In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2020 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd bij beschikking van 5 augustus 2019 en zou aflopen op 14 februari 2020. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft op 9 december 2019 een verzoekschrift ingediend om de ondertoezichtstelling met zes maanden te verlengen. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder en de grootmoeder (moederszijde) als belanghebbenden zijn aangemerkt.
Tijdens de zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] deels bij de moeder en deels bij de grootmoeder verblijft. De moeder heeft vooruitgang geboekt in haar ontwikkeling en er is hulpverlening vanuit Middin ingeschakeld voor zowel de moeder als [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder grotendeels zijn weggenomen en dat de contacten tussen de moeder en [voornaam minderjarige] zijn geïntensiveerd. De kinderrechter oordeelt dat een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] te monitoren en om ervoor te zorgen dat de positieve ontwikkeling van de moeder wordt voortgezet.
De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen tot 14 augustus 2020. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.