ECLI:NL:RBROT:2020:1590

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
10/072350-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor (medeplegen van) inbraken bij cafés en veroordeling voor inbraak bij juwelier

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van meerdere inbraken bij cafés en een inbraak bij een juwelier. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de (pogingen tot) inbraken bij de cafés, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij hierbij betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de bijdrage van de verdachte aan deze feiten niet van zodanig gewicht was dat het als medeplegen kon worden aangemerkt. De medeverdachte was weliswaar op heterdaad betrapt, maar er was onvoldoende bewijs dat de verdachte ook daadwerkelijk bij de inbraken betrokken was.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor de inbraak bij de juwelier, waarbij hij samen met anderen juwelen heeft weggenomen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte deze inbraak had gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de feiten waarvoor deze vorderingen waren ingediend, was vrijgesproken.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de impact van de inbraak op de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/072350-19
Datum uitspraak: 5 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
verblijfende op het adres: [verblijfadres verdachte] , [verblijfplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 27 mei 2019, 31 oktober 2019 en 22 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.A.S.E. Maandag heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 16 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feiten 1, 2 en 4 tot en met 16
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het medeplegen van de onder 1, 2 en 4 tot en met 16 ten laste gelegde (pogingen tot) inbraken bij café’s wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er was bij al deze feiten steeds sprake van dezelfde modus operandi en in verband daarmee is het gebruik van schakelbewijs toegelaten. Vastgesteld kan worden dat de medeverdachte [naam medeverdachte] steeds de inbraakhandelingen heeft verricht. Hij heeft zich de toegang tot de café’s verschaft, de gokkasten verbroken en het geld en de geldlades daaruit weggenomen, althans gepoogd dat te doen. Er is voldoende bewijs dat de verdachte bij deze feiten [naam medeverdachte] steeds met de auto naar de plaats delict heeft gebracht, daar op [naam medeverdachte] heeft gewacht en vandaar weer met [naam medeverdachte] is weggereden. Deze bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde is van zodanig gewicht dat zijn handelen kan worden aangemerkt als medeplegen.
4.1.2.
Beoordeling
Toetsingskader medeplegen
Vooropgesteld wordt dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Feit 1, 2 en 4 tot en met 16
In de nacht van 11 februari 2019, omstreeks 03:40 uur, is er een poging tot inbraak gepleegd bij het [naam horecagelegenheid 1] aan de [adres horecagelegenheid] in Berkel en Rodenrijs. Op basis van het dossier blijkt ook dat de verdachte hierbij betrokken is geweest. De medeverdachte [naam medeverdachte] is door de politie op heterdaad betrapt, weggerend, en als bijrijder in een grijze Peugeot, type 1007 met kenteken [kentekennummer 1] gesprongen. Na een korte achtervolging is deze auto leeg aangetroffen in de Adriaen van der Doeslaan te Rotterdam. De verdachte is kort daarna tezamen met [naam medeverdachte] in de nabijgelegen bosschages door de politie gevonden. De verdachte heeft verklaard dat hij die nacht inderdaad in de Peugeot heeft gereden en toen door de politie is achtervolgd.
Voor de onder 2 en 4 tot en met 16 tenlastegelegde feiten is niet met voldoende mate van zekerheid vast komen te staan dat de verdachte hierbij betrokken is geweest. De verdachte is niet te zien op de camerabeelden. Ook volgt uit het dossier niet dat aangevers, verbalisanten of anderen hem op de plaats delict hebben gezien.
Op camerabeelden van een aantal van de tenlastegelegde feiten is wel te zien dat rond het tijdstip van de (poging tot) inbraak een auto langsrijdt of stilstaat die gelijkenissen vertoont met de auto die de moeder van de verdachte in de relevante periode op haar naam had staan. Dat duidt weliswaar op de mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten, maar is onvoldoende om bewezen te achten (i) dat het het daadwerkelijk de auto van de moeder van de verdachte is en tevens (ii) dat het de verdachte is geweest die op dat moment de betreffende auto bestuurde. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij in de relevante periodes in de auto’s van zijn moeder heeft gereden, maar ook dat hij deze auto’s soms heeft uitgeleend aan mensen bij wie hij sliep. Dit scenario is niet op voorhand onaannemelijk. Het valt daarom niet uit te sluiten dat een persoon anders dan de verdachte in voornoemde auto’s heeft gereden. Ook uit telefoongegevens van de verdachte blijkt niet met voldoende mate van zekerheid dat de verdachte op, of in de buurt van, de plaats delict is geweest. Evenmin kan uit het enkele feit dat de verdachte bij de poging tot inbraak op 11 februari 2019 de vluchtauto heeft bestuurd, worden afgeleid dat de verdachte bij de overige (pogingen tot) inbraken betrokken is geweest.
