ECLI:NL:RBROT:2020:13308

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
C/10/574436 / HA ZA 19-466 + C/10/574460 / HA ZA 19-470 (in de twee gevoegde hoofdzaken) en C/10/590048 KG ZA 19-134 (in de voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv.)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschappelijk onroerend goed na beëindiging affectieve relatie met benoeming deskundige voor taxatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de beëindiging van een affectieve relatie tussen twee partijen, aangeduid als de vrouw en de man. De rechtbank heeft op 18 november 2020 een tussenvonnis uitgesproken waarin is bepaald dat van de vijftien gemeenschappelijke panden, elf aan de vrouw worden toegedeeld en vier verkocht moeten worden. De vrouw heeft verzocht om een spoedige beslissing, omdat er een verhoging van de overdrachtsbelasting voor beleggingspanden op komst is. De rechtbank heeft ook een deskundige benoemd voor de taxatie van de elf panden die aan de vrouw worden toegedeeld. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de toedeling van de panden en heeft aangegeven dat hij de vastgoedportefeuille gelijkmatig verdeeld wil zien. De rechtbank heeft de man verzocht om zijn standpunten te verduidelijken en heeft de verplichting van beide partijen om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige benadrukt. Daarnaast is er een discussie over een lening van de vrouw aan de man en de aflossingen die de man heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op de wettelijke rente over de uitgeleende bedragen en heeft de man veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding voor het pand waarin hij woont. De zaak is complex en er zijn meerdere deelvorderingen aan de orde, waaronder de verdeling van huurpenningen en de kosten van verbouwingen aan de gemeenschappelijke panden. De rechtbank heeft de beslissing over enkele vorderingen aangehouden en verdere instructies gegeven voor de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/574436 / HA ZA 19-466 +
C/10/574460 / HA ZA 19-470 (in de twee gevoegde hoofdzaken) en C/10/590048 KG ZA 19-134 (in de voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv.)
Vonnis van 18 november 2020
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiseres in conventie,
eiseres in het incident,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.P.V. den Engelsman te Rotterdam,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.H.F. van Buuren te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 juni 2020 en de daarin genoemde processtukken,
- het terugdraaien door de rechtbank van de beslissing tot het verlenen van een akte niet-dienen aan de zijde van de vrouw (omdat de vrouw genoegzaam bewijs heeft overgelegd dat de desbetreffende akte wél - per koerier - bij de rechtbank was bezorgd),
- de akte van de vrouw voor de rolzitting van 2 september 2020, met producties,
- de akte van de man voor de rolzitting van 2 september 2020, met producties,
- de nadere akte van de man voor de rolzitting van 14 oktober 2020, met producties,
- de nadere akte van de vrouw voor de rolzitting van 14 oktober 2020, met producties,
- de correspondentie tussen griffier en partijen over benoeming van een deskundige.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling

in conventie en reconventie
2.1.
In geschil is de afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de beëindiging van de affectieve relatie tussen partijen.
2.2.
Niet alle standpunten van partijen zijn even relevant voor hetgeen waarover de rechtbank moet beslissen. De rechtbank geeft partijen in overweging om hun stellingname te beperken tot de vraag waarom de vorderingen toe- dan wel afgewezen moeten worden, bij voorkeur steeds geconcentreerd op één plaats voor elke deelvordering.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een aantal panden dat bestemd is voor commerciële verhuur. Partijen zijn het erover eens dat het pand op het adres [adres 1] te Rotterdam geen gemeenschappelijk eigendom is, maar eigendom is van alleen de vrouw. De rechtbank komt daarom op dit onderdeel (wel) terug op haar eerdere voorstel aan partijen om dit pand toe te delen aan de man. Dit pand zal verder buiten de beoordeling blijven.
2.4.
De panden die (wel) gemeenschappelijk eigendom van partijen zijn, worden opgesomd in het petitum van de dagvaarding van de vrouw (in zaak HA-ZA19-566). Het gaat om de navolgende vijftien panden, allen gelegen in Rotterdam:
1) [adres 2]
2) [adres 3]
3) [adres 4]
4) [adres 5] (hierin woont thans de man zelf)
5) [adres 6]
6) [adres 7]
7) [adres 8]
8) [adres 9]
9) [adres 10]
10) [adres 11]
11) [adres 12]
12) [adres 13] (funderingsherstel)
13) [adres 14]
14) [adres 15]
15) [adres 16]
toedeling 15 panden
2.5.
