dat aan de inhoud van de door hem ondertekende verklaring bewijskracht in zijn nadeel wordt toegekend.
4.27.
[naam gedaagde] beoogt dus niet om enigerlei in de verklaring van 21 december 2016 vervatte rechtshandeling te vernietigen. Daarom kan het beroep op vernietiging van de verklaring verder onbehandeld blijven. De eventuele bewijskracht van de inhoud van de verklaring is voor de over de vorderingen te nemen beslissingen niet van belang. De rechtbank heeft ervan kennis genomen dat [naam gedaagde] zich thans op het standpunt stelt dat de weergave van de feiten zoals opgenomen in de verklaring niet overeenstemt met de huidige visie van [naam gedaagde] op de feiten.
Vernietiging van bepalingen uit de koopovereenkomst
4.28.
[naam gedaagde] heeft ook een beroep op artikel 3:44 BW gedaan met het doel om een aantal bepalingen uit de koopovereenkomst (zie hiervoor onder 2.16) te vernietigen. [naam gedaagde] noemt in dit verband specifiek de artikelen 1.3, 2.3 en 3.1 tot en met 3.7. Ook de koopovereenkomst is volgens [naam gedaagde] onder bedreiging tot stand gekomen.
4.29.
[eiseressen] hebben ontkend dat sprake is geweest van de gestelde bedreiging.
4.30.
Bedreiging is op grond van artikel 3:44 lid 2 BW aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk mens daardoor kan worden beïnvloed.
4.31.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen is gesteld en gebleken niet kan worden afgeleid dat er met betrekking tot het tot stand komen van de koopovereenkomst sprake is geweest van het onder bedreiging verrichten van een rechtshandeling door [naam gedaagde] . Over het aangaan van de koopovereenkomst heeft [naam gedaagde] ter zitting desgevraagd medegedeeld dat partijen daarover op 1 mei 2017 met elkaar hadden gesproken. Bij die gelegenheid zou [naam 3] schreeuwend hebben geroepen dat hij de familie [naam gedaagde] kapot zou maken, zowel zakelijk en privé als in de kerk. [naam 3] heeft ter zitting ontkend dat hij zich op die wijze heeft geuit.
4.32.
De te ondertekenen koopovereenkomst is volgens [naam gedaagde] aan hem opgestuurd. [naam gedaagde] heeft deze dan ook niet ten tijde van het gesprek op 1 mei 2017, maar pas op 9 mei 2017 ondertekend. [naam gedaagde] heeft daarover ter zitting desgevraagd opgemerkt dat de situatie onherstelbaar was beschadigd en dat de aandelen voor hem niets meer waard waren.
4.33.
Gelet op het voorgaande kan niet worden aangenomen dat de koopovereenkomst - met het daarin vervatte relatiebeding - onder invloed van de door [naam gedaagde] gestelde “bedreiging” tot stand is gekomen, wat er van die bedreiging ook zij. [naam gedaagde] heeft destijds bij [eiseressen] kennelijk de schijn willen wekken dat hij zich niet bezig zou gaan houden met concurrerende handelingen, terwijl hij dat in werkelijkheid wel deed. De rechtbank wijst in dit verband ook op het volgende.
4.34.
Bij conclusie van antwoord (onder 38) heeft [naam gedaagde] aangevoerd dat hij zich ondanks alle dreigementen niet heeft laten ringeloren. Dat vindt bevestiging in de overgelegde producties. Voor zover al sprake is geweest van bedreiging van de zijde van [eiseressen] - hetgeen zij betwisten - heeft [naam gedaagde] zich daar kennelijk niet door laten leiden. De inhoud van de overgelegde producties laat immers geen andere conclusie toe dan dat [naam gedaagde] zich simpelweg niets heeft aangetrokken van het op hem rustende concurrentiebeding en het op hem rustende relatiebeding.
4.35.
