ECLI:NL:RBROT:2020:1367

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
10/255228-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitgaansgeweld met vuurwapen en poging doodslag in Rotterdam

Op 17 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij uitgaansgeweld op 12 oktober 2019. De verdachte, samen met een medeverdachte, raakte in conflict met een groep van vier mannen voor een horecagelegenheid in Rotterdam. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte een vuurwapen gebruikt, waarbij hij twee keer heeft geschoten. Het eerste schot raakte een van de mannen, wat leidde tot een verwonding aan zijn arm. Na het schieten hebben de verdachte en de medeverdachte een van de mannen, aangever 1, op de grond gewerkt en hem meermalen tegen het hoofd geschopt, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder een schedelbreuk en een bloeding tussen de hersenen en de schedel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever 2, maar dat het beroep op noodweer voor het eerste schot slaagde, waardoor de verdachte voor dat feit werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor de overige feiten, waaronder de bedreiging met een vuurwapen en de poging tot doodslag op aangever 1, werd de verdachte schuldig bevonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee jaren op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/255228-19
Datum uitspraak: 17 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Portugal) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] (Portugal)
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [verblijfadres verdachte] , [verblijfplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rijnmond – HvB De IJssel,
raadsman mr. J. Vermaat, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. M. Boekhoud, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde poging tot moord;
  • bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag, van de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag, meermalen gepleegd, van het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag en van het onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De rechtbank is bij de beoordeling uitgegaan van de volgende feiten.
De verdachte en de medeverdachte, [naam medeverdachte] (hierna: de medeverdachte), hebben op 12 oktober 2019 voor de deur van de [naam horecagelegenheid] te Rotterdam ruzie gekregen met een viertal mannen, waaronder de twee broers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] (hierna: aangever 1 en aangever 2). Nadat de verdachte verhaal ging halen toen er vanuit de andere groep iets werd geroepen, werd hij direct door één van hen tegen de borst getrapt. Hierna hebben de vier mannen de medeverdachte naar de grond getrokken en op hem ingeschopt. De verdachte heeft vervolgens een vuurwapen ter hand genomen. Aangever 2 heeft de verdachte een harde duw gegeven. Het vuurwapen van de verdachte ging direct hierna af. Aangever 2 heeft bij zijn eerste ontmoeting bij de politie verklaard dat hij daarna pijn in zijn bovenarm voelde (dossier, p. 31 doorgenummerd). Op die plek is later door een arts letsel geconstateerd, bestaande uit een ronde wond met een blauwe verkleuring/verdikking eromheen. De groep van vier mannen is weggerend en de verdachte heeft met gestrekte armen voor zich uit een tweede schot gelost. De verdachte en [naam medeverdachte] hebben na een achtervolging enkele straten verderop aangever 1 te pakken gekregen. Zij hebben hem beiden geschopt terwijl hij op de grond lag. Aangever 1 heeft hierbij een botbreuk van de schedel en een bloeding tussen de hersenen en de schedel opgelopen. Het vuurwapen waarmee op deze avond is geschoten, is anderhalve week later in de woning van de verdachte aangetroffen.
4.2.
Feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte niet bewust op [naam aangever 2] heeft geschoten, maar dat het vuurwapen is afgegaan als gevolg van de duw die de verdachte van [naam aangever 2] kreeg. Alleen al om die reden is er geen sprake van opzet bij de verdachte op het schieten en op de dood van aangever 2. Verder is het wapen een omgebouwd alarmpistool van een licht kaliber. Uit de aard van de verwonding van aangever kan worden afgeleid dat met het vuurwapen geen dodelijk schot kan worden gelost. De verdachte dient om beide redenen te worden vrijgesproken van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft het vuurwapen opzettelijk ter hand genomen en is daarmee op de groep van vier mannen afgelopen. Toen aangever 2 de verdachte aanviel is het wapen afgegaan en aangever 2 is in de arm geraakt. De rechtbank stelt vast dat het wapen een omgebouwde revolver is. Ter zitting is besproken dat de trekker met enige kracht dient te worden overgehaald om te kunnen schieten. Dit vereist, uitzonderingen daargelaten, een opzettelijke handeling. Er is niet gebleken van een uitzondering als zojuist bedoeld.
Verder heeft de verdachte met een met scherpe patronen geladen vuurwapen geschoten op zeer korte afstand van aangever 2. Naar algemene ervaringsregelen was er een aanmerkelijke kans dat hij vitale organen in het lichaam of hoofd zou raken, met levensgevaar tot gevolg. Door toch het vuurwapen ter hand te nemen en de trekker over te halen heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit de dood van aangever 2 tot gevolg zou kunnen hebben.