De vrouw stelt voor vier panden aan de man toe te delen (met de nummers 1, 2, 3, 4) en de overige elf panden aan haar. De vrouw hoopt op een spoedige beslissing van de rechtbank omdat het kabinet voornemens is de overdrachtsbelasting voor beleggingspanden per 1 januari 2021 te verhogen van 2% naar 8%.
2.6.
De man wil niet de door de vrouw genoemde vier panden toegedeeld krijgen. De man wil niet blijven wonen in het pand waar hij thans woont en de overige drie panden zijn volgens de man het minst aantrekkelijke deel van de vastgoedportefeuille. Daarnaast stelt de man dat hij de vastgoedportefeuille zoveel als mogelijk op 50/50 basis wil verdelen. In hetzelfde processtuk stelt de man dat hij terugkomt op zijn eerdere stellingname en dat hij verlangt dat ieder van partijen een deel van de panden toegedeeld krijgt, aldus dat beide partijen evenveel huurpenningen kunnen incasseren.
2.7.
De rechtbank zal de wijze van verdeling als volgt vaststellen. De door de vrouw genoemde elf panden zullen aan haar worden toegedeeld tegen de door de hierna te benoemen taxateur bepaalde waarde. De overige vier panden zullen worden verkocht aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst (in beginsel) bij helfte zal worden gedeeld, met dien verstande dat de rechtbank zoveel mogelijk zal bepalen dat eventuele vorderingen, over en weer, zullen worden verrekend met deze overwaarde.
De door de man voorgestelde wijze van toedeling is onduidelijk. De man legt bij zijn voorstel niet uit wat ieder afzonderlijk pand aan huurpenningen opbrengt en evenmin wie van partijen (dus) welk pand moeten krijgen. Bovendien lijkt de vrouw financieel draagkrachtiger te zijn dan de man, zodat minder kans is op executieproblemen bij toedeling van de elf panden aan de vrouw. De rechtbank tekent voorts aan dat zij, ook ambtshalve, heeft te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure.
taxatie waarde
2.8.
De rechtbank zal, zoals aangekondigd, een deskundige benoemen ter taxatie van de panden. Deze taxatie zal slechts betrekking hoeven hebben op de elf panden die aan de vrouw zullen worden toegedeeld. Taxatie van de overige vier panden is niet langer nodig nu die panden verkocht moeten worden en beide partijen, naar valt aan te nemen, een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst voorstaan.
2.9.
Partijen hebben zich kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige, de aan hem te stellen vragen en over de hoogte van diens honorarium. Het is aan de rechtbank om te bepalen welke waarderingsmaatstaf wordt gehanteerd. Het komt de rechtbank geraden voor om als waardemaatstaf te hanteren de waarde in
verhuurde staat, nu het gaat om panden die gebruikt worden voor commerciële verhuur. Aan dit oordeel doet niet af dat sprake kan zijn van leegstand. Dit neemt het doel waarvoor de panden zijn aangeschaft nog niet weg.
2.10.
De rechtbank zal bepalen dat de vrouw het voorschot op het loon van de deskundige ter griffie in depot dient te storten. Dit heeft de vrouw zelf al aangeboden. Dit oordeel impliceert nog niet dat de man de kosten van de deskundige niet (mede) hoeft te dragen. Daarover zal pas beslist worden in het eindvonnis.
2.11.
De deskundige heeft zijn salaris begroot op € 11.434,50 inclusief btw, maar dat was nog gebaseerd op taxatie van vijftien panden. Nu het aantal te taxeren panden elf zal bedragen begroot de rechtbank het voorschot op € 9.500. Dat is weliswaar iets meer dan 11/15e deel maar de begroting van de deskundige bestaat niet uit een eenvoudige optelsom van 15 maal een deelbedrag voor ieder pand.
2.12.
