ECLI:NL:RBROT:2020:13333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
C/10/592309 / HA ZA 20-237
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake de overdracht van een sportschool en bewijsopdracht betreffende contante betaling van de koopsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2020 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen [persoon A] en [persoon B] over de overdracht van een sportschool. [persoon A] heeft de exploitatie van de sportschool tot 1 mei 2019 gevoerd en heeft op 6 juni 2019 een verkoopovereenkomst met [persoon B] gesloten. [persoon B] heeft de exploitatie per 1 mei 2019 overgenomen, maar heeft zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet nagekomen, waaronder de betaling van de koopsom van € 30.000,- en de maandelijkse huurpenningen. [persoon A] vordert betaling van verschillende bedragen, waaronder de koopsom, huurpenningen en schadevergoeding. [persoon B] betwist de hoogte van de koopsom en stelt dat hij een deel contant heeft betaald. De rechtbank heeft [persoon B] opgedragen bewijs te leveren van deze contante betaling. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de huur per eind februari 2020 is beëindigd en dat de vorderingen van [persoon A] voor een deel niet zijn betwist. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door [persoon B].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/592309 / HA ZA 20-237
Vonnis van 29 juli 2020
in de zaak van
[persoon A] , H.O.D.N. [bedrijf A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. Roumen te Leidschendam,
tegen
[persoon B] , H.O.D.N. [bedrijf B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S. van Buuren te Westmaas.
Partijen zullen hierna [persoon A] en [persoon B] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 februari 2020, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties,
  • de brief van 10 juni 2020 van de rechtbank waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
  • de pleitaantekeningen zijdens [persoon A] , met een productie,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 9 juli 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[persoon A] exploiteerde tot 1 mei 2019 een sportschool in Bergschenhoek.
2.2.
[persoon B] heeft per 1 mei 2019 de exploitatie van de sportschool van [persoon A] overgenomen.
2.3.
[persoon A] en [persoon B] hebben op 6 juni 2019 een verkoopovereenkomst (verder ook de “overeenkomst”) ondertekend. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang:

Nemen in aanmerking dat:
A. Verkoper[ [persoon A] : rechtbank]
exploiteert een Sportschool(…)
(hierna: " [bedrijf A] ”).
B. Koper[ [persoon B] : rechtbank]
heeft interesse getoond in de overname van [bedrijf A] van de verkoper. Partijen hebben hierover diverse besprekingen gevoerd, de onderhandelingen afgerond en een overeenstemming bereikt.
C. Koper zal de activa overnemen, zodat de koper [bedrijf A] kan voortzetten per 1 mei 2019 (hierna: "de leveringsdatum"), onder de voorwaarden zoals genoemd in deze overeenkomst (hierna: "de overeenkomst").
Zijn overeengekomen als volgt:

1..Koop en verkoop

1.1
De koper koopt van verkoper, gelijk de verkoper deze aan koper verkoopt, de activa waarmee de koper [bedrijf A] vanaf de leveringsdatum voor eigen rekening en risico kan voortzetten (hierna: "de activa") bestaande uit:
(…)
f. Het huurcontract zal door de koper worden overgenomen.
1.2
De verkoper en koper zijn tot overeenstemming gekomen dat de koper het bedrag van € 30.000,- (twintigduizend euro) aan verkoper dient te betalen.
a. Het gehele bedrag van € 30.000,- mag in termijnen worden voldaan. De gehele betaling van € 30.000,- dient volledig voldaan te zijn op uiterlijk 31-04-2020.
(…)
d. Ook als de voortzetting van [bedrijf A] (vroegtijdig, voor volledige aflossing) gestaakt wordt dient het gehele bedrag van € 30.000,- tijdig te zijn afgelost.

