In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarin haar dubbele kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) was toegekend voor haar zoon, maar waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 4 juni 2020, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de verweerder ook door een gemachtigde werd vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het CIZ-advies, waarop het bestreden besluit is gebaseerd, onvoldoende inzichtelijk is. Eiseres voerde aan dat de geldigheidsduur van het CIZ-advies niet voldoende onderbouwd was en dat het besluit niet op een zorgvuldige wijze tot stand was gekomen, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft deze opvatting gedeeld en geoordeeld dat het CIZ-advies te summier was en niet voldoende inzicht bood in de zorgbehoefte van de zoon van eiseres.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de Sociale Verzekeringsbank het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast zijn de proceskosten van eiseres vastgesteld op €1.050,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.