De rechtbank wijst er op dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.13.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
gebruiksvergoeding voor het door de man bewoonde pand
2.14.
De rechtbank zal de man veroordelen tot betaling van een (gebruiks)vergoeding omdat hij woont in een pand dat gemeenschappelijk eigendom is en bedoeld is voor commerciële verhuur. De rechtbank begroot deze vergoeding in billijkheid op € 450 per maand, te rekenen vanaf het moment dat de man in deze woning is gaan wonen. De rechtbank zal bepalen dat deze vordering van de vrouw pas opeisbaar wordt na het wijzen van eindvonnis in de onderhavige procedure, dit omdat de man thans in geldnood lijkt te verkeren en de vrouw juist niet. Dit valt onder meer af te leiden uit de tekst van het tussen partijen gewezen kort gedingvonnis van 30 september 2020 (productie v man), waarbij meerdere geldvorderingen van de man zijn afgewezen.
2.15.
Voorts is het volgende in geding.
conservatoir verhaalsbeslag opheffen?
2.16.
De beslissing wordt aangehouden.
voorlopige voorziening: beheer panden
2.17.
De beslissing wordt aangehouden.
voorlopige voorziening: huurpenningen
2.18.
De beslissing wordt aangehouden.
lening aanschaf
2.19.
De rechtbank heeft al geoordeeld dat van deze lening van de vrouw aan de man, een bedrag van € 517.027,30 in beginsel toewijsbaar is. In geding was nog de vraag of op dit bedrag twee bedragen in mindering strekken, van € 200.000 en van € 116.700.
bedrag van € 200.000
2.20.
De man had gesteld dat hij nog € 200.000 tegoed heeft van de vrouw, welk bedrag de man wil verrekenen/ in mindering brengen op deze lening. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat in een notariële akte van levering van de [adres 1] vermeld staat dat de vrouw deze € 200.000 al heeft voldaan en dat de man daarom nader moest uitleggen waarom hij niettemin recht kan hebben op € 200.000.
2.21.
Het nadere standpunt van de man is: de notaris heeft een vergissing gemaakt. In de notariële akte staat wel dat de vrouw € 200.000 heeft betaald, maar feitelijk klopt dit niet. De vrouw heeft in feite nooit een vordering op [bedrijf persoon B] gehad, hetgeen zij zelf heel goed weet. De man heeft destijds de vrouw bij een transactie bevoordeeld doordat de man destijds onroerend goed heeft ingebracht tegen een waarde van nihil en volgens de man moet de vrouw dit onroerend goed thans “
voor de hoofdprijs terugkopen.”
2.22.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de man aldus, dat de vrouw (slechts) op papier € 200.000 heeft betaald voor verwerving van onroerend goed van de man maar dat de vrouw deze € 200.000 in feite nooit heeft hoeven betalen. De man stelt aldus dat de dwingende bewijskracht van de in de notariële akte op dit punt moet wijken voor een afwijkende partijafspraak. De man zal op dit punt tegenbewijs kunnen leveren. De man zal daartoe desgewenst in de gelegenheid worden gesteld.
€ 116.700
2.23.
Volgens de man had de vrouw ten onrechte in (de berekening van) haar vordering nog geen rekening gehouden met zijn aflossingen vanaf 2018, die volgens de man € 116.700 bedroegen. De rechtbank heeft partijen aangezegd dit nader uit te leggen, met inachtneming dat uit de stukken leek te volgen dat de man inderdaad nagenoeg elke maand aflossingen deed, dus waarom niet ook in 2018.
2.24.
De nadere reactie van de vrouw is: de aflossingen van de man vanaf 2018 zijn al verdisconteerd in de berekening van haar vordering. De vrouw beroept zich daarbij op haar productie 69, zijnde een verklaring van [persoon C] (de accountant van de vrouw) dat ook de aflossingen in 2018 zijn meegenomen.
2.25.
De nadere reactie van de man is: de aflossingen van de man in de periode vanaf 2018 blijken geen € 116.700 te bedragen maar € 121.050. De man beroept zich op productie 7 van de vrouw, zijnde een door de vrouw en [persoon C] opgesteld overzicht, waarop staat vermeld dat in 2018 € 121.050 is afgelost.