Van aanvang af heeft [naam gedaagde] kennelijk beoogd om met [naam eiseres 1] in concurrentie te treden en om daarbij gebruik te maken van de relaties van [naam eiseres 1] . Dat concurrerende handelen heeft [naam gedaagde] ook steeds voortgezet. [naam gedaagde] heeft zich van zijn contractuele verplichtingen jegens [eiseressen] slechts in zoverre iets aangetrokken dat hij heeft getracht voor [eiseressen] "onder de radar te blijven", dat wil zeggen dat hij heeft getracht om de bedingen stiekem te schenden, tot het moment waarop de op hem rustende verbintenissen door tijdsverloop zouden zijn uitgewerkt en hij alsnog openlijk de concurrentie met [naam eiseres 1] zou kunnen aangaan.
Kennis van activiteiten van [naam zaak]
4.36.
[naam gedaagde] heeft aangevoerd dat hem onterecht is verweten dat hij steeds naast zijn werkzaamheden voor [naam eiseres 1] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] steeds actief is gebleven voor zijn eenmanszaak [naam zaak] . [naam 2] wist volgens [naam gedaagde] dat [naam zaak] nog actief was op het gebied van de verkoop van waterontharders aan particulieren. Voorts was volgens [naam gedaagde] bekend dat betalingen van [naam eiseres 1] aan [naam gedaagde] op de rekening van [naam zaak] werden gedaan.
4.37.
Ter comparitie heeft [naam 3] desgevraagd verklaard dat hij destijds niet bekend was met het bestaan van [naam zaak] . [naam 3] heeft nader toegelicht dat [eiseressen] [naam gedaagde] echter niet zozeer zijn nevenactiviteiten verwijten als wel dat er - in de visie van [eiseressen] - apparaten zijn verduisterd en rekeningen niet zijn betaald, kortom dat er frauduleus is gehandeld.
4.38.
In het kader van de ingestelde vorderingen lijkt relevant dat [naam bedrijf 3] en [naam eiseres 2] enerzijds en [naam gedaagde] en [naam 1] anderzijds in artikel 3.6 van de koopovereenkomst zijn overeengekomen dat de eersten de laatsten te aanzien van de periode vóór 1 mei 2017 finale kwijting verlenen ten aanzien van de niet-naleving van het concurrentiebeding uit artikel 11 van de arbeidsovereenkomst tussen [naam eiseres 1] en [naam gedaagde] , op voorwaarde dat de omzet die door [naam gedaagde] en [naam 1] tezamen direct of indirect in strijd met enig concurrentiebeding gerealiseerd is, maximaal € 50.000,- bedraagt.
4.39.
Bij dagvaarding - onder 20 - hebben [eiseressen] echter gesteld dat inmiddels is gebleken dat die omzet het overeengekomen maximum heeft overschreden. [naam gedaagde] heeft die stelling niet, laat staan gemotiveerd, weersproken. Daarom komt hem ook geen beroep toe op de over de betreffende periode verleende kwijting. Opmerking verdient in dit verband dat [naam gedaagde] daarop in deze procedure ook geen beroep heeft gedaan.
4.40.
Onduidelijk is gebleven wat [naam 2] in het verleden al dan niet wist over de activiteiten van [naam gedaagde] voor [naam zaak] . Dat acht de rechtbank verder echter niet relevant voor de op de voorliggende vorderingen te nemen beslissingen. Dit verweer van [naam gedaagde] behoeft derhalve geen verdere behandeling.
Strijd met mededingingsrecht
4.41.
[naam gedaagde] voert aan dat door het concurrentiebeding en het relatiebeding de mededinging op de markt voor waterbehandelingen wordt verhinderd en/of beperkt. In de visie van [naam gedaagde] zijn de bedingen daarom van rechtswege nietig. [naam gedaagde] beroept zich daartoe op de artikelen 101 en 102 VWEU en 6 en 24 Mededingingswet.
4.42.