Resumerend is – feit 3 daargelaten, dat in het hiernavolgende aan de orde komt – alleen vast komen te staan dat de verdachte betrokken is geweest bij de poging tot inbraak bij [naam horecagelegenheid 1] (feit 1). Desondanks komt de rechtbank ook met betrekking tot dit feit tot vrijspraak. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de bijdrage die de verdachte heeft geleverd niet van een zodanig gewicht is dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking. De door hem verrichtte handeling wijst op medeplichtigheid en niet op medeplegen.
Gelet hierop kan niet worden bewezen dat de verdachte als medepleger bij de feiten 1, 2 en 4 tot en met 16 betrokken is geweest.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 4 tot en met 16 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 3 (zaak [naam juwelier] )
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de onder 3 ten laste gelegde inbraak vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Aangevoerd is dat er geen bewijs is dat de verdachte hierbij (als medepleger) betrokken is geweest. Ook hetgeen is gerelateerd met betrekking tot de auto is onvoldoende voor het bewijs.
4.2.2.
Beoordeling
Op 11 januari 2019 omstreeks 22:15 uur is een inbraak gepleegd bij juwelier [naam juwelier] , gevestigd aan de [adres juwelier] te Capelle aan den IJssel. Daarbij is de toegang tot de winkel verschaft door het verbreken/saboteren van het sleutelcontactkastje voor de rolluiken dat aan de buitenzijde van de winkel zit, waardoor de rolluiken omhoog zijn gegaan. Op de camerabeelden is te zien dat drie daders de winkel zijn binnengegaan, en met een (klauw)hamer meerdere vitrines hebben ingeslagen, en vervolgens daaruit diverse juwelen, bladen met ringen en etalagemateriaal hebben weggenomen. Omstreeks 22:25 uur rennen de daders weg.
Uit de historische gegevens van ARS blijkt dat de Suzuki Alto met het kenteken [kentekennummer 2] , die toen op naam stond van de moeder van de verdachte, op 10 januari 2019 om 22:06 uur reed richting het winkelcentrum [naam winkelcentrum] , waar juwelier [naam juwelier] is gevestigd. Dit was dus kort voor inbraak. Ook blijkt hieruit dat deze auto daarna om 22:28 uur, dus kort na de inbraak, weer uit de richting van het winkelcentrum [naam winkelcentrum] kwam. De verdachte heeft op de terechtzitting van 22 januari 2020 verklaard dat deze auto bij hem in gebruik was en dat het kan kloppen dat hij in de periode waarin deze auto op naam van zijn moeder stond in deze auto heeft gereden.
Een verbalisant heeft de medeverdachte [naam medeverdachte] op camerabeelden herkend als één van de drie daders.
Bij de aanhouding op 11 februari 2019 is zowel bij de verdachte als bij de medeverdachte [naam medeverdachte] een telefoon in beslag genomen. Uit onderzoek naar de telefoon van de verdachte is gebleken dat hij op 10 januari 2019 om 23:11 uur, dus kort voor de inbraak, op internet heeft gezocht naar ‘goudprijs per gram’ en ‘inkoopprijzen goud & zilver’, en ook een website over inkoopprijzen van goud heeft geraadpleegd. Ook is gebleken dat op 11 januari 2019, de dag na de inbraak, een Whats-app gesprek heeft plaatsgevonden met het nummer van de telefoon die onder [naam medeverdachte] in beslag is genomen.