2..Overname geldlening

2.1
De geldlening ondergebracht bij [naam stichting] (project [projectnummer] ) dient geheel te worden overgenomen.
a. Het maandtermijn ter hoogte van € 1.606,71 dient maandelijks door de koper te worden betaald, middels automatische incasso.(…)
Einddatum geldlenig: september 2020.
b. Ook als de voortzetting van [bedrijf A] (vroegtijdig, voor volledige aflossing) gestaakt wordt dient de geldlening geheel te worden afgelost.
(…)”
2.4.
Voor het tekenen van de overeenkomst heeft [persoon B] via WhatsApp aan [persoon A] het navolgende bericht gestuurd:

Hoi, graag zou ik de overname datum op 1mei willen zetten. En die bedrag van € 20.000 op papier naar € 30.0000. Dat was alles
2.5.
Op enig moment na het tekenen van de overeenkomst heeft [persoon B] in 2019 via WhatsApp aan [persoon A] de navolgende twee berichten gestuurd:

Vanaf 1 november ken jij [bedrijf A] op je naam zetten. Dan schrijf ik mij bij kvk uit
en

Kijk maar wat je ermee doet, desnoods gooi je de boel op slot
2.6.
De huur van de ruimte waarin de sportschool gevestigd was, is per eind februari 2020 daadwerkelijk beëindigd.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[persoon A] vordert veroordeling, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [persoon B] tot:

-betaling van geldbedrag ad € 30.000,- primair ter voldoening verbintenis tot betaling van vervangende schadevergoeding ex artikel 6:87 lid 1 BW jo 6:74 BW dan wel subsidiair ter nakoming van de overeengekomen verbintenis tot betaling van een geldbedrag ad €30.000,-;
-betaling van een geldbedrag ad € 8.033,55 primair ter nakoming van de overeengekomen verbintenis tot de maandelijkse betaling van een bedrag ad € 1.606,71 ter aflossing van de geldlening tussen eiseres en [naam stichting] dan wel subsidiair ter voldoening aan de verplichting tot vergoeding van de schade, die eiseres heeft geleden als gevolg van de gedaagde toe te rekenen tekortkoming in de nakoming van de verbintenis tot de maandelijkse betaling van een bedrag ad € 1.606,71 ter aflossing van de geldlening tussen eiseres en [naam stichting] en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening ;
-betaling van een geldbedrag ad € 12.853,66 ter voldoening aan de verplichting tot vergoeding van de schade, die eiseres heeft geleden als gevolg van de gedaagde toe te rekenen tekortkoming in de nakoming van de verbintenis tot de maandelijkse betaling van een bedrag ad € 1.606,71 ter aflossing van de geldlening tussen eiseres en [naam stichting] en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
-betaling van een geldbedrag ad € 23.707,98 ter nakoming van de overeengekomen verbintenis tot de maandelijkse betaling van de huurpenningen voor de bedrijfsruimte aan de [adres] te Bergschenhoek ( [postcode] ) over de periode 1 augustus tot 1 februari en de betaling van de toekomstige huurtermijnen ter zake van de huurovereenkomst en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
-betaling van een bedrag ad € 17.242,50 (incl. btw) ter voldoening aan de verplichting tot vergoeding van de schade, die eiseres heeft geleden als gevolg van de gedaagde toe te rekenen tekortkoming in de nakoming van de verbintenis tot de maandelijkse betaling van de huurpenningen als gevolg waarvan de huur werd opgezegd en de gehuurde bedrijfsruimte in de oude toestand moest worden teruggebracht en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