2.26.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank begrijpt allereerst dat de man - bij nader inzien - alsnog erkent dat de vrouw wél rekening heeft gehouden met zijn aflossingen in 2018, maar dat deze aflossingen volgens hem wel iets hoger zijn dan de vrouw stelt, namelijk geen € 116.700 maar € 121.050. Dit verweer is niet zonder meer begrijpelijk. Immers, in de door de vrouw ingeroepen productie 69 staat dat het door de man in 2018 afgeloste bedrag € 121.050 bedraagt. De vrouw gaat dus bij de berekening van haar vordering op de man uit van hetzelfde bedrag aan aflossingen in 2018 als de man.
Beoordeeld moet nog worden wat de man uiteindelijk verschuldigd is. De vrouw had eerder erkend dat de man in totaal € 327.980 heeft afgelost (tussenvonnis, rov. 4.21). De vrouw erkent thans dat die aflossing iets hoger is geworden, namelijk € 340.400, berekend tot en met 1 juli 2020. Ook dit staat in de door de vrouw ingeroepen productie 69. Het verschil tussen beide bedragen is € 12.420. Dan resteert door de man te betalen: het oorspronkelijke toewijsbare bedrag € 517.027,30 minus extra aflossing € 12.420 = € 504.607,30. De rechtbank zal de man tot betaling van dit bedrag aan de vrouw veroordelen.
wettelijke rente
2.27.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw over het verleden
in beginselgeen recht heeft op een rentevergoeding over de lening, dit omdat zij (nog) niet gesteld had op welke grondslag deze vordering toewijsbaar zou kunnen zijn.
2.28.
Het nadere standpunt van de vrouw is: de redelijkheid gebiedt dat een rentevergoeding aan de vrouw wordt toegekend. De vrouw beroept zich op een redelijke uitleg van de toenmalige bedoelingen van partijen toen zij de lening aangingen. De stukken bij de notaris om de lening vast te leggen lagen al klaar, maar - zoals dat gaat tussen levenspartners - zijn die stukken nooit getekend.
2.29.
Het nadere standpunt van de man is: de vrouw heeft geen recht op een rentevergoeding, dit heeft de rechtbank al beslist.
2.30.
De rechtbank merkt, nu het beding dat de leningen rentedragend zijn uiteindelijk niet is afgesproken, de redelijkheid en billijkheid aan als een ontoereikende grondslag voor toekenning van een rentevergoeding over de leningen. De wettelijke rente over de uitgeleende bedragen is wel toewijsbaar, te weten vanaf het tijdstip dat de vrouw deze leningen heeft opgeëist en de wettelijke rente heeft aangezegd. Dat tijdstip kan worden gefixeerd op 14 dagen na in het instellen van de daartoe strekkende vordering in deze procedure (8 mei 2019), derhalve op 22 mei 2019.
lening verbouwingen
2.31.
De vrouw stelt dat zij een bedrag van € 756.604,56 heeft besteed aan verbouwingen/ het opknappen van de gemeenschappelijke panden en dat de man haar de helft daarvan moet vergoeden, nu zij deze kosten aan hem heeft voorgeschoten. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen goed beeld bestaat van de geldstromen en dat benoeming van een financieel deskundige al snel noodzakelijk lijkt, indien partijen hier niet samen uitkomen. Partijen zijn er niet samen uitgekomen.
2.32.
Het nadere standpunt van de vrouw is: de vrouw bezit niet zelf de facturen van de verbouwingen. Die heeft de man meegenomen. Toch heeft de vrouw de door haar betaalde verbouwingskosten goed kunnen berekenen, want haar secretaresse heeft de betalingen van de vrouw opgeteld en haar accountant [persoon C] heeft dat gecontroleerd. De vrouw betwist dat deze kosten mede zien op verbouwingen van panden die alleen háár eigendom zijn. De vrouw wijst er op dat uit de producties blijkt dat zij meermaals aan de man om teruggave van de facturen heeft gevraagd. Daaruit blijkt in haar visie dat de facturen in bezit zijn van de man en niet van haar.
2.33.
