In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 17 januari 2020 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij hij verzocht om de huurovereenkomst voor zijn woonruimte niet op te zeggen of te ontbinden. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 11 februari 2020 gehouden, waarbij zowel verzoeker als de vertegenwoordiger van de verweerster, Stichting Woonbron, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een huurachterstand heeft van meer dan 11 maanden, maar ook dat hij inmiddels een bijstandsuitkering heeft ontvangen en dat er stappen zijn ondernomen voor budgetbeheer. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woonruimte was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen, afgewogen tegen de belangen van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de verzochte voorlopige voorziening toe te wijzen, maar voor een kortere termijn van drie maanden in plaats van de gevraagde zes maanden. De rechtbank heeft voorwaarden gesteld aan deze voorziening, waaronder de verplichting voor verzoeker om de lopende huurtermijnen tijdig te voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.