[eiseressen] betwisten het door [naam gedaagde] gestelde. Zij wijzen erop dat de bedingen noodzakelijk waren om te voorkomen dat [naam gedaagde] [eiseressen] direct concurrentie zou kunnen aandoen. Daarbij dient in hun visie te worden bedacht dat [naam gedaagde] , zoals hij zelf heeft aangevoerd, specialist is op het gebied van waterbehandeling, dat hij een belangrijke speler in die markt is en dat hij beschikt over een gigantisch netwerk. [eiseressen] menen dat er in de gegeven omstandigheden sprake is van een toelaatbare nevenrestrictie. De materiële omvang is beperkt tot de klanten en leveranciers van [naam eiseres 1] en [naam bedrijf 5] , het beding is daarmee ook geografisch beperkt, de geldigheidsduur is beperkt tot één jaar en het beding strekt zich slechts uit tot [naam gedaagde] en zijn echtgenote. Het beding valt in de visie van [eiseressen] onder de bagatelvrijstelling. Voorts wijzen [eiseressen] er op dat ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0345 op [naam gedaagde] een stelplicht rust waaraan hij niet heeft voldaan. Een partij die een mededingingsrechtelijke inbreuk stelt, mag niet volstaan met een algemene aanduiding van mededingingsrechtelijke verboden, gepaard met de stelling dat deze verboden in het desbetreffende geval zijn geschonden. Die partij dient voldoende inzicht te geven in de voor beoordeling essentiële feiten en omstandigheden, zoals een zorgvuldige marktafbakening, de relevante marktstructuren en marktkenmerken, alsmede het daadwerkelijk functioneren van de relevante markt(en) en van het effect daarop van de gestelde inbreuken.
4.43.
De rechtbank deelt de visie van [eiseressen] dat [naam gedaagde] met betrekking tot de gestelde strijd met het mededingingsrecht niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad onder 3.6.1 onder meer overwogen:
"In het mededingingsrecht staan vraagstukken van (niet zelden complexe) economische aard centraal. Degene die zich op het standpunt stelt dat een ander in strijd met het mededingingsrecht handelt, dient dit te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden, opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (economisch) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt."
4.44.
Het door [naam gedaagde] gevoerde mededingingsrechtelijke verweer faalt wegens het ontbreken van een voldoende onderbouwing.
Machtsmisbruik en strijd met de redelijkheid en billijkheid
4.45.
[naam gedaagde] heeft aangevoerd dat het concurrentiebeding en het relatiebeding de toets aan de artikelen 6:2 en 6:248 BW niet kunnen doorstaan. Voorts beroept [naam gedaagde] zich op machtsmisbruik door een werkgever.
4.46.
De rechtbank acht het overeenkomen van het concurrentiebeding en het relatiebeding gelet op de positie die [naam gedaagde] gedurende een reeks van jaren binnen [naam eiseres 1] heeft ingenomen alleszins begrijpelijk en aanvaardbaar. Van machtsmisbruik of strijd met de redelijkheid en billijkheid is geen sprake, laat staan dat een beroep op de bedingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Juist is dat [naam gedaagde] door de bedingen gedurende een jaar werd beperkt in zijn mogelijkheden om zijn commerciële kennis en ervaring met betrekking tot waterbehandeling in Nederland te gelde te maken, maar dat is in de gegeven omstandigheden niet onterecht. Er zijn geen aanwijzingen dat [naam gedaagde] zijn commerciële kwaliteiten niet op enig ander terrein had kunnen inzetten.
Het niet volledig en naar waarheid aanvoeren van de feiten
4.47.
[naam gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseressen] de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig en naar waarheid hebben aangevoerd. In het bijzonder wijst [naam gedaagde] erop dat er, anders dan door hem is verzocht, geen inzage is verleend in de boekhouding over de jaren 2014 tot en met 2017. [naam gedaagde] verzoekt de rechtbank om op grond van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [eiseressen] te bevelen om de gehele administratie over de periode 2015 tot en met 2017 alsnog over te leggen.
4.48.
[eiseressen] hebben erop gewezen dat zij geen vergoeding van geleden schade vorderen, maar voldoening van door [naam gedaagde] verbeurde boetes. In de visie van [eiseressen] fixeert de boete de schade. [eiseressen] gaan ervan uit dat de schade daarmee niet onderbouwd hoeft te worden. [eiseressen] hebben ter zitting nog wel een bewijsaanbod gedaan ten aanzien van de werkelijke schade, mocht dit van belang zijn.
4.49.
De rechtbank ziet geen aanleiding om [eiseressen] een bevel te geven om alsnog de gehele administratie over de periode 2015 tot en met 2017 over te leggen. Inzage in die administratie is niet noodzakelijk om te kunnen bepalen of de gevorderde boetes zijn verbeurd.
4.50.