Het nadere standpunt van de man is: de man betwist dat hij de facturen onder zich heeft. Volgens de man heeft de vrouw zelf de facturen van de kosten van de verbouwingen. Dat moet ook wel want haar accountant had die nodig voor de fiscus. Het is bovendien een kleine moeite voor de vrouw de facturen alsnog op te vragen bij de opdrachtnemers, zodat zij kan controleren welke facturen wel, en welke facturen geen betrekking hebben op de verbouwingen van de gemeenschappelijke panden.
2.34.
De rechtbank acht, als onvoldoende gemotiveerd weersproken, vaststaan dat de man de facturen van de verbouwingen onder zich heeft. De man ontkent dat hij de facturen onder zich heeft, maar hij legt niet uit hoe het dan kan zijn dat de vrouw wel meermaals aan hem heeft gevraagd om teruggave van de facturen, en hij niet aan haar. Aan dit oordeel draagt verder bij dat de zakelijke samenwerking van partijen tot exploitatie van huurpanden er in hoofdzaak uit bestond dat de vrouw haar geld inlegde en de man zijn kennis van onroerend goed / aanneming van werk inbracht, en (dus) de man een financieel belang lijkt te hebben bij het ontbreken van de facturen.
De man is verplicht deze facturen ter beschikking te stellen van de na te melden deskundige. Indien de man hieraan niet voldoet, staat het de deskundige en vervolgens de rechter vrij daaruit de conclusies te trekken die hen geraden voorkomen.
2.35.
De rechtbank zal een deskundige benoemen om de geldstromen in kaart te brengen (kosten verbouwingen en incasseren huurpenningen). De rechtbank denkt daarbij aan een accountant. Beide partijen zullen een helft van het voorschot van het loon van de financiële deskundige in depot moeten storten. Partijen zullen zich nog mogen uitlaten over de persoon van de deskundige en de aan hem/haar te stellen vragen. Partijen zullen zich op een later moment ook nog mogen uitlaten over de kosten van de te benoemen deskundige. De vrouw zal tegenover de deskundige, zo die dat wenst, moeten uitleggen hoe zij aan de hand van haar eigen betalingen in staat is te concluderen dat deze betaling betrekking hebben op de gemeenschappelijke panden en niet op haar eigen panden.
2.36.
Ieder van partijen dient in het eerstvolgende processtuk een exacte opgave te doen van het bedrag aan huurpenningen dat door hem/haar tot nu toe is geïncasseerd en wat in zijn/haar visie nog toekomt aan de wederpartij. Dit is een bevel ex artikel 22 Rv. De rechtbank herhaalt haar oordeel dat ieder van partijen in beginsel gerechtigd is tot de helft van de huurpenningen van de gemeenschappelijke panden.
buitengerechtelijke incassokosten
2.37.
De beslissing wordt aangehouden.
straat- en contactverbod
2.38.
Deze vordering ligt voor afwijzing gereed.
toegang tot 1) garageboxen in Soest en 2) tot de berging van de [adres 17] te Rotterdam
2.39.
De rechtbank heeft hierover al geoordeeld. De vrouw dient zich nog nader uit te laten of deze kwestie inmiddels geregeld is.
eiswijzigingen/eisvermeerdering
2.40.
De vrouw dient in haar eerstvolgende processtuk aan te geven of op enig onderdeel van haar vorderingen nog niet is beslist (deze vorderingen waren niet steeds voldoende duidelijk, omdat de rechtbank geacht werd te knippen en te plakken in meermaals gewijzigde vorderingen).
2.41.
Iedere nadere beslissing zal worden aangehouden.
in reconventie
2.42.
De rechtbank neemt haar oordelen in conventie hier over.
2.43.
In geding zijn/ waren drie deelvorderingen, van € 246.066 € 87.500 en € 352.530.
deelvordering € 246.066
2.44.
Deze deelvordering ligt voor afwijzing gereed.
deelvordering € 87.500
2.45.
Het gaat hier om het aandeel van de man in de huurpenningen. De rechtbank zal, zoals gezegd, een deskundige benoemen om de geldstromen in kaart te brengen.
deelvordering€ 352.530
2.46.