De rechtbank acht dan ook wetttig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever 2. Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Feit 2
4.3.1.
Partiële vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde “voorbedachten rade” (poging tot moord) zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs voor de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord ontbreekt, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de vier mannen heeft aanvaard, door al lopend gericht op hen te schieten terwijl zij vluchtten, zodat voorwaardelijk opzet op de dood van deze personen bewezen kan worden verklaard.
4.3.3.
Beoordeling
Op basis van het dossier en het besprokene ter zitting stelt de rechtbank vast dat de vier mannen zich ten tijde van het tweede schot in de nabije omgeving van de verdachte hebben bevonden. Niet is echter vast te stellen wáár de vier mannen zich op dat moment precies bevonden, wat de afstand tussen de verdachte en de vier mannen was en of de verdachte tijdens het schieten het vuurwapen op één of meer van hen heeft gericht. Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat (een van) de man(nen) door het schieten zou(den) worden getroffen, met ernstig letsel dan wel de dood tot gevolg. Dit betekent dat het voor een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling benodigde opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Wel acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de vier mannen heeft bedreigd met de dood, door in hun nabijheid met een vuurwapen te schieten.
4.4.
Feit 3
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever 1. De verdachte heeft aangever 1 éénmaal, onbedoeld, tegen het hoofd getrapt terwijl deze op dat moment niet buiten westen was. Ook is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel bij [naam aangever 1] . Om deze redenen dient de verdachte te worden vrijgesproken van zowel het medeplegen van poging tot doodslag als van zware mishandeling dan wel de poging daartoe.
4.4.2.
Beoordeling
Blijkens de inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen heeft de verdachte aangever 1, terwijl deze op de grond lag, in ieder geval één keer op het hoofd gestampt en heeft de medeverdachte aangever 1 naar de grond getrokken en hem drie keer tegen het hoofd geschopt. Tijdens de laatste trappen lag aangever 1 bewegingloos op de grond. Hij heeft als gevolg van het tegen hem gebezigde geweld ernstig letsel aan zijn hoofd opgelopen, namelijk een wond op het achterhoofd van 7 centimeter, een subarachnoïdale bloeding en een botbreuk van de schedel ter plaatse van het achterhoofd. Het herhaaldelijk met geschoeide voet tegen het hoofd schoppen van een op de grond liggend persoon die zich niet meer verweert, merkt de rechtbank aan als een poging tot doodslag. Het is een feit van algemene bekendheid dat het geven van harde schoppen tegen het hoofd levensbedreigende (hersenfunctie)stoornissen tot gevolg kan hebben. Eén harde trap tegen het hoofd kan al dodelijk zijn. Het handelen van de verdachte en de medeverdachte wordt qua uiterlijke verschijningsvorm ook geacht daarop gericht te zijn geweest. Door zo te handelen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever 1 zou komen te overlijden en hebben hij en de medeverdachte die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met het ten laste gelegde en vereiste voorwaardelijk opzet op de dood van aangever 1.
4.5.
Bewezenverklaring feiten 1, 2 en 3
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair, het onder 2 impliciet subsidiair en het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.6.
Bewezenverklaring feit 4 zonder nadere motivering
Het onder 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het onder 4 bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 12 oktober 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1] Opzettelijk van het leven te beroven,
met een vuurwapen op die [naam slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 12 oktober 2019 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven ger
icht , door met een vuurwapen te schieten, in de nabijheid van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2]
en [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] ;
3
hij op s 12 oktober 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 2]
Opzettelijk van het leven te beroven, die [naam slachtoffer 2] tegen de grond heeft
geduwd en (vervolgens) met geschoeide voet meermalen op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 2] heeft geschopt/getrapt en gestampt (terwijl die [naam slachtoffer 2] bewegingloos
op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op 23 oktober 2019 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de
Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een revolver, van het merk/type BBM Olympic 38, kaliber .22
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
feit 1, impliciet primair:
poging tot doodslag;
feit 2, subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3, primair:
medeplegen van poging tot doodslag;
en
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
5.2.
Noodweer en noodweerexces
5.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte bij de eerste keer schieten handelde uit noodweer. De verdachte verdedigde [naam medeverdachte] tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Ten aanzien van het tweede schot is volgens de verdediging sprake van noodweerexces. De noodweersituatie was nog altijd niet geëindigd en er ging nog altijd een dreiging uit van de groep mannen. Slechts seconden voorafgaand aan het tweede schot was de groep nog op [naam medeverdachte] in aan het schoppen en [naam aangever 2] had zich eerder niet onder de indruk getoond door het tonen van het wapen. De verdachte was door het eerdere geweld van de vier mannen in paniek geraakt en angstig.
