In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2011. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek ingediend, omdat de hulpverlening in het vrijwillig kader niet toereikend bleek. De ouders van de minderjarige, die bij de moeder woont, hebben verschillende visies over de zorg voor hun kind, dat diabetes heeft. Dit leidt tot verharding in de communicatie tussen de ouders, wat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigt.
Tijdens de zitting op 7 februari 2020 zijn de ouders, vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West gehoord. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek, maar heeft twijfels geuit over de voorgestelde gecertificeerde instelling. De vader steunt het verzoek en erkent dat de communicatie tussen de ouders moet verbeteren. De GI heeft verklaard dat er goede intenties zijn, maar dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet adequaat met elkaar kunnen communiceren, wat leidt tot onvoldoende stabiliteit voor de minderjarige. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk is om een loyaliteitsconflict te voorkomen en heeft de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden. De beschikking is mondeling gegeven en uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.