De man stelt dat hij de vrouw financieel heeft bevoordeeld door aan haar a) zijn aandeel in het pand [adres 1] over te dragen waarbij de betaling van een bedrag van € 200.000 feitelijk niet is geschied en b) het pand [adres 18] over te dragen tegen een te lage prijs.
2.47.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het pand [adres 1] komt in conventie al aan de orde (met het verweer tegen de kwijting voor betaling van € 200.000) en behoeft in reconventie dus geen beoordeling meer. Wat betreft het pand [adres 18] zal de rechtbank de vordering afwijzen. Ten aanzien van dat pand stelt de man niet dat hij in feite niet is betaald. Hij stelt slechts dat hij zijn aandeel heeft verkocht voor een te lage prijs. Dat komt voor risico van de man, nu hij kennelijk met een lage prijs heeft ingestemd.
2.48.
Iedere nadere beslissing zal worden aangehouden.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
stelt als wijze van verdeling vast
A. dat aan derden worden verkocht met verdeling bij helfte van de netto verkoopopbrengst, met dien verstande dat vorderingen, over en weer, zoveel mogelijk zullen worden voldaan uit ieders aandeel in deze netto verkoopopbrengst, de panden:
1) [adres 2]
2) [adres 3]
3) [adres 4]
4) [adres 5] , en
B. dat aan de vrouw worden toegedeeld, onder de verplichting de helft van de door de hierna onder 3.4 te benoemen deskundige te bepalen waarde aan de man te voldoen, ná verrekening van nog onvoldaan gebleven en door de rechtbank vastgestelde vorderingen van de vrouw op de man, de panden:
5) [adres 6]
6) [adres 7]
7) [adres 8]
8) [adres 9]
9) [adres 10]
10) [adres 11]
11) [adres 12]
12) [adres 13] (funderingsherstel)
13) [adres 14]
14) [adres 15]
15) [adres 16]
3.2.
verwijst de zaak naar de schriftelijke rolzitting van
16 december 2021voor:
- uitlating over de persoon van de te benoemen financieel deskundige die een onderzoek moet doen naar de geldstromen (huurpenningen en verbouwingskosten betaald door de vrouw), en de aan hem/haar te stellen vragen,
- opgave van geïncasseerde huurpenningen, onder overlegging van verificatoire bescheiden en daarbij uitleg om welke periode en welke panden het gaat (bevel ex art. 21 Rv),
- opgave door de man of hij tegenbewijs wil leveren ter zake van de kwijting voor betaling van een bedrag van € 200.000 voor de [adres 1] , en zo ja, op welke wijze,
3.3.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1) wat is de vrije verkoopwaarde
in verhuurde staatvan de volgende elf panden in
Rotterdam:
1) [adres 6]
2) [adres 7]
3) [adres 8]
4) [adres 9]
5) [adres 10]
6) [adres 11]
7) [adres 12]
8) [adres 13] (funderingsherstel)
9) [adres 14]
10) [adres 15]
11) [adres 16]
2) is sprake van een meerwaarde van deze elf panden omdat zij samen een aantrekkelijke vastgoedportefeuille vormen (is de som meer waard dan de delen)?
3) zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
3.4.
benoemt tot deskundige:
D. van Kleef
NVM-Makelaar/Taxateur bij Van Kleef NVM Makelaars B.V.
3024 EJ Rotterdam
[telefoonnummer] / [mobiele nummer]
info@vankleefmakelaars.nl
www.vankleefmakelaars.nl
het voorschot
3.5.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op € 9.500,
3.6.
bepaalt dat de vrouw het voorschot op het loon van de deskundige over moet maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.7.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.8.
bepaalt dat de vrouw haar procesdossier in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen,
tenzij de deskundige en alle partijen het erover eens zijn dat dat niet hoeft,
3.9.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.10.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
  • de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
  • de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid dient te bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
  • indien partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
3.11.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
3.12.
draagt de deskundige op om uiterlijk twee maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.13.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.14.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.15.
bepaalt dat de zaak (mede) op de rol zal komen van
7 april 2021,
3.16.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
  • indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken of
  • na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van de vrouw op een termijn van vier weken,
3.17.
houdt iedere nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 18 november 2020.
[2517/2504]