De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het eerste schot weliswaar sprake was van een noodweersituatie, maar dat de verdachte de maatstaven van subsidiariteit en proportionaliteit heeft geschonden door op een vuistgevecht te reageren door schieten met een vuurwapen. Het noodweerverweer kan daarom niet slagen.
Ook van noodweerexces is geen sprake. Het handelen van de verdachte duidt er niet op dat hij bang en in paniek was. Hij pakt een vuurwapen, schiet richting de groep, achtervolgt de groep en schopt en slaat één van hen in elkaar. Dat hierbij sprake is van een hevige gemoedsbeweging is niet aannemelijk geworden.
5.2.3.
Beoordeling van de strafbaarheid
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank maakt bij de beoordeling onderscheid tussen de situatie voorafgaand aan en ten tijde van het eerste schot en de situatie rond de tweede keer schieten.
Eerste schot
Naar het oordeel van de rechtbank was op het moment dat de medeverdachte weerloos op de grond lag en door de mannen werd geslagen en geschopt en de verdachte door aangever 2 werd aangevallen, sprake van een situatie van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zichzelf en van de medeverdachte, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte bij zijn verdediging niet de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden. Hij heeft eerst het vuurwapen getoond, waarbij hij op afstand bleef van de groep. Pas toen dit niet leidde tot beëindiging van het geweld tegen de medeverdachte en aangever 2 hem aanviel, heeft hij met het wapen geschoten. Het gebruik van het vuurwapen stond ook niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding, die voor de medeverdachte als levensbedreigend kan worden gezien. Het beroep op noodweer slaagt.
Tweede schotDit is anders op het moment waarop de verdachte een tweede maal met het vuurwapen heeft geschoten. Uit het dossier en het besprokene ter zitting volgt dat op dat moment de geweldshandelingen tegen de verdachte en de medeverdachte al waren gestaakt en dat de mannen zich inmiddels op enige afstand bevonden. Door onder die omstandigheden te schieten heeft de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden. Deze overschrijding kan evenwel verontschuldigbaar zijn indien de gedraging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Dat de tweede keer schieten voortkwam uit een dergelijke gemoedsbeweging veroorzaakt door het eerder uitgeoefende geweld van de groep, acht de rechtbank echter niet aannemelijk geworden. Daarbij betrekt de rechtbank dat na het schieten de verdachte met de medeverdachte de achtervolging heeft ingezet om vervolgens samen grof geweld uit te oefenen tegen [naam aangever 1] , die zij uiteindelijk zwaar gewond hebben achtergelaten op straat. Gelet op dit gedrag, dat geen blijk geeft van angst of paniek, kan het eerdere schieten door de verdachte niet meer worden aangemerkt als een verdedigingshandeling, maar als het begin van een tegenaanval. Van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging is daarom geen sprake. Dit alles bij elkaar maakt dat het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
5.3.
Conclusie
Ten aanzien van de bewezenverklaarde poging tot doodslag van aangever 2 is er sprake van een geslaagd beroep op noodweer, dat de strafbaarheid van het feit onder 1 uitsluit. Het feit is niet strafbaar, zodat de verdachte voor dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de overige feiten uitsluiten.
Deze feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte voor deze feiten uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft, nadat hij en de medeverdachte werden belaagd door een groep van vier mannen, met een vuurwapen geschoten. Hierop hebben de verdachte en de medeverdachte hun aanvallers door diverse straten achtervolgd, totdat ze één man te pakken kregen. Zij hebben deze man naar de grond gewerkt en meermalen tegen het hoofd geschopt. De verdachte en de medeverdachte hebben de man bewegingloos en zwaar gewond op straat achtergelaten. Ook is de verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van een revolver.
Dit alles vond plaats op de openbare weg in Rotterdam. Eén van de slachtoffers heeft een oppervlakkige verwonding op zijn arm opgelopen. Een ander slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte en de medeverdachte een hoofdwond, een schedelbreuk en een bloeding tussen de hersenen en de schedel opgelopen. Ter behandeling van zijn verwondingen is dit slachtoffer (kortdurend) opgenomen geweest in het ziekenhuis. Dergelijk geweld heeft daarnaast een negatieve impact op de gehele samenleving. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten toe.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 januari 2020 en een vertaald afschrift van een strafblad van het Directoraat Generaal Bestuur van Justitie, Republiek Portugal, van 16 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
6.3.2.