De rechtbank acht, gelet op de inhoud van dit gesprek en het moment waarop dit gesprek plaatsvond, namelijk op de dag na de inbraak, bewezen dat dit gesprek betrekking heeft op de opbrengst van deze inbraak en dat zowel de verdachte als de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gedeeld in de opbrengst.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte deze inbraak heeft gepleegd en dat hij dit in nauwe en bewuste samenwerking heeft gedaan met de medeverdachte [naam medeverdachte] en ten minste een andere, onbekende dader. Bewezen is dus dat sprake is van medeplegen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3. (Zaak [naam juwelier] )
hij op 10 januari 2019 te Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met anderen,
diverse juwelen en bladen met ringen en etalagemateriaal, d
ieaan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde
n, te weten aan juwelier [naam juwelier] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
3.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak, namelijk een inbraak bij een juwelier. Dit feit heeft hij samen met anderen gepleegd. Daarbij is (onder meer) een groot aantal (kostbare) juwelen en ringen weggenomen. De financiële waarde van deze buit was aanzienlijk. Ook is er flinke schade toegebracht. Er is in de winkel een grote ravage aangericht: er is een aantal vitrines vernield en er is ook schade toegebracht aan juwelen die op de grond zijn gegooid. De getroffen ondernemer heeft daarnaast te kampen gehad met een verstoring van zijn normale bedrijfsvoering, met alle overlast en frustratie van dien. De verdachte en zijn mededaders hebben kennelijk alleen oog gehad voor hun eigen financiële gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van hun handelen voor de gedupeerde ondernemer. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Dit betreft een veroordeling in 2012 voor een zestal feiten, waaronder diefstal door middel van verbreking. Omdat dit een ouder feit betreft, weegt deze veroordeling niet ten nadele van de verdachte mee.
Reclasseringsrapport
Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen het rapport dat het Leger des Heils, afdeling reclassering, over de verdachte heeft opgemaakt, gedateerd 23 mei 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is door een detentieperiode van een jaar (2012-2013) zijn woning kwijtgeraakt en sindsdien is hij thuisloos. Doordat hij geen huisvesting heeft, wil hij niet werken en verblijft hij bij vrienden/kennissen. Er zijn vermoedens dat hij zich in een negatief sociaal netwerk begeeft: zowel bij zijn huidige tenlastelegging als bij zijn vorige veroordeling waren vrienden betrokken. De uitkering van de verdachte is stopgezet, waardoor hij op het moment geen inkomen heeft. In het verleden heeft zijn financiële situatie al eens geleid tot criminele activiteiten, waardoor dit opnieuw als risicofactor moet worden beschouwd. Er is bij de verdachte sprake van LVB-problematiek en hij heeft moeite met het regelen van praktische zaken. Hij wordt hierbij ondersteund door zijn familie en een maatschappelijk werkster. Hier kan enerzijds een beschermende werking van uitgaan. Anderzijds zijn er zorgen omtrent zijn houding: hij oogt erg passief en vindt het ‘wel gemakkelijk’ als anderen alles voor hem regelen. Door deze houding, LVB-problematiek en een gebrekkig probleembesef, kan er geconcludeerd worden dat er weinig mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding zijn.
Om de recidivekans te verlagen, wordt het van belang geacht om stabiliteit te brengen in het leven van de verdachte. Omdat hij geen meerwaarde ziet in een reclasseringstraject, niet open staat voor een begeleid wonen-traject, geen hulpvragen heeft en onverschillig tegenover detentie staat, zien wij geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Daarom wordt geadviseerd om, bij een veroordeling, een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusie.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank ziet, mede gelet op het advies van de reclassering, geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Bij de strafmaat is ook gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, zoals die onder meer tot uitdrukking komen in de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • [naam benadeelde 1] , vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] , ter zake van de onder 1 en 14 ten laste gelegde feiten. Zij vordert een vergoeding van € 1.681,08 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • [naam benadeelde 2] , vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 2] , ter zake van het onder 5 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 611,04 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • [naam benadeelde 3] , vertegenwoordig door [naam vertegenwoordiger 3] , ter zake het onder 7 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 2.608,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • [naam benadeelde 4] , vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 4] , ter zake het onder 11 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 200,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • [naam benadeelde 5] , vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 5] , ter zake van het onder 12 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 185,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 5] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 4] in hun vorderingen, omdat deze vorderingen niet zijn onderbouwd.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich, in verband met de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vorderingen.
8.4.
Beoordeling
De benadeelde partijen zullen alle niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte van de feiten ter zake waarvan deze vorderingen zijn ingediend wordt vrijgesproken.