-een bedrag ad € 1.393 ter vergoeding van de aanvullende schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis tot betaling van de huurpenningen en de maandelijkse aflossing van de lening, in de vorm van buitengerechtelijke (incasso)kosten;
-met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, griffierechten, deurwaarderskosten voor betekening dagvaarding en de nakosten.
3.2.
[persoon A] voert daartoe aan dat [persoon B] zijn verplichtingen uit de overeenkomst tot betaling van de koopsom, de lening en de huur niet is nagekomen. Van de koopsom is nog niets betaald. Van de lening heeft [persoon B] maar vier termijnen betaald. En van de huur heeft [persoon B] maar drie termijnen betaald. Uit de omstandigheid dat [persoon B] ook na diverse aanmaningen geen enkele betaling meer heeft gedaan, niet op die aanmaningen heeft gereageerd en zelfs de exploitatie van de sportschool heeft beëindigd en zich heeft laten uitschrijven bij de Kamer van Koophandel, heeft [persoon A] mogen afleiden dat [persoon B] zijn verplichtingen überhaupt niet meer zou nakomen. Ondanks dat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding de termijn voor het doen van verschillende betalingen nog niet was verstreken, was [persoon A] daardoor toen al gerechtigd tot vervangende schadevergoeding, waar zij ook aanspraak op (heeft ge)maakt. Ten aanzien van de koopsom dient [persoon B] nog € 30.000,00 te betalen, ten aanzien van de lening een totaal bedrag van € 20.887,21 ter zake de na augustus 2019 reeds vervallen en de, tot het einde van de looptijd, nog te vervallen termijnen en ter zake de huur moeten de maanden augustus 2019 tot en met februari 2020 nog worden betaald (€ 27.659,31). De huur is per eind februari 2020 daadwerkelijk geëindigd. Daarnaast moet [persoon B] ook de kosten betalen die [persoon A] heeft gemaakt om het gehuurde pand in de oorsponkelijke staat terug te brengen (€ 17.242,50).
3.3.
[persoon B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten in conventie. [persoon B] betwist de hoogte van de koopsom. In de overeenkomst staat namelijk ook een keer € 20.000,00 genoemd. [persoon B] heeft, in het bijzijn van een getuige, op een zondag in de sportschool € 10.000,00 in contanten aan de partner van [persoon A] overhandigd ter betaling van een deel van de koopsom. [persoon B] voert daarnaast aan dat de overeenkomst onder een aantal voorwaarden, als weergeven in de conclusie van antwoord in conventie onder randnummer 4, is aangegaan. In de vervulling van die voorwaarden is [persoon A] te kort geschoten. Ook is een proeftijd van drie á vier maanden afgesproken. Daarna heeft [persoon B] van de koop afgezien. Ter zake de lening hoeft [persoon B] niets te betalen omdat die lening blijkens de voorwaarden bij de leningsovereenkomst niet overgenomen kon worden. De huurpenningen is [persoon B] in elk geval niet langer verschuldigd dan tot het einde van de proefperiode. De gevorderde kosten voor het terugbrengen van het pand in de originele staat zijn onvoldoende onderbouwd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[persoon B] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