Rapportages
Psycholoog F. Koenraadt heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
14 januari 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Na het eerste gesprek heeft de verdachte zijn medewerking aan het onderzoek opgezegd. Duidelijk is dat zijn weigering tot medewerking niet voortkwam uit verregaande pathologie. Op basis van dit summiere onderzoek kon bij de verdachte geen psychische stoornis of verstandelijke handicap worden vastgesteld. Dit was niet anders voor zijn conditie ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Zijn conditie kan mogelijk wel beïnvloed zijn door alcohol- en/of middelengebruik.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
21 januari 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte was ten tijde van het delict onder invloed van alcohol. De verdachte lijkt enige tekorten in zijn interpersoonlijke en copingvaardigheden te hebben. Gezien het door hem gebruikte geweld zien wij problemen in zijn agressie- en emotieregulatie. Verder zien wij problemen in zijn sociaal netwerk en mogelijke beïnvloedbaarheid. Uit het referentenonderzoek blijkt dat hij zich voor zijn detentie heeft ziekgemeld en nog steeds zo geregistreerd staat bij zijn werkgever, wat kan leiden tot financiële problemen. Er is sprake van een gemiddeld risico op recidive.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank rekent de verdachte de bewezenverklaarde gewelddadige feiten zeer aan. Het op straat dragen van een geladen vuurwapen, daarmee dreigen door te schieten en een poging tot doodslag door meerdere schoppen tegen het hoofd, rechtvaardigt in beginsel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft in strafverminderende zin meegewogen dat de groep van vier mannen waartoe de aangevers behoorden, zelf de confrontatie met de verdachte en de medeverdachte heeft opgezocht en daarbij fors geweld heeft gebruikt tegen de medeverdachte terwijl deze weerloos op de grond lag. Ook heeft de rechtbank in strafverminderende zin meegewogen dat de officier van justitie ter zitting kenbaar heeft gemaakt vanwege persoonlijke omstandigheden voornemens te zijn het door de groep van vier mannen gepleegde geweld af te doen met een voorwaardelijk sepot. Gelet op de overeenkomsten tussen de geweldshandelingen van de twee groepen, is zonder toelichting, die ontbreekt, dit verschil in (voorgenomen) afdoening vanwege persoonlijke omstandigheden onbegrijpelijk.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.In beslag genomen voorwerpen

7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen (een revolver en drie stuks munitie) te onttrekken aan het verkeer.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
7.3.
Beoordeling
De in beslag genomen voorwerpen (een revolver en drie stuks munitie) zullen worden onttrokken aan het verkeer. De bewezen feiten onder 1 en 2 zijn met betrekking tot voornoemde voorwerpen begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 45, 47, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair, 2 subsidiair, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
verklaart het onder 1 impliciet primair bewezen verklaarde feit niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het bewezen verklaarde onder 2 subsidiair, 3 primair en 4 oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het onder 2 subsidiair, 3 primair en 4 bewezen verklaarde strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 revolver (Bbm Olympic 38) en 3 stuks munitie ( [nummer] , sinnr: [serienummer] , cci .22lr, chassisnr: kogelpatronen).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en C.E. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 februari 2020.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen in/op de arm, althans in/op het lichaam van die
[naam slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen in de richting van voornoemde personen heeft
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4]
heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gerecht en/of met zware
mishandeling, door met een vuurwapen te schieten in de richting van,
althans in de nabijheid van, die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]
en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] ;
3
hij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven, die [naam slachtoffer 2]
op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of op/tegen de grond heeft
geduwd en/of geslagen en/of (vervolgens) met geschoeide voet
meermalen op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 2] heeft
geschopt/getrapt en/of gestampt (terwijl die [naam slachtoffer 2] bewegingloos
op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [naam slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk, heeft toegebracht,
door
die [naam slachtoffer 2]
- op/tegen het lichaam te slaan en/of
- op/tegen de grond te duwen en/of te slaan en/of
- ( vervolgens) met geschoeide voet meermalen op/tegen het hoofd te
schoppen/trappen en/of op het hoofd te stampen (terwijl die [naam slachtoffer 2]
bewegingloos op de grond lag);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam slachtoffer 2]
-op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of
-op/tegen de grond heeft geduwd en/of geslagen en/of
-(vervolgens) met geschoeide voet meermalen op/tegen het hoofd heeft
geschopt/getrapt en/of gestampt (terwijl die [naam slachtoffer 2] bewegingloos
op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Catgeorie III, onder 1 van de
Wet wapens en munitie, te
weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een revolver, van het merk/type BBM Olympic 38, kaliber .22
voorhanden heeft gehad;