Over het schadedebat merkt de rechtbank niettemin thans reeds het volgende op. [naam gedaagde] heeft gemotiveerd gesteld dat [eiseressen] als gevolg van de gestelde schendingen van het concurrentiebeding en het relatiebeding door [naam gedaagde] geen schade hebben geleden. In reactie daarop hebben [eiseressen] niet gesteld, laat staan inzichtelijk gemaakt, dat en tot welke omvang zij schade hebben geleden. Weliswaar is de omvang van eventuele door [eiseressen] geleden schade niet relevant voor de vraag of [naam gedaagde] boetes heeft verbeurd, maar een en ander is wel relevant in het kader van de beoordeling van het door [naam gedaagde] gedane beroep op matiging. Nu [eiseressen] met betrekking tot de omvang van de eventuele schade vrijwel niets heeft gesteld, bestaat er ook in het kader van het door [naam gedaagde] gedane beroep op matiging geen aanleiding om hen tot bewijsvoering met betrekking tot de omvang van de eventuele schade toe te laten. Op het onderwerp matiging komt de rechtbank hierna onder 4.54 tot en met 4.57 terug.
Boete in de plaats van schadevergoeding
4.51.
[naam gedaagde] heeft aangevoerd dat op grond van artikel 6:92 lid 2 BW hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet.
4.52.
[naam gedaagde] miskent dat artikel 6:92 lid 2 BW van regelend recht is. Dat betekent dat partijen anders kunnen overeenkomen. In dit geval zijn partijen anders overeengekomen. Artikel 11.2 van de arbeidsovereenkomst vermeldt in dit verband bijvoorbeeld: "onverminderd het recht van werkgever om daarnaast volledige schadevergoeding van werknemer te vorderen".
4.53.
Dat partijen zijn overeengekomen dat [naam eiseres 1] naast verbeurde contractuele boetes volledige schadevergoeding van [naam gedaagde] kon vorderen, is in deze procedure echter verder niet relevant. [eiseressen] vordert immers louter veroordeling van [naam gedaagde] tot betaling van verbeurde boetes.
Beroep op matiging
4.54.
[naam gedaagde] heeft verzocht de bedongen boete te matigen.
4.55.
Op grond van artikel 6:94 lid 1 BW kan de rechtbank op verlangen van de schuldenaar, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete matigen, met dien verstande dat hij de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet.
4.56.
De rechtbank is van oordeel dat onverkorte toepassing van de boetebedingen in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij is mede van belang dat het hier gaat om verschillende cumulerende boetes van relatief aanzienlijke omvang (bijvoorbeeld € 10.000,- voor elke overtreding van het relatiebeding; € 1.000,- per dag voor de voortdurende overtreding van het concurrentiebeding). Nu [eiseressen] , ook na daarop door [naam gedaagde] te zijn aangesproken, geen informatie hebben verstrekt over de werkelijke schade gaat de rechtbank ervan uit dat de werkelijke schade zeer gering is. Het totaalbedrag aan verbeurde boetes is derhalve buitensporig in verhouding tot de schade. Van belang is voorts dat [naam gedaagde] in privé aansprakelijk is. Alle aan de rechtbank bekend gemaakte omstandigheden in aanmerking nemende, zal de rechtbank de bedragen aan in beginsel verschuldigde boetes matigen tot de helft. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat [naam gedaagde] geen (verifieerbare) informatie heeft verstrekt over zijn financiële draagkracht.
4.57.
Voor nog verdergaande matiging acht de rechtbank op basis van de haar bekende feiten en omstandigheden geen grond aanwezig nu [naam gedaagde] het concurrentiebeding en het relatiebeding welbewust heeft overtreden en die overtredingen langdurig heeft gecontinueerd en/of veelvuldig herhaald.
De proceskosten
4.58.
[naam gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseressen] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 82,57
- griffierecht 3.946,00
- salaris advocaat
4.804,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00)
Totaal € 8.832,57

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiseres 1] te betalen een bedrag van € 169.500,00 (honderdnegenenzestigduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 juli 2018
tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiseres 2] te betalen een bedrag van € 195.000,00 (honderdvijfennegentigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 juli 2018
tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op € 8.832,57, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. A.S. Arnold en mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2020.
[1729;3179;1573]