In verband hiermee zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
8.5.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoedingen geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 29 maart 2019, een dag na de inbewaringstelling, geschorst.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 22 januari 2020 opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte verzocht.
Gelet op het bewezen verklaarde feit en de duur van de opgelegde straf, ziet de rechtbank geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 tot en met 16 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 3] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 4] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 5] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. M. Smit en J.J. Kuipers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 februari 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaak [naam horecagelegenheid 1]
hij op of omstreeks 11 februari 2019 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Langsingerland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
een geldbedrag en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/hun mededaders toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 1] en/of [naam vertegenwoordiger 1] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking
met een koevoet en/of breekijzer getracht heeft een raam open te breken en/of getracht heeft een gat te maken in het hout van een kozijn,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
Zaak [naam horecagelegenheid 2]
hij op of omstreeks 23 september 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
€ 475,00, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 2] en/of [naam 1] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
3.
Zaak [naam juwelier]
hij op of omstreeks 10 januari 2019 te Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
diverse juwelen en/of sieraden en/of bladen met ringen en/of etalagemateriaal, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan juwelier [naam juwelier] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
4.
Zaak [naam horecagelegenheid 3]
hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Krimpen aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 3] en/of [naam 2] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
5.
Zaak [naam horecagelegenheid 4]
hij op of omstreeks 6 februari 2019 te Krimpen aan de IJssel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 4] en/of [naam vertegenwoordiger 2] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking
- de voorruit (van het eetcafé) en/of twee gokkasten heeft opengebroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
6.
Zaak [naam horecagelegenheid 5]
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2019 tot en met 16 januari 2019 te Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
€ 400,00 althans een geldbedrag en/of twee hoppers (uitbetaalsystemen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 5] en/of [naam 3] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
7.
Zaak [naam horecagelegenheid 6]
hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Vlaardingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader (s) voorgenomen misdrijf om een geldbedrag en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 6] en/of [naam vertegenwoordiger 3] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
het sleutelkastje van het rolluik heeft geforceerd en/of een ruit heeft verbroken en/of twee gokkasten heeft opengebroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
8.
Zaak [naam horecagelegenheid 7]
hij op of omstreeks 30 januari 2019 te Vlaardingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 7] en/of [naam 4] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
9.
Zaak [naam horecagelegenheid 8]
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2019 tot en met 30 januari 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
€ 350,00, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 8] en/of [naam 5] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat een geldbedrag, onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braaken/of verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
10.
Zaak [naam horecagelegenheid 9]
hij in of omstreeks de periode van 30 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag en/of geldcassettes en/of en een gokbak met daarin (een) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 9] en/of [naam 6] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
11.
Zaak [naam horecagelegenheid 10]
hij op of omstreeks 6 februari 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
een geldbedrag en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 10] en/of [naam vertegenwoordiger 4] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming
- een rolluik heeft geforceerd
- een raam heeft geopend en/of (vervolgens) door een raam naar binnen is gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
12.
Zaak [naam horecagelegenheid 11]
hij op of omstreeks 6 februari 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
een geldbedrag en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 11] en/of [naam 7] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
heeft geprobeerd de toegangsdeur (van het café) te verbreken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
13.
Zaak [naam horecagelegenheid 12]
hij op of omstreeks 7 februari 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
een geldbedrag en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 12] en/of [naam 8] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen
door middel van braak en/of verbreking,
met een koevoet en/of breekijzer geprobeerd heeft een raam open te breken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
14.
Zaak [naam horecagelegenheid 1] 2
hij op of omstreeks 4 februari 2019 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
een geldbedrag en/of goederen van zijn/haar gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 1] en/of [naam vertegenwoordiger 1] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
- één of meerdere ruiten van het café heeft kapot geslagen en/of ingetrapt;
- en/of (vervolgens) geprobeerd heeft door dat gebroken raam het café in te gaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
15.
Zaak [naam horecagelegenheid 13]
hij op of omstreeks 24 januari 2019 te Vlaardingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
€ 1000,00 althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 13] en/of [naam 9] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
16.
Zaak [naam horecagelegenheid 14]
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldlade met daarin ongeveer € 300,00, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam horecagelegenheid 14] en/of [naam 10] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)