d. Primair de ovemameovereenkomst wegens een wilsgebrek ad artikel 6:228 lid 1 sub b/c, danwel artikel 3:44 BW, te vernietigen, alsmede [persoon A] te veroordelen tot betaling aan [persoon B] een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die dag, althans vanaf de dag van de dag der dagvaarding, althans een door uw rechtbank te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
e. Subsidiair te verklaren voor recht dat de ovemameovereenkomst op grond van non-conformiteit en/of toerekenbare tekortkoming in de nakoming ex artikel 6:265 BW te ontbinden, alsmede [persoon A] te veroordelen tot betaling aan [persoon B] een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die dag, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans een door uw Rechtbank te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
f. Primair en subsidiair de door [persoon B] betaalde huurpenningen over de periode mei, juni en juli 2019 ad € 34.820,13 aan hem terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van deze eis in reconventie, althans een door uw Rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
g. Primair en subsidiair [persoon A] te veroordelen de door [persoon B] (overige) geleden en nog te lijden schade te voldoen, nader op te maken bij staat;
h. Primair en subsidiair [persoon A] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, alsmede in de nakosten ad € 131,00 indien [persoon A] zonder betekening aan haar veroordeling jegens [persoon B] voldoet en € 199,00 indien het vonnis eerst aan [persoon A] betekend dient te worden;
i. Primair en subsidiair verzoekt [persoon B] dat Uw Rechtbank bepaalt dat [persoon B] de vordering van [persoon A] in conventie heeft verrekend, althans mag verrekenen, althans in mindering mag brengen op de vordering van [persoon A] ;
j. Primair en subsidiair [persoon A] te veroordelen in de proceskosten.
3.6.
[persoon B] voert daartoe aan dat hij de overeenkomst na de proefperiode heeft beëindigd, danwel dat de overeenkomst moet worden vernietigd wegens een wilsgebrek of, meer subsidiair, moet worden ontbonden wegens een tekortkoming in de nakoming door [persoon A] , een en ander op grond van de hiervoor onder r.o. 3.3 reeds weergegeven, door [persoon B] gestelde, feiten en omstandigheden.
3.7.
[persoon A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten in reconventie. [persoon A] voert daartoe aan dat geen voorwaarden en ook geen proefperiode zijn afgesproken. Daarvan blijkt ook niets uit de overeenkomst. [persoon A] betwist enige contante betaling van [persoon B] te hebben ontvangen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Vaststaat dat [persoon B] per 1 mei 2019 de exploitatie van de sportschool van [persoon A] heeft overgenomen en dat partijen dienaangaande op 6 juni 2019 een koopovereenkomst hebben getekend.
4.2.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de twee meest verstrekkende weren van [persoon B] te bespreken; te weten dat de overeenkomst ofwel vernietigd moet worden op grond van “
een wilsgebrek”, ofwel ontbonden, op grond van “
een tekortkoming in de nakoming” door [persoon A] .
4.3.
De rechtbank merkt op dat zo goed als elke (feitelijke en juridische) onderbouwing voor de standpunten van [persoon B] ontbreekt. (De advocaat van) [persoon B] doet niet eens uit de doeken van welk(e) wilsgebrek(en), of welke tekortkoming, concreet sprake zou zijn. De rechter is weliswaar gehouden eventueel de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen, maar dan moeten partijen wel feiten en omstandigheden aanvoeren waar die rechtsgronden uit (kunnen) blijken. Aanvulling van feiten door de rechter is immers absoluut uit den boze. In de argumentatie van de kant van [persoon B] ontbreekt evenwel ook van elke feitelijke onderbouwing zo goed als ieder spoor. Zowel wat betreft de gestelde vernietiging als wat betreft ontbinding.
4.4.
Voor zover de rechtbank, uit wat van de kant van [persoon B] is aangevoerd, enige feitelijke grondslag kan afleiden, voert dat terug op de aanvullende voorwaarden waarvan [persoon B] zegt dat die door hem zijn gesteld, maar dat die niet in de schriftelijke overeenkomst zijn opgenomen. Verder dan de blote stelling dat zulke voorwaarden golden, komt het betoog van de kant van [persoon B] echter niet. Dat die voorwaarden tussen partijen zijn overeengekomen, is door [persoon B] op geen enkele manier met feiten onderbouwd. Dat had, zeker in het licht van de door partijen ondertekende overeenkomst en in het bijzonder gezien wat in de considerans van die overeenkomst onder “B” is opgenomen, wel op de weg van [persoon B] gelegen.
4.5.
Voor zover [persoon B] bedoeld heeft te stellen dat [persoon A] tekortgeschoten zou zijn in de nakoming van een van de wél in de overeenkomst van 6 juni 2019 opgenomen verplichtingen harerzijds, is ook die stelling niet feitelijk onderbouwd.
