In de zaak tegen de verdachte, geboren in Albanië en niet ingeschreven in de basisregistratie, heeft de rechtbank Rotterdam op 20 februari 2020 uitspraak gedaan. De verdachte was preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.C. van de Wijngaart. De officier van justitie, mr. H.A. van Wijk, had gevorderd tot bewezenverklaring van twee feiten, namelijk de opzettelijke aanwezigheid van cocaïne en het witwassen van een geldbedrag van € 1.800. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten.
Bij de bewijswaardering van feit 1, de aanwezigheid van cocaïne, heeft de rechtbank vastgesteld dat de drugs in een kast waren aangetroffen, maar niet kon worden vastgesteld wie de eigenaar was of of de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid ervan. De verdachte had slechts een nacht in de woning verbleven en er was geen bewijs dat hij de drugs in zijn machtssfeer had. Daarom werd hij vrijgesproken van dit feit.
Wat betreft feit 2, het witwassen van € 1.800, heeft de rechtbank ook hier onvoldoende bewijs gevonden. De verdachte verklaarde dat hij het geld had verdiend als elektricien in Albanië en dat hij op vakantie was in Nederland. Aangezien de verdachte was vrijgesproken van feit 1, kon er geen verband worden gelegd tussen het geldbedrag en een misdrijf. De rechtbank oordeelde dat het geld niet wettig en overtuigend was bewezen als afkomstig uit een misdrijf, en sprak de verdachte ook hiervan vrij. De rechtbank besloot tot teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte.