4.1.2Beoordeling
4.1.2.1 Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. In de nacht van 19 op 20 oktober 2019 zat de aangever [naam slachtoffer] in de auto bij de verdachte en de medeverdachte
[naam medeverdachte] . De medeverdachte zat achter het stuur, de verdachte zat op de bijrijdersstoel en de aangever zat achterin. De medeverdachte had als snorder de aangever eerder die nacht opgepikt om hem tegen betaling naar huis te rijden. De aangever was dronken en in de veronderstelling dat hij in een officiële taxi zat. Om ongeveer 02:15 uur reed de auto op de Hoofdweg in Rotterdam. Ter hoogte van het bedrijf Trends ICT en het Bastion Hotel is de auto afgeslagen en tot stilstand gekomen. De aangever is vervolgens uit de auto gestapt, waarna hij is beroofd van onder meer geld, een ketting, een telefoon en sleutels.
De telefoon en sleutels zijn een dag later bij de verdachte aangetroffen.
4.1.2.2 Betrokkenheid verdachte?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte bij de diefstal betrokken was, en zo ja, of zijn betrokkenheid moet worden aangemerkt als het medeplegen van die diefstal.
Camerabeelden
In het dossier bevinden zich beschrijvingen van bewegende camerabeelden van Trends ICT en het Bastion Hotel en enkele stills van deze beelden. Op de terechtzitting zijn de bewegende beelden vertoond. Op de beelden is te zien dat een persoon achter uit de auto stapt en richting het hotel loopt. Vaststaat dat deze persoon de aangever is. Vlak daarna stapt een tweede persoon uit de auto aan de kant van de bijrijder (hierna: persoon 2).
Persoon 2 loopt in de richting van de aangever. De auto rijdt er met gedoofde lichten zachtjes achteraan. Vervolgens rent persoon 2 achter de aangever aan waarna zij uit beeld verdwijnen. De auto rijdt nog steeds achter de aangever en persoon 2 aan en verdwijnt ook uit beeld. Vervolgens rent de aangever terug, voorbij het hotel. Vlak daarna rijdt de auto achteruit in de richting van de aangever. De aangever loopt langs het toegangshek van het hotel. De auto stopt bij het toegangshek. Aan de bestuurderskant stapt de bestuurder (persoon 3) uit de auto. Persoon 3 loopt richting de aangever, die inmiddels op de grond ligt. Persoon 3 gaat op zijn hurken en bevindt zich ruim een minuut in de nabijheid van de in het gras liggende aangever. Daarna komt persoon 3 overeind en rent hij terug naar de auto.
Hij heeft op dat moment een lichtgevend/-reflecterend voorwerp in zijn handen. Op het moment dat hij vlakbij de auto is, gaat het bijrijdersportier open, stapt persoon 3 aan die kant in de auto en rijdt de auto weg.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens dit gebeuren steeds in de auto is gebleven. Persoon 2 en persoon 3 op de camerabeelden zijn volgens hem dan ook een en dezelfde persoon, namelijk de medeverdachte. Het is volgens de verdachte dan ook de medeverdachte die als persoon 2 aan de bijrijderskant uit de auto is gestapt.
De verdachte zat op dat moment op de bijrijdersstoel en de medeverdachte is volgens de verdachte over hem heen gestapt. De reden voor deze manoeuvre is volgens de verdachte dat op dat moment het portier aan de bestuurderskant niet openging.
De medeverdachte had even daarvoor de jas en de schoenen van de verdachte aangetrokken in verband met de kou omdat hij zelf geen jas bij zich had en slippers droeg. De verdachte heeft zijn jas later teruggekregen en trof toen de sleutels en telefoon aan.
De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Allereerst is het aantrekken door de medeverdachte van kleding van de verdachte niet aannemelijk, nu de verdachte en de medeverdachte eerder die nacht buiten op straat samen een blowtje hebben gerookt en de medeverdachte het toen kennelijk niet koud had. Daarnaast is op de beelden te zien dat het portier aan de bestuurderskant meerdere malen probleemloos open en dicht is gegaan.
Het is niet aannemelijk dat het portier niet open ging toen de bestuurder achter de aangever aan wilde gaan. Bovendien zaten er tussen het uitstappen van de aangever en het uitstappen van persoon 2 slechts twee seconden. Het is niet aannemelijk dat de door de verdachte geschetste gang van zaken: het aantrekken van de kleding van de verdachte door de medeverdachte en het over de verdachte heen naar buiten stappen, zich in zo’n kort tijdsbestek heeft afgespeeld. Tot slot is op de beelden te zien dat de kleding die persoon 2 en 3 dragen niet gelijk is. Persoon 2 draagt donkere kleding en lichtkleurige schoenen.
Persoon 3 heeft, anders dan persoon 2, een capuchon op zijn hoofd en draagt geen lichtkleurige schoenen. Voor dit verschil heeft de verdachte geen verklaring gegeven.
Tussenconclusies
Gelet hierop en op de overige bevindingen in het dossier staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat persoon 2 de verdachte is en persoon 3 de medeverdachte.
Daarnaast staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de handelingen van de verdachte en de medeverdachte die op de camerabeelden zijn te zien, zijn aan te merken als een nauwe en bewuste samenwerking. Hun handelingen vonden nagenoeg gelijktijdig plaats en beide verdachten zijn op enig moment uit de auto geweest en achter de aangever aangegaan.
In eerste instantie is de verdachte uit de auto gestapt en achter de aangever aan gegaan, waarbij de medeverdachte hen in de auto is gevolgd. Als later de medeverdachte uit de auto is gestapt, opent de verdachte het portier op het moment dat de medeverdachte er weer aan komt en rijdt hij direct weg. Dit handelen door de verdachte en de medeverdachte op het moment dat zij alleen in de auto zitten, duidt er op dat zij de bedoeling hebben gehad om de aangever te blijven volgen en om zo snel mogelijk weg te rijden na het plegen van de diefstal.
Gelet op deze samenwerking is het medeplegen door de verdachte van de diefstal wettig en overtuigend bewezen.
Geweld?
De rechtbank stelt vast dat de geweldshandelingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen alleen worden onderbouwd door de aangifte en niet worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Gelet op de dronkenschap van de aangever ten tijde van de beroving, wordt zijn verklaring over het vermeende geweld niet zonder meer betrouwbaar geacht.
Uit de letselbeschrijving van de forensisch arts blijkt dat bij de aangever alleen een rode verkleuring van de nek is gezien, door de arts beschreven als een striem.
De rechtbank vindt het daarom wel aannemelijk dat enig geweld is gebruikt, waarbij de rechtbank het beschreven letsel vindt passen bij het door de aangever beschreven afrukken van zijn ketting van zijn nek. Juist dit geweld is echter niet in de tenlastelegging opgenomen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de hem ten laste gelegde geweldshandelingen.
4.1.2.3 Conclusie
Bewezen is het primair onder 1 ten laste gelegde medeplegen van diefstal.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1 primair.
hij op 20 oktober 2019 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
op of aan de openbare weg, te weten de Hoofdweg, een telefoon en een headset en een geldbedrag (te weten 150 euro) en een ketting en sleutels,
die toebehoorden, aan [naam slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 25 januari 2019 te Rotterdam,
een goed te weten een scooter (merk: VOM Venice met het kenteken [kentekennummer] )
heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.