4.6.
[persoon B] heeft daarnaast als verweer aangevoerd dat een proefperiode van “
drie of vier” (?) maanden was afgesproken en dat hij, na afloop van die proefperiode (alsnog) van de koop heeft afgezien. Nog daargelaten dat ook dit verweer elke feitelijke onderbouwing mist, stelt de rechtbank, gezien de twee WhatsApp-berichten van [persoon B] zoals hiervoor onder r.o. 2.5 weergegeven, vast dat [persoon B] de exploitatie van de sportschool niet eerder dan per 1 november 2019 heeft gestaakt. Dat betekent dat [persoon B] de sportschool vanaf 1 mei 2019, tot en met oktober 2019 heeft gedreven. Dat is een periode van zes maanden en dus anderhalf tot twee keer zo lang als de beweerdelijk overeengekomen proefperiode. Voor zover dus al van het bestaan van zo’n proefperiode uitgegaan zou moeten worden, volgt uit de feiten dat [persoon B] daar geen gebruik van heeft gemaakt. De verplichtingen die uit hoofde van de overeenkomst op [persoon B] rusten zijn dan ook niet beperkt tot de duur van de gestelde proefperiode.
4.7.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [persoon B] zowel erkend dat een koopsom van € 30.000,00 was overeengekomen, als dat was afgesproken dat [persoon B] de lening verder zou aflossen, zodat de rechtbank ook aan de verweren ten aanzien van de hoogte van de koopsom en de overname van de lening voorbij zal gaan.
4.8.
Met betrekking tot de koopsom heeft [persoon B] aangevoerd dat hij, op een zondag, in de sportschool, in het bijzijn van een getuige, een gedeelte groot € 10.000,00 van die koopsom contant aan de partner van [persoon A] heeft voldaan. Dit is een zogeheten bevrijdend verweer, waarvan, gezien de gemotiveerde betwisting door [persoon A] , de bewijslast en het bewijsrisico op [persoon B] rusten. [persoon B] heeft ter zake een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan door het horen van (een) getuige(n) en de rechtbank zal aan [persoon B] de hierna te formuleren bewijsopdracht geven.
4.9.
De door [persoon A] ter zake onbetaald gelaten aflossingen van de lening (€ 20.887,21) en onbetaald gelaten maandelijkse huurpenningen (€ 27.659,31) gevorderde bedragen zijn door [persoon B] (anders dan met de hiervoor reeds besproken en verworpen weren) niet betwist en deze zullen bij het eindvonnis worden toegewezen.
4.10.
De kosten voor het in de oorspronkelijke staat terugbrengen van het gehuurde zijn door [persoon B] gemotiveerd betwist. In het licht van deze betwisting heeft [persoon A] haar stelling betreffende deze kosten onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Weliswaar heeft [persoon A] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nog gezegd bewijs te kunnen leveren van (een gedeelte van) deze kosten door het overleggen van bonnetjes, maar de rechtbank zal aan dit “bewijsaanbod” voorbij gaan. De huur is immers per eind februari 2020 definitief beëindigd. Naar eigen zeggen heeft [persoon A] toen het pand weer terug in de oorspronkelijke staat (met uitzondering van het plafond) aan de verhuurder opgeleverd. Dat betekent dat de bonnetjes waar [persoon A] op doelt in elk geval al van voor eind februari 2020 in haar bezit zijn (mogelijk zelfs al van voor het uitbrengen van de inleidende dagvaarding van 13 februari 2020). Het had, gezien de gemotiveerde betwisting door [persoon B] , op de weg van [persoon A] gelegen deze bonnetjes ten laatste tijdig vóór de mondelinge behandeling op 9 juli 2020 in het geding te brengen, wat [persoon A] echter heeft nagelaten. De vordering ten aanzien van het in de oorspronkelijke staat terugbrengen van het pand zal bij het nog te wijzen eindvonnis worden afgewezen.
4.11.
[persoon A] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten bij het eindvonnis zal toewijzen.
in reconventie
4.12.
De rechtbank verwijst naar wat hiervoor onder r.o. 4.1 tot en met r.o. 4.6 is overwogen. [persoon B] heeft in dat licht onvoldoende gesteld. De rechtbank zal de vorderingen in reconventie bij het later te wijzen eindvonnis afwijzen.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt [persoon B] op te bewijzen dat hij een gedeelte van de koopsom, ten bedrage van € 10.000,00, contant aan de partner van [persoon A] heeft voldaan,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
12 augustus 2020voor uitlating door [persoon B] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [persoon B] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [persoon B] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met november 2020 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.B. Smits in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.8.
houdt iedere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter mr. C. Bouwman op 29 juli 2020.
[3195/2221]